CHRISTUS-ONTERING DOOR MARIA-VERERING
(De encycliek Redemptoris mater)
Wij naderen met rasse schreden het jaar 2000. De christenheid zal dan herdenken dat ongeveer 2000 jaar geleden haar Heere en Verlosser is geboren. Nog altijd is onze jaartelling op die geboorte afgestemd; nog steeds hebben wij een christelijke jaartelling. Met het oog op dit gebeuren, dat weer een christelijk millennium (periode van 1000 jaren) vól zal zijn, heeft de huidige paus, Johannes Paulus II, het nodig geacht een encycliek te doen uitgaan over.. . Maria! Neen, niet over Christus, niet over hetgeen Christus gebracht heeft en over hetgeen Christus gedaan heeft, maar - zoals de ondertitel van de encycliek luidt - over de heilige maagd Maria in het leven van de pelgrimerende kerk. De officiële titel van de encycliek is Redemptoris mater, moeder van de Verlosser.
De allereerste vraag die wij ons stelden toen wij de encycliek in handen kregen was: Wat wordt door de paus met dit officiële stuk bedoeld? Het antwoord dat wij op die vraag vonden is als volgt. Het jaar 2000 wordt door de paus gezien als een jubileum-jaar. Wij vieren dan Christus' tweeduizendste geboortedag. Maar däär gaat het de paus in deze encycliek eigenlijk niet om. Hij denkt hier speciaal aan Maria. Is Christus geboren in het jaar O (laten wij het daar maar op houden) dan moet zijn moeder, Maria, geboren zijn een x-aantal jaren daarvóór; ongeveer een aantal jaren vóór het begin van onze jaarteUing als wij nu nog verwijderd zijn van het jaar 2000. Eigenlijk is deze encycliek dus een jubileum-encycliek. Het zal de paus wel spijten dat hij niet het preciese geboortejaar van Maria kent, dan was het hem gemakkelijker geweest, maar - dat geven wij hem toe - hij zal er wat jaartal betreft wel niet erg ver naast zitten. Immers Maria was nog jong, en bovendien is Christus naar alle waarschijnlijkheid enkele jaren later geboren dan onze officiële jaartelling aangeeft. Het is door de paus goed uitgerekend, ongeveer in déze tijd (op een jaar komt het niet aan) moet Maria 2000 jaar geleden geboren zijn. Toch is hiermee nog niet alles gezegd omtrent hetgeen de paus bewogen heeft tot het doen uitgaan van zijn encycliek. Het stuk staat namelijk binnen het kader van een speciale gebeurtenis. Op 7 juni, op Pinksteren, begon op initiatief van de paus een Mariajaar. Eindigen zal dat jaar in 1988 'op het hoogfeest van de tenhemelopneming van de allerheihgste maagd', dus op 15 augustus (50). Al eens eerder was er een Mariajaar, maar dat is geruime tijd geleden, 1954, toen door paus Pius XII het honderdjarig bestaan van het dogma van 'Maria's onbevlekte ontvangenis' werd gevierd.
Bij het lezen van de huidige encycliek blijkt dat er voor Johannes Paulus 11 verscheidene aantrekkelijke aspecten zitten aan het Mariajaar dat door hem werd ingeluid. Ik noem er drie. Ten eerste: Vaticanum II schonk op een bijzondere wijze aandacht aan Maria. Dat Concilie meende een oecumenische daad van de eerste orde te verrichten door Maria te plaatsen in de kerk. Op die wijze zou ontzenuwd moeten worden het verwijt van de kant van de reformatorische kerken en christenen dat door Rome Maria gezet is boven de kerk. Op dat stramien nu heeft paus Johannes Paulus II voortgeborduurd. Ten tweede: in 1988 zal het 1000 jaar geleden zijn dat Wladimir, de grootvorst van Kiew, zich liet dopen en daarmee overging tot het christendom. Het was het begin van de kerstening van het huidige Rusland. Op dat jubileum wil paus Johannes Paulus II in-spelen. Hem is bekend, en hij laat het in zijn encycliek herhaaldelijk blijken, dat in de Oosters-Orthodoxe kerken, en dus ook in de Russische kerk een Maria-verering bestaat die maar weinig verschilt van die van de kerk van Rome. Zou niet, via Maria, het tot meer eenheid kunnen komen tussen Rome en deze Orthodoxe kerken? Ten derde: ongeveer 2000 jaar geleden werd Maria geboren - wij hebben het al opgemerkt.
