Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJN'S INZICHTEN IN DE POLITIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CALVIJN'S INZICHTEN IN DE POLITIEK

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Calvijn 's dagen waren de meeste overheidspersonen ongelovig en veelal ook goddeloos in hun levensuitingen. Toch regeerde de Here, die de Overste van de koningen der aarde is, de volken door hen. Hij is het die de koningen en overheden stelt en hen met goddelijk gezag bekleedt (Dan. 2: 21, Rom.l3:l v.J. Op enkele uitzonderingen na - men denke aan Prins Willem van Oranje - erkenden zij de Here niet in hun staatsmanswerk. Ze verkortten dikwijls zelfs de rechten en vrijheden van hun protestantse onderdanen. Het is alom bekend hoe keizer Karei V, koning Frans I van Frankrijk en Philips II van Spanje Gods volk dodelijk hebben vervolgd en getracht hebben hen uit te roeien met allerlei middelen, tot zelfs met brandstapels en auto-da-fe's toe. Zij en vele lagere magistraten waren werktuigen in de handen van de roomse hiërarchie of gaven daar mee leiding aan.

Aanvankelijk, in zijn jongere jaren, toen de vijandschap van Rome tegen de protestanten openbaar werd en de overheden aangespoord werden maatregelen te nemen, heeft Calvijn vanuit zijn humanistisch standpunt getracht een oplossing te vinden. Hij verheerlijkte toen nog de verdraagzaamheid. In die eerste jaren dweepte hij met de grote humanist Erasmus van Rotterdam en tekende vanuit de gezichtshoek van de humanistische verdraagzaamheidsleer protest aan tegen de vervolgingen. Door zijn boekje over Seneca's zedeleer hoopte Calvijn koning Frans I tot een gematigd optreden te bewegen. Maar later, als Calvijn 'de twistzaak des Heren' gezien heeft en heeft leren verstaan, dat het lijden van Zijn volk God bijzonder ter harte gaat, als hij ook de dwaasheid van de humanistische zedeleer heeft ingezien, dan doet hij, in de Voorrede van zijn Institutie, een appèl op Frans I uit een andere gezichtshoek. Calvijn schrijft dan:

' . . . ik omhels de gemeenschappelijke zaak van alle gelovigen, ja ook Christus' zaak zelf, die tegenwoordig in uw koninkrijk op alle manieren verscheurd en vertreden, als het ware verloren ter neer ligt... En intussen treedt er niemand op om zich als beschermer te stellen tegen zulk een razende woede... Uw taak zal het zijn, doorluchte koning, noch uw oren, noch uw hart van een zo rechtmatige bescherming af te wenden, temeer daar het gaat om een zo gewichtige zaak, namelijk hoe Gods eer zal kunnen bestaan op aarde, hoe Gods waarheid haar waardigheid kan behouden, hoe Christus' rijk ongeschonden onder ons kan blijven. Een zaak waardig uw oren, waardig uw kennisneming, waardig uw rechterstoel. Want deze gedachte maakt de ware koning, wanneer hij erkent, dat hij in het bewind van zijn rijk Gods dienaar is.'

Calvijn doet dan vanuit de Schriftuurlijke gezichtshoek een beroep op de koning om zijn taak als overheid waar te nemen. Hij laat zelfs in den brede de Schrift zelf spreken. In het vierde boek van zijn Institutie wijdt Calvijn vervolgens een heel hoofdstuk aan 'de burgerlijke regering'. Hij spreekt daar uitvoerig over het ambt van de overheid en zegt o.m.:

'De Here heeft niet alleen betuigd, dat het ambt der overheid Hem aangenaam en welbehagelijk is, maar Hij heeft bovendien zijn waardigheid met zeer eervolle lofprijzingen vermeld en ons wonderbaar aangeprezen. Om enige weinige te vermelden: wanneer degenen die een overheidsambt bekleden goden genoemd worden (Ex. 22:8, Ps. 82: 1, 6), dan mene men niet dat in die benaming weinig gewicht gelegen is. Want daardoor wordt te kennen gegeven, dat zij hun opdracht van God hebben, dat zij met Goddelijk gezag bekleed zijn en geheel en al Gods Persoon dragen en in zekere zin Zijn plaatsvervangers zijn. Dit is niet een verzinsel van mij, maar de uitlegging van Christus. "Indien de Schrift", zegt Hij (Joh. 10:35), "hen goden genoemd heeft, tot wie het Woord Gods gekomen i s . . . " Wat is dat dan anders dan dat hun door God een zaak opgedragen is, opdat ze Hem in hun ambt dienen en (zoals Mozes en Josafat zeiden tot de rechters, die zij in alle steden van Juda aanstelden) de rechtspraak zouden uitoefenen niet voor mensen maar voor God? (Deut. 1:6, 2 Kron. 19:6). Daarop ziet ook wat de wijsheid Gods zegt door de mond van Salomo (Spr. 8:15), dat het Zijn werk is dat de koningen regeren en de raadslieden gerechtigheid stellen, dat de vorsten heersen en alle rechters weldadig zijn. Want dat betekent hetzelfde alsof gezegd was dat het niet geschiedt door de slechtheid der mensen maar door de Goddelijke voorzienigheid en Gods heilige ordinantie, die goedgevonden heeft dat de zaken der mensen zo bestuurd worden.'1)

In dezelfde lijn voortgaande, aanvaardde Calvijn de toestanden die historisch geworden waren als beschikkingen van God. Hij leerde dat wij mensen die als zodanig te erkennen hebben. Hij verstond ook, wat Gods Woord leert, dat zelfs onderdrukking door de van God gestelde machten van Hem afkomstig is en een uiting is van Zijn toorn over een volk. In Calvijn's dagen was Gods Woord op dat punt nog onbetwist. Hij schreef dan ook:

'Wij behoeven geen moeite te doen om te bewijzen dat een goddeloos koning een toorn des Heren is over een land, daar ik meen dat er niemand zal zijn die dit zal tegenspreken.'2)

Gods voorzienigheid en Zijn bijzondere werkzaamheid in het uitdelen van koninkrijken en in het aanstellen van koningen, die Hij wil, moet erkend worden (Dan. 2:21, 37). Daarom aarzelde Calvijn niet om, wanneer hij hoorde dat één door God tot koning aangesteld was, de allerslechtste tyran zulk een eerbied toe te dragen als de Here hem waardig gekeurd had.3) Hij erkende wel, dat de overheden ook verplichtingen jegens hun onderdanen hadden. Hij schrijft zelfs uitvoerig over de wetten, die naar de eeuwige regel der liefde ingericht moeten worden. Hij wil de wreedheid allerminst steunen, maar verwijst naar wat er in Psalm 45 van Salomo wordt gezegd:

'Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid' en ' . . . d o o r gerechtigheid wordt de troon bevestigd'. (Spr. 16:12).4)

Maar daaraan laat hij de opmerking voorafgaan:

'Wanneer ik hier het ambt der overheden uiteenzet, is het niet zozeer mijn bedoeling de overheden zelf te onderwijzen, als wel anderen te leren wat overheden zijn en tot welk doel ze door God zijn ingesteld'.5)

Er is eens opgemerkt, dat Calvijn over wat men noemt het 'recht van opstand' wel enkele gedachten heeft uitgesproken, maar op dit punt niet tot een afgeronde leer is gekomen. En dat is juist. Calvijn heeft in iets anders zijn kracht gezocht. Hij had ook iets anders nodig. Hij heeft in de jaren van zware geloofsvervolging in Frankrijk, toen de satan en de overheden en goddeloze mensen woedden tegen Gods volk en tegen het Woord, en toen intussen het Woord van God grote krachten deed, gegrepen naar dat Woord en gevraagd wat dat leerde. Om zo de zwaar verdrukte kerk terug te houden van een grijpen naar verlossing waar God geen geoorloofde wegen opende. Eerst onder zijn opvolger Beza, in latere jaren, is er meer theoretisch geschreven en zijn er lijnen getrokken inzake het opstaan tegen tyrannen - maar wat er toen naar voren gebracht werd was niet helemaal vrij van constructies. Calvijn stond midden in de praktijk en wees de weg van het roepen uit de diepte, tot de Almachtige!

En hij herinnerde aan de taak van de lagere overheden, om voor hun onderdanen op te komen! Hoe Calvijn in deze zaken de gemeente onderwees, blijkt uit een preek over Titus 3:1, 2. We horen hem zeggen:

'Indien wij ons zouden bevinden onder de heerschappij van de Turken, van tyrannen, van doodsvijanden van het evangelie, is het ons nog bevolen om hun onderdanig te zijn. Waarom? Omdat God het zo behaagt. .. .

