Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Synthese van Plato en Aristoteles

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synthese van Plato en Aristoteles

Kerk en ambt bij Thomas van Aquino

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De r.k. kerk- en ambtsgedachte is sterk verbonden met de ideeën van de middeleeuwer Thomas van Aquino. In PN van april hebben wij iets gezegd over het wijsgerige wereldbeeld van Thomas. Vanuit de tastbare benedennatuur is er door de sacramentaliteit van de kerk de mogelijkheid om op te klimmen tot in de goddelijke bovennatuur. We zullen nu nagaan hoe Thomas aan deze gedachtengang is gekomen.

Thomas' visie op kerk en ambt is opgenomen in zijn sacramentsleer. Sacramenten zijn bij hem zowel instrumenten tot het heil als het heil zelf. Deze gedachte krijgt meer reliëf als wij weten hoe Thomas de werkelijkheid van de schepping en de Schepper voor zich ziet. Hoe verhouden die twee werkelijkheden zich tot elkaar? Hoe komt de mens tot God en hoe komt God tot de mens? Deze vragen raken het gehele universum: het benedennatuurlijke en het bovennatuurlijke, het tijdelijke en het eeuwige, het verstand en het geloof. In de tijd van Thomas staan twee opvattingen - soms scherp - tegenover elkaar.

Kritiek op Plato

Enerzijds de visie in de lijn van de griekse wijsgeer Plato en de grote kerkvader Augustinus. Deze draagt een sterk religieus karakter. De ideeën van het goddelijke Opperwezen binden beide aspecten van de werkelijkheid samen. In het bestaan binnen de werkelijkheid zijn eigenlijk alleen de eeuwige Schepper en het geloof in Hem van belang. Voor het aspect van de geschapen natuur en de verstandelijke kennis daarvan bestaat vanuit deze visie weinig belangstelling; vaak zelfs een zekere minachting. De geschapen natuur speelt slechts een ondergeschikte rol. Als gevolg daarvan kan het menselijke verstand alleen maar een beperkte en afgeleide waarde hebben ten opzichte van het bovennatuurlijke geloof. De producten van het verstand, filosofie en wetenschap, hebben geen waarde in zichzelf; ze staan in dienst van de theologie. Bij het kennen van de werkelijkheid spreekt het geloof het laatste woord. De werkelijkheid wordt van bovenaf gedefinieerd. (1)

Tegen dit platoons-augustiniaanse van bovenaf ingedachte wereldbeeld, begint met name in de dertiende eeuw verzet te rijzen. Thomas behoort tot de critici. Hij verwerpt niet de absolute prominentie van God en de goddelijke ideeënwereld. Maar hij veroordeelt wel de verzelfstandiging daarvan ten opzichte van het geschapene en de veronachtzaming van de natuur en de wetenschap. (2).