Vanzelfsprekend heeft de paus voor het komende Mariajaar ook een speciaal thema bedacht. Het is verwoord in de ondertitel van de encycliek. Maria in het leven van de pelgrimerende kerk, dat is het thema. Het is niet een geheel nieuw thema. Vaticanum II sprak al in dezelfde geest. Maar nieuw is wel de brede uitweiding die de paus er nu aan gegeven heeft. Maria wordt door hem in verband gebracht niet slechts met de kerk in het algemeen, maar met de geschiedenis van de kerk in het huidige tijdsgewricht. Een jaar als ons straks te wachten staat, het jaar 2000, roept allerlei gedachten en gevoelens op. Het doet denken aan een periode die vól is, en de paus spreekt dan ook van de 'volheid des tijds'; het roept ook gedachten op aan het Einde, en een op weg zijn naar het Einde, en daarom spreekt de paus over een pelgrimerende kerk. In déze kerk nu, de kerk zoals zij nu is, en zoals zij onderweg is naar het Einde, leeft en werkt, aldus de paus, Maria. Zij is het lichtende voorbeeld. Zij is reeds daar waarheen de kerk nu nog op weg is. Zij is immers, volgens rooms dogma, ten hemel opgenomen. In haar, Maria, heeft de kerk reeds nu haar eindpaal bereikt en is zij verheerlijkt. Maria gaat de kerk vóór, naar de toekomst, en is in haar. Zij is middelares en verlosseres. Wel ondergeschikt aan Christus, maar toch ook naast hem. In elk geval, alle licht en alle aandacht valt in deze encycliek op haar, Maria, genoemd: de Moeder Gods!
Laten wij nu vervolgens iets zeggen over de encycliek in het algemeen. Daarna willen wij op enkele details ingaan. Tenslotte komen wij met onze kritiek tot een afronding. Heel belangrijk is uiteraard welke bronnen door de paus in zijn encycliek gebruikt zijn. Wie volstaat met slechts een enkele blik te werpen in dit pauselijke document, kan gemakkelijk op een dwaalspoor worden gebracht. Er worden namelijk zoveel bijbelteksten door de paus gebruikt. Steunt deze encycliek dan op de Schrift? Is de rooms-katholieke Marialeer bijbels? Ik zou wel iedereen die deze encycliek in handen krijgt willen aanraden eens goed na te gaan wélke teksten door de paus genoemd worden en vooral hoe ze door hem gevuld worden. Ettelijke keren komen wij dezelfde teksten tegen, Lk 1:28; Lk. 1:42; Jh 2:5; Jh 19:26- 27 en Hd 1:14. Op de interpretatie van die teksten kom ik nog terug. Waar ik nu nog op wijzen wil is, dat door de paus een hele vloed van bijbelteksten gebruikt wordt die in geen enkel opzicht ter zake dienen. Zij hebben op iets heel anders betrekking dan op Maria. Eén voorbeeld, als de paus een hele reeks teksten aanvoert om te bewijzen dat er een goddelijk heilsplan is (par.7), dan zal geen gelovig mens het in zijn hoofd halen om dat tegen te spreken, maar als de paus dan onmiddellijk daarop Maria erbij haalt, dan lijkt het wel of al deze teksten zijn stellingen bewijzen, maar in werkelijkheid is het niet meer dan schijn. Er is in deze encychek een handig gegoochel met teksten. Allerlei stellingen omtrent Maria worden gewoon aan die teksten vast-gelapt, maar het zijn zeer vréémde lappen op het schone kleed van de goddelijke waarheid. Opvallend is ook dat de paus juist op de beslissende momenten als hij zijn stelhngen omtrent Maria wil bewijzen géén bijbeltekst voorhanden heeft. Hoe zou het ook kunnen? Bijvoorbeeld, als