Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

’’Woord, kom aan het woord” Over Luther en zijn lied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

’’Woord, kom aan het woord” Over Luther en zijn lied

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woord, voor ons geschreven,
door God ingegeven,
brief aan ons gericht...

Woord, geschied, word stem en lied,
laat in lofzang heel ons leven
op U antwoord geven'. 1)

Al was Luther op de middelbare school lid van het schoolkoor geweest, al hadden op de universiteit muziektheorie en muziekpraktijk tot zijn opleiding behoord: hij speelde dwarsfluit en zong met zijn hoge tenor bij de luit, en al had hij in het klooster van de Augustijner monniken de wereld van het gregoriaans leren kennen, voorlopig wast het lied bij hem nog niet aan de orde.


Luther en de leer
Eerst is er een periode in zijn leven van worsteling om een genadige God en om geloofszekerheid. Daarna zal hij de komende jaren in de weer zijn met de leer. Op 31 oktober 1517 slaat hij zijn 95 stellingen aan op de deur van de slotkapel te Wittenberg. Druk bezig blijft hij met theologische twistgesprekken, met allerlei geschriften over de taak van de overheid, over het wezen van de sacramenten, over de christelijke vrijheid.
In 1520 verbrandt hij in het openbaar de pauselijke wetboeken. Een jaar later staat hij op de Rijksdag in Worms oog in oog met de keizer. Daar sluit hij de eerste periode van zijn optreden af en kondigt hij de tweede aan met de woorden: ’Van het Woord van God kan ik niet wijken; daarop zijn mijn opvattingen, is mijn leer gegrond’.

Luther en het Woord
In de ban gedaan, vertaalt Luther in de stilte van de Wartburg het Nieuwe Testament in het Duits. Zo geeft hij de christenen het Woord van God in handen. In een voorrede schrijft hij, dat het Evangelie betekent: ’een goede nieuwe tijding, een goed gerucht, daar men van zingt, spreekt en vrolijk is’. En, aldus Luther: zoals een nieuwsbericht verbreid wordt, zo moet ook het Woord aan het woord komen.

En dat gebeurt, het Woord komt aan het woord, overal: in kerken, op marktpleinen en ook in de kloosters zoals bij Luthers ordebroeders in Antwerpen. Op 1 juli 1523 worden op de Grote Markt in Brussel twee jonge Antwerpse monniken, Hendrik Voes en Johannes van Erren, als eerste martelaren van de Reformatie verbrand. Luther is diep onder de indruk. Hij wil de christenen in Holland, Brabant en Vlaanderen vertroosten. Hij, de inmiddels veertigjarige, grijpt naar zijn pen en zijn open brief wordt zijn eerste lied op een zelfbedachte melodie...

Luther en het lied
’Ein neues Lied wir heben an’ zo begint hij. Nieuw, omdat het niet gaat over zogenaamde heiligen, maar over echte martelaren. Hij bezingt, hoe twee veelbelovende jonge mannen door hun trouw en standvastigheid God verheerlijken. Het kost hen hun leven, iets wat als een dreiging ook boven zijn leven hangt. En toch moeten we God danken, want nu blijkt duidelijk: Sein Wordt ist wiederkommen. Gods Woord, dat onder het stof lag, dat als het ware zoek was, is er weer. Nu staat de zomer voor de deur, zingt Luther. Immers, zo besluit hij zijn lied, al moeten deze monden dan zwijgen, anderen zullen er over zingen, zover als de as in alle landen verstuift. Ook in het lied zal de rijkdom van Gods Woord bezongen worden. Dit protest- en propagandalied, waarin Luther geen blad voor de mond neemt, de inquisitie aan de kaak stelt en het verschrikkelijke gebeuren binnen de context van de strijd tussen God en duivel plaatst, wordt als een pamflet, een ’vliegend blaadje’ verspreid.

Luthers eerste lied is zo eigenlijk nog een nieuwsbericht. Maar als hij merkt, hoe het zijn weg vindt van markt tot markt, hoe het van hand tot hand gaat en gezongen wordt van mond tot mond, komt bij hem de vraag op: kan het lied ook dienen ter verbreiding van hèt goede nieuws, het Evangelie? En - Luther blijft Luther - eveneens van de voornaamste leerstukken van het christelijk geloof?

Zo ontstaat zijn tweede lied: ’Verheugt u, christenen te saam’ 2)
Hierin bezingt hij heel persoonlijk zijn gevangenschap in de macht van duivel, dood en zonde:

De duivel had mij in zijn macht,
de dood stond mij voor ogen.


en Gods raadsbesluit om Zijn Zoon ter verlossing te zenden:

Toen zag God in de eeuwigheid
mijn mateloze ellende.