Ook al zouden de overheidspersonen niets hebben waarom zij geëerd en gehoorzaamd moeten worden, dan staat het toch zo - omdat de zetel waarop zij gezet zijn door God is geordend - dat als men hen wederstaat een dergelijk onrecht zich niet richt tegen mensen, maar tegen Hem die hen in deze positie gesteld heeft en die wil dat Zijn beeld in hen schittere.'

Calvijn roept in zulke gevallen op tot nederigheid: 'Indien wij door een hardvochtig vorst wreed gekweld worden, beroofd, geplunderd, veronachtzaamd, gekweld terwille van onze vroomheid, dan moet in de eerste plaats de herinnering in ons opkomen aan onze zonden, die zonder twijfel door zulke gesels des Heren gekastijd worden. Dan zal ootmoed onze on-lijdzaamheid beteugelen.'6)

Hij stelde zelfs in een preek over Deut. 5:16 - wat heel leerzaam is in onze tijd, waarin anarchistische, neomarxistische leuzen van omverwerping van het staatsbestel in het vaandel worden geschreven - :

'Wij van onze kant moeten er goed aan denken, dat wanneer er overheden zijn en wij jegens hen weerspannig zijn en wij durven ons verheffen tegen de publieke orde, en wij trachten de orde welke God gesteld heeft in puin te doen storten - dat wij dan niet aan schepselen smaadheid aandoen, maar dat God door ons aangevallen wordt. En wat kunnen wij daarmee winnen, dat wij Hem de oorlog aandoen?'

Zo vermaant en onderwijst hij de kerk. Maar Calvijn onderwijst nog méér. Want hij weet ook, dat de HERE een Helper is voor wie uit de benauwdheid tot Hem roepen. De Schrift kent niet het 'recht van ongehoorzaamheid' van kinderen jegens hun ouders of 'het' recht van opstand van onderdanen tegen de overheid. Opstand, revolutie wijst op verbreking van het Goddelijke bestel - en dat maakt de zaak dikwijls alleen maar erger. Het is veelal de geest van de revolutie die zomaar klaar staat om vanwege schending van de zogenaamde 'rechten van de mens' in opstand te komen en opstand te maken. De Schrift kent dat niet. Ze roept op tot gehoorzaamheid aan de gestelde machten.

Maar wat de Schrift ten aanzien van verdrukten en rechteloos gemaakte mensen wèl kent, is dit:

het roepen uit de diepte tot de Rechter van hemel en aarde!

'Verder moet ook deze gedachte in ons komen', schrijft Calvijn dan, 'dat het niet aan ons staat om zulke rampen (van wrede vorsten) te genezen; maar dat ons slechts dit overblijft, dat we de hulp van de Here inroepen, in Wiens hand de harten der koningen en de neigingen der koninkrijken zijn (Spr. 21:1). Hij is de God die zal staan in de vergadering van de goden en die oordelen zal in het midden van de goden (Ps. 82:1); voor Wiens aangezicht zullen neervallen en vergaan alle koningen en rechters der aarde, die Zijn Christus niet gekust hebben (Ps. 2:12), die onrechtvaardige wetten hebben geschreven om de armen in het gericht te verdrukken en de zaak van de nederigen geweld aan te doen, om de weduwen tot buit te hebben en de wezen te plunderen (Jes. 10:1).'7)

We moeten niet zeggen dat Calvijn het onrecht dat er in de wereld is niet opmerkte! Of ook, dat hij er niets aan dacht te doen. Calvijn spreekt immers in dit verband ook heel duidelijk van 'redders' Leert de Schrift niet, dat de Here telkens mannen riep, die als redders optraden? Calvijn heeft in datzelfde hoofdstuk van de Institutie het verdrukte volk van God bemoedigd, door er aan te herinneren hoe de Here Israël verlost heeft uit de macht van Farao, hoe Hij richters en koningen zond, om hen uit de macht van hun vijanden te bevrijden. Heeft Hij niet gehoord, als ze uit de benauwdheid tot Hem riepen? Is Zijn hand dan nu verkort?

De hulp van de Here inroepen, 'in Wiens hand de harten der koningen en de neigingen der koninkrijken zijn'. Dat heeft Calvijn vooral beklemtoond.