het gaat over Maria's onbevlekte ontvangenis of over haar hemelvaart of over haar voorbede in de hemel voor de kerk hier op aarde, of over de stelhng dat wij haar mogen aanroepen, dan redt de paus zich er op een heel andere manier uit. Hij zegt: De traditie leert; of hij zegt: De kerk leert; of hij zegt: Vaticanum II zegt; of hij zegt: De liturgie leert ons... Enkele voorbeelden: Maria is op een meer verheven wijze (door hemelvaart) verlost - dat leren de documenten van de kerk (10). Maria is de moeder van alle mensen - dat leert de traditie (24). Maria is de nieuwe Eva - volgens de traditie (37). Pius XII en Vaticanum II leerden dat Maria ten hemel is opgenomen - in aansluiting aan de traditie (41). Vaticanum II heeft nieuw Hcht geworpen op de taak van Maria in de kerk - in aansluiting op de traditie (42). Maria is de moeder van de kerk en zet in de hemel haar moederlijke taak voort voor ieder lid van Christus' lichaam - dat zei paus Paulus VI (47). Met de 'vrouw' in Opb 12:1 is Maria bedoeld - dat zegt de kerk (47). Schriftbewijzen worden dus voor al deze stellingen niet gegeven; daar waagt de paus zich niet aan; het kan hem niet onbekend zijn dat die Schriftbewijzen er niet zijn. Kerk en traditie moeten dan uitkomst bieden. Die nemen hier de plaats in van de Schrift, zij vervangen de Schrift. De Schrift is uiteindelijk maar een secondaire bron van de geloofswaarheid. Ze kan, en nog wel op beslissende momenten, genegeerd worden. Ik wijs er vervolgens op dat in deze encychek zo menigmaal verhullend gesproken wordt. Eigenlijk behoeft dat niemand te verwonderen. Hoe schaars zijn in de Schrift de gegevens over Maria. Zij komt in het gehele getuigenis van de Schrift maar een paar keer voor. Het is zeker niet zo, dat in de Schrift er als het ware een schijnwerper op Maria wordt gezet. Alle licht valt op Christus. Maria is er wel, en zij mag ook haar eer ontvangen, maar zij is in de Schrift geen blikvangster. Het gaat in het getuigenis van de Schrift helemaal niet om Maria, het gaat om Hem die zij, door Gods goedheid, als moeder het aardse leven heeft mogen geven. Maar de paus stelt een hele encycliek over haar samen, met 52 paragrafen, dus een grote tekst. Heel veel pure fantasie wordt daarin geleverd. En een aantal speculaties. Er wordt in bijbelteksten gelegd wat er beshst niet in te beluisteren valt. Maar de schaarste aan bijbelse gegevens leidt ook tot wat ik al noemde een verhullend spreken. Geen mens kan dan vatten wat er eigenlijk door de paus bedoeld is. Een paar voorbeelden. Ik lees: Maria heeft een middelaarschap, maar haar bemiddeling is een 'bemiddeling in Christus'. Ik vraag: wat is hier bedoeld met 'in Christus'? Het is een zinledige aanvuUing, waarschijnlijk gekozen om reformatorische kritiek op Maria's 'bemiddeling' te ontgaan (38). Tot wat ik noemde een verhullend spreken reken ik ook, dat door de paus eindeloos vaak het woord 'mysterie' wordt gebruikt. Alles heet bij hem een mysterie. De paus maakt alles zo wazig mogelijk! In het Nieuwe Testament kom ik maar enkele keren het woord 'verborgenheid' tegen, en dan is nog zonneklaar wat ermee bedoeld is, maar bij de paus is alles even mysterieus. En inderdaad, zijn Marialeer is mysterieus. De oude en bekende Mariadogma's zijn door de