De Zoon spreekt:

Mijn leven overwint de dood,
mijn onschuld delgt uw schulden groot
en zo zijt gij behouden.


Het lied in de gemeente
In de herfst van het jaar 1523 verlangen predikanten en stadsbesturen aanwijzingen, hoe ook de eredienst hervormd kan worden. Luther wil geen lapmiddelen. Het nieuw ontdekte Woord aangaande de rechtvaardiging van de zondaar moet mensen bekeren en dan pas is er een echt nieuwe liturgie te verwachten. Luther ziet hier een geweldige taak liggen voor het lied. Liederen moeten het Evangelie treiben (in de harten doen ontkiemen) en in Schwang bringen (overal verbreiden).
Hij wil dat de gemeente van Jezus Christus weer zingt. Daarmee gaat hij bewust in tegen het besluit van de Synode van Laodicea - veelzeggende naam in dit verband - die in het jaar 380 had bepaald, dat in de eredienst vrijwel alleen een koor mocht zingen; soms een geestelijke en de gemeente hoogstens bij hoogtijdagen.

Aan Luther heeft protestants Nederland te danken, dat we ’s zondags in de kerk méér mogen zingen dan alleen een vragend Kyrie eleis of een beamend Halleluja. Naar Luthers vaste overtuiging is het zingen van een psalm of lied in de kerk ook meer dan een omlijsting van de preek. Het zingen behoort tot het ambt van alle gelovigen. Van het Evangelie zing je vol vreugde, zoals het volk Israël deed, toen het de blijde boodschap vernam, dat David de reus Goliath had verslagen.

Luthers grote leermeester op dit punt is Paulus geweest. Had die niet geschreven in Kolossensen 3:16:
”Het Woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende de Heere met aangenaamheid in uw hart.”

Als het Woord van Christus in je woont, moet je volgens Luther het al zingend wel aan het woord laten komen. Of, zoals men volgens hem ook mag vertalen:
’’Laat, doordat je zingt, het Woord van Christus al rijker en rijker in je wonen.”

(boven) Titelblad van ’Die Wittenbergisch Nachtegall’, Hans Sachs, Nürnberg 1523. (onder) Een deel uit het gedicht.

Nun, Daß ihr klarer mögt verstan,
Wer die lieblich Nachtigall sei,
Die uns den lichten Tag ausschrei:
Ist Doktor Martinus Luther,
Zu Wittenberg Augustiner,
Der uns aufwecket von der Nacht,
Darein der Mondschein uns gebracht.


Psalmliederen
Om zijn gedachten over het belang van het zingen in de kerkdienst in de praktijk te brengen, doet hij een dringend appel op een aantal vrienden, om psalmen uit het Oude Testament om te dichten tot liederen. Als de vrienden eerst nog zwijgen, bewerkt hij zelf in korte tijd zes psalmen: zo bijvoorbeeld psalm 130 3)

’Uit diepe nood roep ik tot u ’

Vergelijking met onze berijming uit 1773 laat zien, dat Luther evenals in zijn colleges en commentaren ook in zijn psalmliederen vaak zijn eigen geloofsstrijd en geloofservaring legt:

Wie roemt in wat hij zelf verricht?
De mens moet beven voor ’t gericht
of van genade leven.


’Heere Jezus’, beleed Luther, ’U bent mijn gerechtigheid en ik ben uw zonde’. Dat leerde hem:

’Zijn Woord, mijn schat die niemand rooft,
mijn steun en mijn betrouwen’.


Ik ken eigenlijk geen ander lied, dat zo het geluk bezingt van een mens die van vergeving der zonden weet. Luther noemde dat het moeilijkste van alle geloofsartikelen. Te geloven, dat God de Schepper van hemel en aarde is of dat Jezus onder Pontius Pilatus is gekruisigd, is gemakkelijker dan: Ik geloof de vergeving der zonden. Een vergeving die niet alleen Petrus betreft of Paulus, maar ook geldt voor hem, Maarten Luther.
Dit lied, waarin het houvast van de hoop boven de twijfel van de aanvechting uitzingt, is heel vaak, direct al na verschijnen gezongen in het aangezicht van de dood. Ook klonk het bij begrafenissen, óók toen Luthers baar in de kerk te Halle stond, op weg van Eisleben naar de begraafplaats van Wittenberg. Ontroerd zong men als blijvende troost, toen de grote reformator de kerk was ontvallen:

’bij Hem zijn wij geborgen'.

Jaren later zal Luther psalm 46 omdichten tot 4)

’Ein feste Burg ist unser Gott’.