Intussen vergeet Calvijn niet de menselijke verantwoordelijkheid. Want hij theoretiseert niet, los van de werkelijkheid. Hij stond er midden in. Hij gaf geen 'leer van de opstand', geen theoretische uiteenzetting over burgerlijke ongehoorzaamheid of iets dergelijks. Hij had wel oog voor de concrete gezagsverhoudingen midden in het leven. En daar, onder die veelheid van gezagsdragers van allerlei rang en stand, de een met deze, de ander met die verantwoordelijkheid, daar, voor hen, zag hij een taak en roeping van Godswege.

Wat een zegen voor een land als allen die roeping naar recht en wet vervullen! Maar ook: wat een oordeel, als van hoog tot laag het recht verbroken wordt.

Calvijn heeft hier het oog gehad op de verantwoordelijkheid van wie hij noemt: de volksmagistraten. Zij hebben, naar het staatsrecht van hun tijd, toe te zien op de handelingen van de vorsten. Zoals destijds de ephoren tegenover de koningen van de Spartanen, of de volkstribunen tegenover de Romeinse consuls of de demarchen tegenover de raad van de Atheners, zo zag hij in zijn tijd de drie stenden. Die moesten de verkregen rechten en vrijheden verdedigen. Zij hebben die taak. Want, schrijft hij, wij moeten niet terstond menen dat de wraak des Heren over dwingelandij óns opgedragen is, als particuliere personen!8) En scherp besluit hij dan die paragraaf over degenen die wèl geroepen zijn om voor hun onderdanen op te treden, over die stenden of volksmagistraten:

'Wanneer (echter) zij (de drie stenden) hun voornaamste vergaderingen houden, dan is het er zover vandaan dat ik hun zou verbieden in overeenstemming met hun plicht de woedende ongebondenheid der koningen tegen te gaan, dat ik veeleer beweer, dat, indien zij het door de vingers zien wanneer de koningen met gewelddadigheden optreden en het arme volk kwellen, hun veinzen, dat zij het niet opmerken, niet vrij is van misdadige trouweloosheid; want dan verraden zij bedriegelijk de vrijheid van het volk, van welke zij weten, dat zij haar volgens Gods ordinantie behoren te beschermen.'9)

Zo is het ook te begrijpen, dat deze 'voorganger-bijde- gratie-Gods' met aandacht de bewegingen van de Hugenoten in Frankrijk gevolgd heeft. En wijzelf hebben nog altijd reden om God te danken, dat een man als Willem van Oranje, in zijn strijd voor de rechten en vrijheden van onze vaderen, duidelijk déze lijn van Calvijn gevolgd heeft.

Wat de Hugenoten betreft: Vanuit Genève leefde Calvijn mee met zijn verdrukte landgenoten. Hij volgde met aandacht de ontwikkelingen in hun streven naar godsdienstvrijheid en had grote waardering voor die overheidspersonen die het voor hun onderdanen opnamen tegen het geweld van de roomse koningen.

Calvijn schreef zo ook verschillende brieven aan admiraal Caspar de Coligny. Deze was, ondanks de dreigementen van de roomse de Guises - die aan het Franse koningshuis verwant waren - naar Orléans gegaan om de stendenvergadering bij te wonen. De brief begint zo:

'Monseigneur, wij hebben met recht reden God te loven dat Hij u buitengewone dapperheid gegeven heeft, ten dienste van Zijn eer en tot bevordering van het rijk van Zijn Zoon. Het ware te wensen, dat er velen waren die u daarbij hielpen... In ieder geval hoop ik, dat de fierheid die God u tot hiertoe schonk, een goed voorbeeld zal zijn om de nalatigen wakker te schudden.'10)

In een brief aan Bullinger, de opvolger van Zwingli in Zürich, lezen we:

'Onze hoop groeit van dag tot dag, daar (de prins van) Navarra meer waagt te doen dan in het begin en de onstuimigheid van de koningin-moeder (Catharina de Medici) wat mindert.'11)

Herhaaldelijk leest men in zijn brieven, tussen de regels door, hoe blij hij er mee was dat de politieke verwikkelingen, naar het leek, in de goede richting doorwerkten. Maar uit een volgend schrijven, een paar maanden later, aan De Coligny, van 16 april 1561, blijkt, dat hij intussen uit alle macht tegen de geplande samenzwering van Amboise gewaarschuwd heeft:

'Ik antwoordde...: wanneer door ons maar één druppel bloed vergoten zou worden, zou er een stroom uit voortkomen die heel Europa overspoelt. Dan was het honderdmaal beter dat wij omkwamen dan dat wij oorzaak gaven, dat het Christendom en de zaak van het evangelie blootgesteld werd aan zo'n smaad. Wel echter (ben ik van mening) dat, wanneer de prinsen van den bloede tot bescherming van het land hun recht op regentschap opeisen en de Parlementen zich bij hen aansluiten, het alle goede onderdanen toegestaan is hen gewapenderhand bij te staan.'12)