paus niet alleen overgenomen, maar ook nog eens extra onderstreept. Wij noemden al Maria's onbevlekte ontvangenis en Maria's hemelvaart. Maar dat niet alleen. Ook de Mariaverering en tal van Mariadevoties zijn door Johannes Paulus II overgenomen. Alle oude eretitels keren terug. Maria heet de Dochter Sions, de Morgenster, Sterre der zee (Stella maris), de nieuwe Eva, Koningin des hemels, Verlosseres, Middelares. De paus bepleit een 'mariale vroomheid' ofwel 'mariale spiritualiteit' (48) met de daaraan verbonden devoties. Maria is aanwezig in 'grote heiligdommen' waar niet alleen individuen of plaatselijke groepen 'maar soms hele naties en continenten de moeder van de Heer zoeken te ontmoeten' (28). De paus roept dan in herinnering plaatsen als Lourdes en Fatima, ja alle Maria-oorden ter wereld en speciaal Jasna Gora in Polen (zijn geboorteland). Van deze plaatsen zou 'aantrekkings- en uitstralingskracht' uitgaan. Al deze 'bijzondere bedevaartplaatsen van het volk van God' worden bezocht om er de moeder van God te ontmoeten en om in de 'uitstraling' van haar moederlijke aanwezigheid versterking van eigen geloof te vinden (28). Hier vindt men de paus recht op dreef. Hij overdrijft, immers, dat hele continenten opgaan naar Maria-oorden is - gelukkig - slechts fantasie. Maar in elk geval, Rome blijkt niets geleerd te hebben van de op de Bijbel gefundeerde reformatorische kritiek op al deze vormen van afgoderij. Niets heeft Rome geleerd, toch lijkt hier en daar, in formuleringen, sléchts in formuleringen, door de paus wel enigszins rekening gehouden te zijn met de 'gescheiden broeders', de 'kerkelijke gemeenschappen' buiten Rome. Niet voor niets herhaalt Johannes Paulus II gedurig dat Christus de 'enige' Middelaar is, en dat het werk van Maria aan het Zijne 'ondergeschikt' is. Ik kom daar straks op terug. Niet voor niets betrekt de paus in zijn spreken over Maria steeds Christus, met verhullende formuleringen, zodat het lijkt alsof aan Christus de eer gegeven wordt die Hem toekomt, formuleringen die bij nader toezien niet meer dan lege eierdoppen zijn. Het zal ook wel met het oog op de reformatorische christenen zijn dat de paus ergens zegt, dat Maria de gelovigen oproept naar haar Zoon en zijn offer (28). En zeker, Maria heeft in Gods Zoon geloofd, maar dat zij een verkondigster van Christus en zijn zoenoffer is geweest, lezen wij in de Schrift nergens, en zeker niet dat zij daarin dan de énige is geweest.
Wij komen tot een volgend punt. Herhaaldelijk zegt de paus, zonder dat hij daarvoor een aanwijsbare grond in de Schrift heeft, dat wat Maria was en Maria deed uniek, apart, bijzonder, uitzonderlijk moet heten. Maria heet een bijzondere (26) en uitzonderlijke getuige van het mysterie van Christus (27). Zij heet de 'geliefde dochter van de Vader' op grond van haar unieke uitverkiezing (9). Het heet vervolgens dat zij 'op geheel bijzondere en uitzonderlijke wijze' verenigd is met Christus (8). Maria zou, volgens de paus, een 'bijzondere plaats' innemen in heel de heilseconomie (heilsbedeling) (24). Door maar heel vaak deze en dergelijke formuleringen te gebruiken, tracht de paus de indruk te wekken, dat het allemaal werkelijk vaststaat. Hij schijnt dan niet meer bewijzen, uit de Schrift, behoeven te leveren.