Omdichten ook in de zin, dat heel duidelijk in dit lied te zien is, dat Luther de psalmen christologisch leest, ze op Christus betrekt, èn dat hij ze ook laat landen in het leven en de omstandigheden van de gemeente. Welk antwoord op het Woord geven, als het leed drukt en de vijand aanrukt, mensen die van Christus’ kruisdood en opstanding weten?
Wat wij ’het Lutherlied’ noemen en beter kennen dan Luthers overige 36 kerkliederen, is door hem pas in 1529 gedicht. De omstandigheden worden niet allen door de paus bepaald, die nog steeds zijn wapenrusting draagt van gruwel en bedrog, maar ook door de Turkse Sultan, wiens legers met opgestoken vaan tot aan Wenen zijn opgerukt. En dan is er nog een pestepidemie, die vrouw en kinderen ’t graf delft... Maar jubelend klinkt het:

’Ons staat de sterke Held terzij
.............................
Vraagt gij zijn naam? Zo weet,
dat Hij de Christus heet...


Naast psalmen heeft Luther aandacht voor het lied.

Uit de schat der eeuwen
Hij moet immers niet alleen zijn positie bepalen tegenover de rooms-katholieke kerk, maar ook tegenover de linkervleugel van de Reformatie, waar Thomas Müntzer en de zijnen hymnen uit de oude kerk omwerkten. Zij deden dat in het kader van een eigen theologie, die de mens verheerlijkte omdat hij het innerlijke Woord zou hebben en over de Heilige Geest beschikken kon. Luther wil echter trouw zijn aan het erfgoed der vaderen. In tegenstelling tot wat zo vaak in bepaalde kringen in onze tijd gebeurt, is het lied uit de kerk der eeuwen voor hem bepaald geen wegwerpartikel.
Na zijn psalmen volgen dan ook allerlei liederen rond het kerkelijk jaar. Kerstfeest 1523 komt snel dichterbij en dus dicht hij eerst en vooral kerstliederen. De hymne van kerkvader Ambrosius ”Veni redemptor gentium” vertaalt hij als 5)

’Nun komm der Heiden Heiland’.

Voor zijn liederen rond de andere feestdagen in 1524 benut hij naast de oudkerkelijke hymnen ook middeleeuwse geestelijke liederen die bij het volk leven. Zo bouwt hij enkele gedachten en elementen van de melodie van een oud paaslied om tot 6)

’Die in de dood gebonden lag ’.

Rond het kruis treft Luther echter in de Middeleeuwse geestelijke liederen zoveel valse mystiek aan, dat hij nooit een apart lijdenslied zal dichten. Kruis en opstanding neemt hij samen in strofe 5:

’Ziet nu, die ’t ware Paaslam is,
waarvan wij moeten leven,
die aan het kruis in duisternis
zichzelf heeft prijsgegeven’.


Leraar en Herder
Ook in zijn gemeente is Luther met het lied bezig. Hij berijmt de Tien Geboden, schrijft een Avondmaalslied en gaat in twee liederen heel persoonlijk in op de verschrikking van de dood èn de troost bij het sterven. Op 5 juni 1524 is immers een jonge vriend bij het kanoën op de Elbe verdronken. In zijn lied 7)

’Midden in het leven zijn wij
door de dood omvangen ’.


komen de dood als gericht, de angst der hel, maar ook het toevlucht nemen tot de barmhartige Heiland aan de orde. Heel innig wordt gebeden:

’laat ons niet ontzinken
aan de troost van het geloof! ’


Luther en de muziek
Als in de zomer van 1524 het Geistliche Gesangbuchlein uitgegeven wordt, met vier- of zelfs vijfstemmige melodieën, staan alle 24 liederen die Luther tot dusverre gedicht heeft erin. ’Wees niet zo geestelijk’, schrijft hij in de voorrede, ’datje alle kunst afzweert. Gebruik vooral de muziek in dienst van Hem, die ze heeft geschapen’.
Luther musiceert met zijn huisgenoten voor en na het eten. De beste componisten behoren tot zijn vrienden. Muziek is voor hem, een afspiegeling van de vrijheid van Gods kinderen, vrijheid op grond van de verlossing, voorspel van de eeuwigheid.

Luther zou ook niet ingenomen zijn geweest met onze zwart gekafte psalmboeken of egaal rode liedboeken, gezien zijn aansporing: ’Laatje liedboek een lust voor het oog zijn, versierd met arabesken en houtsneden. Toon ook zo de vreugde van het geloof, dat Gods lieve Zoon verlost van zonden en dood en duivel’.