Tegelijk keert hij zich tegen een veel verder gaande kritiek op het klassieke wereldbeeld, die zich breed begint te maken aan de jonge middeleeuwse universiteiten. Daar openbaart zich - aanvankelijk vooral in Parijs - een seculariserende tendens van wetenschap, waarin vrijwel alle aandacht wordt opgeëist voor de geschapen natuur, dat wil zeggen voor de verstandelijke bevatting ervan. Het eeuwig-goddelijke raakt buiten de belangstelling, is niet relevant meer voor deze wetenschappers. De verdedigers van deze natuur-wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid behouden weliswaar elementen van de visie van Plato, maar uiteindelijk gaan ze terug op een bepaalde uitleg van de geschriften van de antieke wijsgeer Aristoteles. Een gecompliceerd historisch proces had het werk van deze oude heidense griekse filofsoof ingang doen vinden in de arabische wereld. En via arabische commentatoren was Aristoteles opnieuw in de belangstelling gekomen in het christelijke westen. (3) Tot deze invloedrijke Aristoteles-uitleggers behoort de spaans-arabische Averroes.
Diens interpretatie vond brede ingang, maar leidde volgens de kerk tot uitspraken, die niet in overeenstemming zijn te brengen met het geloof in de openbaring van God. De positie van de kerk is begrijpelijk als men bedenkt dat Averroes op grond van Aristoteles o.a. stelde, dat het niet bewezen is dat de wereld niet van eeuwigheid heeft bestaan, dat de goddelijke voorzienigheid slechts een beperkte rol speelt, dat het intellect van alle mensen een eenheid vormt, dat de menselijke ziel sterfelijk is. De 'echte' Aristoteles Thomas stelt zich tegenover de averroïstische uitleg van Aristoteles. (4) Maar zijn afwijzing betreft niet de griekse wijsgeer zelf. Integendeel, vanaf zijn jeugd heeft de Dominicaanse monnik zich in belangrijke mate laten leiden door het filosofische stelsel van Aristoteles. Door dieper en uitgebreider bronnenonderzoek meent hij de ware Aristoteles te hebben ontdekt. Diens onbevangen methodische doordringing van de geschapen natuur fascineert hem. Hoewel het bovennatuurlijke in het werk van de Griek slechts een ondergeschikte plaats inneemt, acht Thomas de gedachten van Aristoteles uitermate geschikt voor de beschrijving van de universele werkelijkheid. Aristoteles ziet de kosmos als een hiërarchisch systeem, opgebouwd met op elkaar liggende 'lagen'. Het lagere draagt het hogere. Deze structuur van de werkelijkheid bepaalt zijn methode om haar te leren kennen. De waarneming, de doordringing ervan begint van onderen af. De concrete, stoffelijke werkelijkheid rondom ons heen is het aangrijpingspunt om hogerop te komen. Doordringing van de hogere lagen van de werkelijkheid is slechts mogelijk via een opklimmende weg, waarop men, met het oog op de volgende stap, alleen houvast heeft aan de eigen materiële omgeving, Aristoteles wil niet speculeren op goddelijke bovennatuurlijke werkelijkheid, voordat hij die kan aangrijpen in het concreet waarneembare. Hij kent wel een metafysica, maar in wezen geen bovennatuurlijke feiten.
Bij zijn leermeester Plato - en in diens voetsporen Augustinus - zien wij een tegengestelde benadering. Zij beschouwen de werkelijkheid van bovenaf, vanuit het goddelijke. Het goddelijke beginsel 'is de samenordening van de natuurlijke orde en de bovennatuurlijke orde in de daarbovenuit grijpende eenheid van het goddelijke scheppings- en voorzienigheidsplan'. (5) Aristoteles en Plato, twee universele visies met elk eigen accenten: De eerste op het natuurlijke, het verstand, het weten. De tweede op het goddelijke, de intuïtieve speculatie, het geloven.

De 'echte' Aristoteles

Thomas stelt zich tegenover de averroïstische uitleg van Aristoteles. (4) Maar zijn afwijzing betreft niet de griekse wijsgeer zelf. Integendeel, vanaf zijn jeugd heeft de Dominicaanse monnik zich in belangrijke mate laten leiden door het filosofische stelsel van Aristoteles. Door dieper en uitgebreider bronnenonderzoek meent hij de ware Aristoteles te hebben ontdekt. Diens onbevangen methodische doordringing van de geschapen natuur fascineert hem. Hoewel het bovennatuurlijke in het werk van de Griek slechts een ondergeschikte plaats inneemt, acht Thomas de gedachten van Aristoteles uitermate geschikt voor de beschrijving van de universele werkelijkheid.
Aristoteles ziet de kosmos als een hiërarchisch systeem, opgebouwd met op elkaar liggende 'lagen'. Het lagere draagt het hogere. Deze structuur van de werkelijkheid bepaalt zijn methode om haar te leren kennen. De waarneming, de doordringing ervan begint van onderen af. De concrete, stoffelijke werkelijkheid rondom ons heen is het aangrijpingspunt om hogerop te komen. Doordringing van de hogere lagen van de werkelijkheid is slechts mogelijk via een opklimmende weg, waarop men, met het oog op de volgende stap, alleen houvast heeft aan de eigen materiële omgeving, Aristoteles wil niet speculeren op goddelijke bovennatuurlijke werkelijkheid, voordat hij die kan aangrijpen in het concreet waarneembare. Hij kent wel een metafysica, maar in wezen geen bovennatuurlijke feiten.
Bij zijn leermeester Plato - en in diens voetsporen Augustinus - zien wij een tegengestelde benadering. Zij beschouwen de werkelijkheid van bovenaf, vanuit het goddelijke. Het goddelijke beginsel 'is de samenordening van de natuurlijke orde en de bovennatuurlijke orde in de daarbovenuit grijpende eenheid van het goddelijke scheppings- en voorzienigheidsplan'. (5) Aristoteles en Plato, twee universele visies met elk eigen accenten: De eerste op het natuurlijke, het verstand, het weten. De tweede op het goddelijke, de intuïtieve speculatie, het geloven.