Wij komen nu tot de interpretatie van een aantal bijbelteksten. Als eerste tekst nemen wij Lk 1: 28. Het gaat in deze tekst vooral om "de vertaling van het Griekse woord kecharitomene. Al sinds vele eeuwen vertaalt men in de kerk van Rome dit woord met de Latijnse uitdrukking gratia plena (Vulgaat), in het Nederlands vol van genade. Deze vertaling is evenwel een volkomen foutieve; de hervormers, te beginnen bij Luther, hebben daar nadrukkelijk op gewezen. In onze Statenvertaling staat: gij begenadigde - en dat is inderdaad de juiste vertaling. En natuurlijk wéét de paus dat. Eén keer in zijn encycliek zegt hij het ook, dat Maria door de engel Gabriël is aangesproken als de 'begenadigde' (8). Maar het verbijsterende is dat de paus er verder in heel zijn encycliek niet meer in het minst rekening mee houdt; hij heeft het doorlopend over Maria als zijnde 'vol van genade'. En met die (foutieve) uitdrukking verheft hij haar dan en tilt hij haar op, ver boven alle stervelingen en ver boven alle gelovigen in de hemel en op aarde. Verder: 'genade' wordt door de paus opgevat als 'bovennatuurlijk leven' (9); niet als gunst van God; ook dat is in strijd met de doorlopende betekenis van het begrip 'genade' in heel de Schrift. Een tweede tekst die door de paus op een zeer bepaalde wijze geïnterpreteerd wordt is Lk 1: 42, met name de woorden 'gezegend zijt gij onder de vrouwen'. Wij stellen voorop, dat het buiten kijf is dat Maria van Godswege hoog bevoorrecht is. Zij alleen is ertoe uitverkoren geweest om de 'moeder des Heeren' te zijn. Maar de paus leest in de woorden waarmee Elisabet Maria begroette veel méér. Hij geeft er, zoals hij zelf zegt, een 'mariologische inhoud' aan (12). Maria is volgens hem, blijkens deze woorden van Elisabet, 'binnengetreden in het mysterie van Christus' (12), en de paus bedoelt daarmee, zoals door heel deze encycliek heen duidelijk naar voren treedt, dat Maria is gaan participeren in het verlossingswerk van Christus (o.a. 19 en 23). De tekst zélf biedt echter - zoals elke lezer zelf kan constateren - voor deze stelling geen enkele grond. De paus legt op een eigenmachtige wijze in de Schriftwoorden veel méér dan er in staat. Hij voegt aan het Woord Gods toe, wat in de Schrift zelf zwaar veroordeeld wordt (Dt 4:2; 12:32; Opb 22:19). Hetzelfde verschijnsel van een toedoen aan de Schrift vinden wij ook in wat door de paus gezegd wordt over Jh 2:5 'Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij u zeggen zal, doet dat'. Had de paus het als zijn taak gezien om op grond van deze tekst naar voren te brengen dat Maria, die reeds toen de goedheid en milddadigheid van Gods Zoon kende, een groot vertrouwen in Hem had, dan zouden wij met zijn betoog vrede kunnen hebben. Maar o neen; de paus is gaan fantaseren. Hij zocht een grond voor zijn dogma's, en nu grijpt hij deze paar woorden aan om al fantaserend zijn stellingen daarop te bouwen. Lees maar wat hij zegt; wij laten hem wat uitvoerig aan het woord. Jezus en de discipelen werden uitgenodigd op het bruiloftsfeest te Kana 'als het ware vanwege haar aanwezigheid'. 'De Zoon lijkt uitgenodigd vanwege de moeder'. Maria was te Kana aanwezig als moeder van Jezus. Op een 'veelbetekenende wijze' heeft zij bijgedragen tot het werk dat Christus daar deed. Hier kwam aan het licht 'de zorg van Maria voor de mensen'. Er was sprake van een bemiddeling: Maria plaatst zich tussen haar 'zoon en de mensen in de werkelijkheid van hun ontberingen, armoede en lijden. 