’Zing veel’, zo bezweert hij zijn tijdgenoten; ’zing vierstemmig. Jonge mensen, zing wat beter dan jullie liedjes over liefjes en lust. Ouderen, als je blijft zwijgen, als je Gods gave die met de muziek en met het lied gegeven is, niet benut, dan hebben we de jongeren niets te verwijten. Dan zou God ons zelfs Zijn Woord kunnen ontnemen!’. Het Woord, dat om een antwoord vraagt.

Woord en ant-woord
Vanaf 1526 is Luther bezig de liederen van hemzelf en van anderen op te nemen in de liturgie van de zondagse eredienst. Preek en lied blijven niet langer bijkomstigheid en opsmuk, maar worden wezenselementen, dienst van Woord en antwoord. Het gaat moeizaam. Luther klaagt in een preek dat de kerkgangers te lui zijn om de liederen te leren. De vele wereldse ruiterliederen gaan er beter in! Luther was geen veeldichter; hij huldigde het standpunt: Alleen het beste is goed genoeg.

In 1529 schift hij de overvloed van liederen die ontstaat. In de voorrede voor het nieuwe gezangboek van Johannes Klug schrijft hij sarcastisch: Teder wil met zijn lied de muizekeutel onder de peperkorrels zijn!’ Het lied mag niet zo maar een gedachtenspinsel zijn, maar moet nog steeds de leer samenvatten en bij het geloof bewaren. In één van zijn laatste liederen bidt hij zingend nog 8)

’Bewaar ons, Heere, bij Uw woord’

een lied voor de jeugd, als het Turkenklokje in vele kerktorens opnieuw angstig klept en de profetie waar lijkt te worden, dat ze hun paarden zullen laten drinken uit de Rijn.

In 1545, een paar jaar voor Luthers dood, zijn al zijn 37 liederen opgenomen in het nieuwe gezangboek van Valentin Babst: Geystliche Lieder, dat versierd met houtsneden en sierranden aan Luthers ideaal beantwoordt. Nog één keer schrijft hij een voorrede: ’Wie oprecht gelooft, dat God ons van dood en duivel heeft verlost, moet daar blij en opgewekt van zingen, opdat anderen er ook van zingen en dichterbij komen’.

De kerk na Luther
In alle eeuwen na Luther is het 9)

’Schip der kerk, dat op de golven
van de tijd en wereld vaart’


met Luther gebeden:

Vader, schenk ons uw ontferming,
Woord van God, wees ons kompas’


en is er met Luther, de ’Wittenbergse nachtegaal’ gezongen als echo van zijn leven en zijn lied:

’Zo gaat een bruid haar bruidegom
al zingend tegemoet’.


Ede, drs. H. van ’t Veld

De auteur is bestuurslid van de Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte en voorzitter van haar werkgroep van Neerlandici, theologen, musici en onderwijsleerkrachten. Het hierboven afgedrukte artikel is een bewerking van een lezing, gehouden op Hervormingsdag 1994 in de Oude Kerk te Ede op uitnodiging van het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte aldaar.

Noten:

1) Begin- en eindregels van een lied van de auteur, opgenomen als nr. 177 in de door de Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindten 1988 bij Boekencentrum B.V., ’s-Gravenhage als vierstemmige en als éénstemmige en als teksteditie uitgegeven bundel ’Uit aller Mond’.
2) Geciteerd naar de vertaling van Ad den Besten en Jan Wit in het ’Liedboek voor de kerken’ nr. 402.
3) Geciteerd naar de vertaling van J.H. Klein in ’Uit aller Mond’, nr. 132
4) Opgenomen als lied nr. 130 in ’Uit aller Mond’. Een nieuwe vertalng van A. Brands vindt men daar als lied nr. 129. De ingeburgerde vertaling van J.J.L. ten Kate uit de vorige eeuw, op de bekende melodie van Adriaan Engels treft men er aan als lied nr. 128.
5) Vertaald door J.W. Schulte Nordholt als lied nr. 122 in het ’Liedboek voor de Kerken’ en door mij, letterlijker naar Luthers tekst, als lied nr. 31 in ’Uit aller Mond’.
6) Een vertaling van Ad den Besten vindt men in het ’Liedboek voor de Kerken’, lied nr. 203.
7) Vertaald door Ad den Besten als lied nr. 272 in het ’Liedboek voor de Kerken’.
8) In de vertaling van P. Boendermaker zowel opgenomen in het ’Liedboek voor de Kerken’(lied nr. 310) als in de bundel ’Uit aller Mond’ (lied nr. 126).
9) Geciteerd wordt uit een lied van de auteur, op de bekende melodie van ’Scheepke onder Jezus’ hoede’, opgenomen in de bundel ’Uit aller Mond’, nr. 125.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

Protestants Nederland | 8 Pagina's

’’Woord, kom aan het woord” Over Luther en zijn lied

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

Protestants Nederland | 8 Pagina's