Synthese

Het bijzondere van Thomas is, dat hij heeft gepoogd beide denksystemen met elkaar te verbinden tot een synthese.
Enerzijds wil hij de concrete natuur en de filosofischwetenschappelijke bestudering ervan ten volle honoreren. Anderzijds wil hij het platoons-augustiniaanse hoogheidsbesef behouden. Hij beoogt die twee samen te brengen tot een hogere samenhang. Evenals Plato werd 'verchristelijkt' o.a. door Augustinus, wenst hij nu ook Aristoteles met christelijke ogen te lezen. Hij meent dat aristotelisme en platonisme ten nutte van het Christendom elkaar op verdienstelijke wijze kunnen aanvullen.
Ze vullen niet alleen elkaar aan tot een positieve synthese. Beide hebben ook bijstelling en correctie nodig. Thomas wil geen slaafse volgeling van deze Griekse wijsgeren zijn. Hij stelt zich niet tevreden met de natuurlijke metafysica van Aristoteles en voegt daaraan toe de conceptie van de goddelijke bovennatuur. De gesignaleerde gebreken bij Aristoteles, nemen niet weg dat Thomas de aristoteliaanse zegswijze toestemt, dat er een kennisweg is van lager naar hoger, van het bekende naar het onbekende, van het algemene naar het bijzondere.

Maar brengt deze weg nu ook in contact met het goddelijke heil? Hoe ontdekt de mens het bestaan van God? Is er vanuit de mens een weg naar God toe? Aristoteles stelt de natuurlijke wereld op zichzelf. Daardoor besteedt hij nauwelijks aandacht aan dit soort vragen. Op dit punt stuurt Thomas hem bij: Er is een kennisweg vanuit de natuur naar het goddelijke. Maar de mens gaat die weg niet uit eigen kracht. Men dient te bedenken dat de natuur het goddelijke scheppingswerk is, dat het stempel van de Schepper draagt. De kracht van de mens om het bestaan van God te kennen, is een kracht die God zelf in de natuur heeft gelegd. Hier heeft ook de platoons-augustiniaanse visie correctie nodig. Want juist daarom mag het wereldse en aardse niet worden veracht. Het natuurlijke wereldbeeld eist aanvaarding, omdat het van God gegeven is. Bij het ontdekken van de werkelijkheid, ook de goddelijke werkelijkheid, heeft de mens niet een onmiddellijke goddelijke hulp en illuminatie nodig. De natuur met zijn verschillende trappen van bestaan is voldoende om de opdracht, tot God te naderen en Hem te kennen, te vervullen. De goddelijke openbaring speelt in dit stadium geen eigen rol. Want er is geen tegenspraak tussen natuurlijke en bovennatuurlijke waarheden.
Toch omvat de natuurlijke kennis slechts een deel van de werkelijkheid. Daarom moet zij als eigengeaarde grootheid, samen met de bovennatuurlijke kennis, ingebouwd worden in de totale kennis van de werkelijkheid. Zo hebben filosofie en theologie elk hun eigen terrein, terwijl ze toch niet zonder elkaar kunnen. Samen vormen ze de kennis van de universele werkelijkheid.

Thomas wil het methodisch zo lang mogelijk stellen zonder de bovennatuurlijke godskennis. Want, door de scheppingskracht bezit de mens een door God gegeven natuurlijk kennislicht. Dat stelt hem in staat tot het kennen van de zelfstandige wetmatigheid van de eindige wereld en zelfs van het bestaan van God. Deze kennis is een geschenk van God en staat in dienst van het geloof. Zij is 'aangelegd' op de bovennatuur, op God zelf. Nog voor dat gesproken is over de goddelijke openbaring, stelt Thomas, dat kennis van de natuurlijke 'onderbouw' van de totale werkelijkheid onontbeerlijk is om gelovig zicht te krijgen op de bovenbouw, dat wil zeggen op God.

Maar hoe kan er nu - vanuit het benedennatuurlijke - contact ontstaan met de bovennatuurlijke werkelijkheid van God? Op deze centrale vraag in de thomistische theorie hopen wij de volgende keer in te gaan.

Noten
1. J. Pieper, Scholastik - Gestalten und Probleme der mittelalterlichen Philosophie, Kösel, München, 1986; pp 163-165.
2. H. Meyer, Thomas von Aquin, Bonn, 1938; pp 54-57.
3. Pieper, a.w. 139-143.
4. Pieper, a.w. 165-169.
5. V.g.1. J. A. Weisheipl, Friar Thomas d'Aquino, New York, 1974; pp 272-285.
6. Meyer, a.w. 28.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1991

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Synthese van Plato en Aristoteles

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1991

Protestants Nederland | 8 Pagina's