'Dat wil zeggen zij wordt middelares'. Haar middelaarschap heeft het karakter van 'tussenkomst'. Zij verlangde dat Jezus zijn heilsmacht zou openbaren, en toen gebeurde dat ook. Maria is de 'woordvoerster van de wil van de Zoon, als degene die de vereisten aangeeft waaraan moet worden voldaan opdat de heilsmacht van de Messias zich kan openbaren' (21). Wat moeten wij op dit alles zeggen? In de eerste plaats, dat de paus zonder enige grond hetgeen Maria gezegd heeft tegen de dienaren te Kana algemeen gemaakt heeft, en dus ten onrechte daaruit afgeleid heeft dat Maria ook nu nog voor de mensen een voorspraak is. Vervolgens, uit het eenvoudige feit dat Maria in dit ene concrete geval bemiddelend is opgetreden heeft de paus ten onrechte afgeleid dat Maria middelares is. Ten derde, Maria is in feite niet eens bemiddelend opgetreden, want zij heeft, nadat Jezus haar had afgewezen met de woorden:'Vrouw, wat heb Ik met u te doen?' slechts tegen de dienaren gezegd: 'Zo wat Hij u zeggen zal, doet dat', - dat betekent: zij is niet opnieuw tot Jezus gegaan, en Jezus heeft helemaal niet op haar verzoek water in wijn veranderd, integendeel zelfs; Hij deed het uit souverein welbehagen. Ten vierde, dat Jezus en zijn discipelen de bruiloft zouden hebben bijgewoond omdat Maria daar was, is pure fantasie! Maar zo gaat de paus nu eenmaal met bijbelteksten om. Een andere tekst waarmee de paus gegoocheld heeft is Jh 19:26-27. Vanaf het kruis zei de Heiland: Vrouw, zie uw zoon, en daarna, tot Johannes: Zie uw moeder. Daarna, zo verhaalt de tekst, nam Johannes Maria in zijn huis. De woorden 'Zie uw moeder' zouden volgens de paus niet alleen maar tot Johannes gezegd zijn, maar tot heel de kérk. 'Zo begon zich een speciale band te vormen tussen deze moeder en de kerk'. Maria begon, toen al, haar 'moederlijke gaven' over de kerk uit te storten. Dit moederschap van Maria gaat nog steeds zonder ophouden voort. Haar moederschap en middelaarschap zetten zich voort in de geschiedenis van de kerk en zelfs, volgens de paus, in de wereld. Maria is werkzaam in de 'voorspraak'. En daarom, zegt de paus, roept de kerk haar aan onder de titels van voorspreekster, helpster, bijstand, middelares (40). Maria is dus niet alleen maar toevertrouwd aan de ene Johannes, neen, zegt de paus, 'aan ieder mens'. En wat betreft de woorden: 'Zie, uw zoon', daar heeft de paus de volgende verklaring voor: 'Aan de voet van het kruis begint de speciale toewijding van de mens aan de moeder van Christus'. Alle mensen - dus ook wij - zouden door dit ene woord van Christus aan Maria toegewijd zijn. Er zou volgens de paus op dat moment bij Johannes hebben plaatsgevonden 'een kinderlijke overgave aan de moeder van God' (45), en die zou er ook bij óns moeten zijn; de paus noemt dat 'de mariale dimensie van het leven van een leerling van Christus' (45). Ik plaats hierbij de volgende opmerkingen: Ten eerste: wéér wordt door de paus een enkel geval veralgemeniseerd. 'Johannes' wordt dan de 'kerk' en zelfs de 'wereld'. Maria zou aan heel de kerk en zelfs aan alle mensen als moeder gegeven zijn. In de tekst zelf is hiervoor echter geen enkele grond. Ten tweede: wat in de tekst zélf alleen maar ziet op uiterlijke omstandigheden, omdat de Heiland uit zorg voor zijn moeder haar onderdak beschikt, wordt door de paus, zonder enige grond, overgebracht op gééstelijk vlak. Maria zou de gééstelijke moeder van Johannes en zelfs van alle mensen zijn geworden. Ten derde, in heel de tekst staat niets over een 'kinderlijke overgave' van Johannes aan Maria, zodat Johannes' leven een mariale dimensie zou hebben gekregen. Dat is, alweer, pure fantasie.