Ook later, in 1563, wanneer de samenzwering een bloedig verloop gehad heeft:

'Mijn raad zal steeds zijn niet naar de wapens te grijpen en liever allen óm te komen dan nog eens zulk een verschrikkelijke verwarring te moeten beleven.13)

Helaas heeft Calvijn de beweging die in Frankrijk tenslotte toch zelf almeer, in losse groeperingen, naar de wapens gegrepen had, niet meer tegen kunnen houden. Ja, de verwoesting over het Hugenootse protestantisme is begonnen, toen ook De Coligny bezweek voor hun aandrang om de wapens op te nemen en hij het sein gaf tot een burgeroorlog voor het Koninkrijk Gods. Toen werd het woord van de Heiland bewaarheid: 'Allen die naar het zwaard grijpen (voor Mijn Koninkrijk en de zaak van het evangelie tegen de overheden) zullen door het zwaard omkomen.' (Matth. 26:52).

We wezen er op, dat er na Calvijn's dood (1564) onder Beza, zijn opvolger, meer theoretisch over deze dingen geschreven is. Beza zelf was nog, geheel in de lijn van Calvijn, van mening dat het geen particulier geoorloofd is zich tegen dwingelanden met geweld te verzetten. Dan moet men al een buitengewone roeping hebben. Maar in 1579 verscheen in Basel het later beroemd geworden boek 'Vindiciae contra tyrannos' (Verdediging tegen tyrannen), dat wel de roeping van particulieren erkende om tegen de monarchen in opstand te komen (Monarchomachen = monarchenbestrijders). Het construeerde op grond van een verbondstheorie het recht tot zulk een roeping. Immers: bij de kroning van een vorst sluiten God, de koning èn het volk een verbond, zo heette het. Het gezag is aan de koning verleend terwille van het welzijn van het volk. Daar heeft de koning zich aan te houden. Doet hij dat niet, dan mag dûs de particulier hem tegenstaan - want God heeft dat verbond ook met hem. Hij is toch ook gedoopt...?

Zo is het volgens deze redenering geoorloofd bij een bijzondere roeping zelfs het zwaard ook als particulieren in eigen hand te nemen. Het mooie echter in de geschiedenis van ons vaderland is, dat Prins Willem van Oranje echt in de lijn van Calvijn gehandeld heeft. Want reeds een aantal jaren vóórdat de 'Vindiciae' verscheen (1579), in 1572 - vóór deze constructie dus - zag Prins Willem scherp zijn roeping als overheidspersoon. Hij stuurde Marnix van St. Aldegonde vanuit Aldenkirchen, in Duitsland, met een instructie naar Dordrecht, waar in 1572 de Hollandse, Zeeuwse en West-Friese gewesten en 't Sticht Utrecht in een eerste Statenvergadering bijeen waren gekomen. Daar erkenden zij hem als gouverneur!

En daar heeft de Vader des vaderlands als magistraat de leiding genomen. God heeft hem gesterkt en zijn werk tot verlossing vanonder de druk van een goddeloze vorst als Philips II was, tot grote zegen doen zijn. We danken God de Here, dat Oranje zo in de lijn van Calvijn gehandeld heeft - naar wat de reformator van Genève voor de praktijk uit de schrift had aangewezen.

Noten

1) Institutie IV, XX, 4.

2) Institutie IV, XX, 25.

3) Institutie IV, XX, 26.

4) Institutie IV, XX, 10.

5) Institutie IV, XX, 9.

6) Institutie IV, XX, 29.

7) Institutie IV, XX, 29.

8) Institutie IV, XX, 31.

9) Institutie IV, XX, 31.

10) Joh. Calvins Lebenswerk in seinen Briefen, ed. Rudolf Schwarz, Tübingen 1909. Brief 652, d.d. 16 januari 1561.

11) Idem. Brief 653, d.d. 1 februari 1561.

12) Idem. Brief 658, d.d. 16 april 1561.

13) Idem. Brief 722, d.d. begin april 1563.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

Protestants Nederland | 8 Pagina's

CALVIJN'S INZICHTEN IN DE POLITIEK

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

Protestants Nederland | 8 Pagina's