Nu, tot slot, Hd 1: 14, waar wij lezen, dat vóór Pinksteren, al de discipelen biddend bijeen waren 'met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders'. Wat de paus hier allemaal van gemaakt heeft, is ongelofelijk. Volgens de paus zou toen, toen men wachtte op de Geest, daar, in Jeruzalem, de kerk geboren zijn! En wie was de moeder? Het antwoord laat zich raden: Maria! Te Bethlehem baarde zij Christus en te Jeruzalem baarde zij de kerk. Maria en de kerk zijn onafscheidelijk verbonden (24). Maria was de moeder van Jezus, in de kerk vindt men een nieuwe voortzetting van haar moederschap. De paus gebruikt de voorzetsels 'in' en 'door', in de kerk is Maria als moeder, maar ook is volgens de paus waar, dat Maria door de kerk haar moederschap voortzet, alle eeuwen van de kerkgeschiedenis, tot het einde toe (24). Maria is het die de kiem van het 'goddelijke leven' in de ziel van alle gelovigen doet ontkiemen en groeien (47). Weer een paar opmerkingen. Ten eerste: Wie de tekst leest bemerkt dat daarin helemaal niet, zoals door de paus beweerd wordt, door Maria een centrale plaats wordt ingenomen. Het was waarlijk niet zó dat alles zich concentreerde rondom Maria. Niet zij wordt eerst genoemd, maar de discipelen, stuk voor stuk; en dan: de vrouwen, en pas daarna: Maria, de moeder van Jezus, terwijl aan haar naam onmiddellijk verbonden worden 'zijn broeders'. Het is een pauselijke inlegkunde om Maria voor te stellen als de centrale figuur in de gebedsgemeenschap van de discipelen te Jeruzalem. Ten tweede: Niet Maria heeft, zoals de paus beweert, op Pinksteren de Heilige Geest ontvangen, maar de apostelen werden 'vervuld met de Heilige Geest' (Hd 2:4). Maria is dan zelfs al geheel uit het gezichtsveld verdwenen; wij horen niets meer over haar. De apostelen heten het fundament van de kerk, en niet Maria. Ten derde: als de paus zegt, zelfs op meerdere plaatsen in zijn encychek, dat de gelovigen de ontkieming en groei van wat hij noemt het 'goddelijke' leven, maar wij liever noemen het 'geestelijke' leven te danken hebben aan moeder Maria, dan tast hij niet alleen de eer van Christus aan, maar ook die van de Heilige Geest. Alleen de Géést is het die ons wederbaart en doet opwassen in de kennis en de genade. Nergens vinden wij in heel de Schrift dat deze goddelijke arbeid aan Maria wordt toegeschreven. Wie het tóch doet pleegt afgoderij! Ten vierde: als de paus zegt dat Maria door de kerk mensen wederbaart, en daarbij denkt aan wat hij zelf noemt de 'sacramentele natuur' van de kerk (43), dan doet hij opnieuw tekort aan het werk van de Geest. Maria en de kerk kunnen nooit doen wat Gods Geest doet.
Hiermee sluiten wij ons exegetisch gedeelte af. Wij hebben, wat goed reformatorisch is, de encycliek getoetst aan de Schrift zelf. En wat bleef ervan over? Een antwoord op die vraag kunnen wij met een gerust hart aan de lezers zelf overlaten.
Nu nog een paar andere zaken. Wel tien keer en nog vaker wordt door de paus gesproken over Maria's medewerking. Maria's antwoord aan de engel Gabriël, na de aankondiging van 's Heeren geboorte: 'mij geschiede naar uw woord' (Lk 1:38), haar zgn. fiat, wordt door de paus opgevat als een vorm van medewerking aan het tot stand komen van het heil des Heeren. De paus spreekt in dit verband zelfs van een volmaakte medewerking' (13). Maria zou dus meegewerkt hebben aan de realisering van het mysterie van Christus, ik gebruik nu de eigen woorden van de paus. Maar dat is niet het enige, want Maria werkt ook mee - wij hoorden het al - aan het ter wereld brengen van de gelovigen (23). Zij werkt mee, zegt de paus, aan het heilswerk van haar Zoon (40). Zij werkt voortdurend samen met Christus (41). Zij zit naast Hem op de troon. En de kerk put uit die medewerking (44). Alle heil voor de toekomst ziet de paus afhangen van de medewerking van Maria. Ongeveer aan het einde van zijn encycliek roept hij dan ook heel de kerk op om voor de toekomst de wegen voor te bereiden voor Maria's medewerking (50). Als Maria maar medewerking wil verlenen aan Christus, dan is er volgens de paus nog dageraad. Alles hangt van haar af. Men kan ook zeggen: alles hangt van de (roomse) kerk af, als die maar wegen bereidt waarop Maria gaan kan, dan komt het goed. Een ander punt is natuurlijk dat de paus er niet onderuit kan deze medewerking van Maria, haar verlosserschap, haar middelaarschap af te grenzen van het middelaarschap van Christus. Maar niet zo erg veel is het wat de paus daarover te zeggen heeft. Hij heeft het almaar over Maria, niet over Christus. Over Christus slechts inzover Hij bij Maria noodzakelijkerwijs wel ter sprake móet komen. Zo duidelijk is de Schrift, die zegt dat Christus onze enige Middelaar is, dat de paus deze terminologie ook af en toe gebruikt. Maar ook niet méér dan dat. Nergens functioneert het! Tevergeefs zal men in deze encycliek zoeken naar enige bredere uiteenzetting van dit ene middelaarschap van Christus. Nergens zal men tegenkomen, dat het woord enig ook inhoudt dat het genoegzaam is. Neen, het is volgens de paus bepaald niét genoegzaam. Het middelaarschap van Maria moet erbij komen. En dat heeft zelfs zijn hoofdaaYidacht. Om de zaak glad te strijken zegt de paus - een verhullende tactiek - dat de bemiddeUng van Maria 'in Christus' is. Wat is dat 'in Christus'? (38). Ook zegt de paus, dat Maria's middelaarschap dat van Christus 'bekrachtigt' (24). Ik vraag: wat betekent dat? Is Christus soms zo zwak in zijn Middelaarswerk, dat Hij een bekrachtiging door Maria nodig heeft? Kan Hij het niet alleen ään? Een Christus die de hulp van een ander, Maria, nodig heeft, kan toch nog onmogelijk de enige Middelaar worden genoemd. Hier loopt de paus vast in de netten van zijn eigen betoog. Het is een gekunsteld betoog. Omdat het niet alleen naast de Schrift staat, maar er zelfs duidelijk tegenover. Aan het slot van zijn encycliek verraadt de paus hoe verward hij geraakt is in zijn gekunstelde redenering; hij zegt daar: De kerk richt zich zowel tot de Verlosser als tot Zijn Moeder met de aanroeping: Kom te hulp (52). Men lette op de formulering: zowel-als; zowel Christus als Maria! Niét tot Christus alleen, óók tot Maria. En dan toch spreken over een énige Middelaar; ra, ra, hoe kan het? Neen, van de enigheid van Christus' middelaarschap is in deze encycliek niet meer dan een schaduw overgebleven. Terwille van de Maria-verering, een Christus-ontering! De paus wil oecumenisch zijn. Wat voor een oecumene staat hem voor ogen? Hij zegt: samen opzien naar Maria als naar onze gemeenschappelijke moeder die bidt voor de eenheid van de familie van God (30). Dit is een oecumene waarin wij ons niet kunnen vinden. Daarvoor is Christus ons te lief. En daarvoor is in Christus ook Maria ons te lief. In Christus behoort zij tot de grote familie van allen die in het geloof geleefd hebben en gestorven zijn, te beginnen bij de allereerste en eindigend bij de allerlaatste. Wij zijn bereid, ten volle, om Maria haar eer te geven. Zij is een voorbeeld van geloof en ware ootmoed. Ze was een rijk begenadigde. De Heere heeft in zijn barmhartigheid op haar, die ook maar een arme zondares was, neergezien, en haar begiftigd met de genade van het moederschap van onze Heere. Zijzelf heeft er geen ogenblik aan gedacht om zichzelf zoveel toe te kennen als de kerk van Rome gedaan heeft en nóg doet. Haar eigen Lofzang is eigenlijk de allerbeste weerlegging van de encycliek van paus Johannes Paulus II. Zij heeft God geprezen, haar énige Verlosser, haar énige Middelaar. Wij wensen het te houden bij Maria, bij de wäre Maria, de bijbelse Maria. En alleen zo kunnen wij het ook houden bij Christus. Een Maria 'vol van genade' en een énige Christus, neen dat past niet bij elkaar, maar wel: een énige Christus en een begenadigde Maria. De bijbel kent alleen een begenädigde Maria en de bijbel kent alleen een énige Middelaar, Jezus Christus!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1987
Protestants Nederland | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1987
Protestants Nederland | 8 Pagina's