Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen juichen en wenen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen juichen en wenen

Psalm 126

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een merkwaardige psalm, dit lied Hamaaloth, dit pelgrimslied van Israël. Onmiskenbaar een bevrijdingslied waarin Gods verlossende daden herdacht en bezongen worden. Het verplaatst ons in de tijd na de ballingschap, toen het volk uit Babel naar Kanaan was teruggekeerd. God gedacht Zijn verbond en Hij wendde het lot van Sion door de banden, waarin het in Babel omklemd was, te breken. Hij bracht Zijn volk weer thuis. Daarom is ons lied hooggestemd: de dichter weet van blij lachen en van vrolijk juichen. Het is een jubelende dankzegging, die zich bijzonder goed leent om het in dit jubeljaar van onze bevrijding - waarin wij tegelijk herdenken dat Israël opnieuw uit de diaspora verlost en in het land der vaderen is thuisgebracht - over te nemen en het met Israël mee te zingen: 'De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan, daarom zijn wij verblijd'.

Uiterlijke ellende
Dat te belijden en te onderstrepen, dat is allereerst de opzet van de dichter. En zal dat ook onze eerste bedoeling niet zijn? Ook vandaag, na vijftig jaar! Gods daden niet vergeten, en de wónderen, die Hij gedaan heeft, ook in de bevrijding van ons land. Wie de ontzetting van de oorlogsjaren zelf heeft ondervonden - de vale angst, die ons leven teisterde, de bedreigingen van de honger, de donkere nachten met hun verschrikkingen, de worsteling om het alles in zijn gruwzaamheid te doorstaan en te overleven, ja, wie het verdriet heeft moeten incasseren, de pijn om geliefden, die gevallen zijn en niet meer terugkwamen, wie gezien heeft met eigen ogen, hoe kinderen uit het Joodse weeshuis in Leiden werden weggehaald, wie het barbarendom van nabij heeft meegemaakt - die kan alleen verstaan wat God ons in de bevrijding heeft geschonken.

Daarbij denken wij echter niet alleen aan de uiterlijke ellende en de tragiek die de zwarte jaren meebrachten - hoe onvoorstelbaar die ook voor onze huidige generatie geweest zijn na zoveel jaar - maar hebben wij dieper af te steken naar wat werkelijk gaande was. En velen, die hun leven gaven in de strijd, hebben dat verstaan. Het ging ten diepste om een geestelijke worsteling, waarvoor heel het brute gebeuren symptomatisch was. Het waren de machten die ons in hun greep hadden, de geweldhebbers dezer eeuw, die ons deden zuchten onder de dictatuur, die ons in onze vrijheid beknotten en krenkten in de meest elementaire rechten van ons bestaan. Zaten wij niet allen gekerkerd in een sombere gevangenis, zoals zovelen dat ook aan den lijve moesten ondervinden, waaruit zij niet meer bevrijd zijn geworden.

Geestelijke strijd
Ja, om die gééstelijke strijd ging het ten diepste: de strijd van alle vijandige machten tegen God. Daarom had het Nazidom de uitroeiing van het joodse volk, het teken van Gods presentie in deze wereld, hoog in het vaandel geschreven. Daarin openbaarde zich de haat tegen de God van Israël. Wie dat niet zag, ging aan het eigenlijke voorbij. Israël heeft van zijn geboorte-uur af aan van die antigoddelijke strijd gewéten en heeft het geleerd zijn geschiedenis te bezien en te bezingen, want juist door die strijd heen ontdekte Israël Gods hand, Gods rechterhand, hoog verheven, en Gods hart, in gunst tot Zijn volk gewend.

Zo zingt onze psalm van de bevrijding door God, en hij bezingt haar als een nameloos wonder, en zo zingen wij - al zijn wij Israël niet! - die psalm méé, ook met het oog op onze historie. 'Als de Heere de gevangenen van Sion wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen'. U ziet het als voor u gebeuren: daar kwamen zij thuis, berooid en vermagerd, uitgeleefd en afgebrand: de ballingen uit Babel, wier hart naar Sion was blijven hunkeren. Wie had ooit kunnen denken - zegt u - dat zij nog terug zouden keren uit die gevangenis? Dat was aan koning Kores te danken - zegt u - die de deur voor deze mensen opende. Inderdaad, maar zó bezingt de dichter het niet. Hij ziet dieper, hij ziet achter de uiterlijke feiten en gebeurtenissen dit: de Héére bracht de gevangenen van Sion weder. Daarom is zijn mond vervuld met lachen en zijn tong met gejuich. Als wij alleen van menselijk handelen uitgaan, dan is onze bevrijding niet anders geweest, dan het resultaat van geallieerde inspanningen, die uiteindelijk de vijand op de knieën dwongen, maar dan gaan wij voorbij aan het ingrijpen van God die de demonische macht van het heidendom brak en van de tirannie bevrijdde. Dan zien wij het goddelijk stempel niet, dat gedrukt staat op alles wat in de geschiedenis der volken een plaats heeft. En dat stempel drukt God op de geschiedenis,opdat Hij erkend zal worden als de God van Israël, die Zijn gerechtigheid openbaart voor de ogen der volken. Zó zeggen wij het onze psalm na: 'De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan; daarom zijn wij verblijd!'

Intussen zegt onze psalm nog méér! De dichter kijkt niet alleen terug naar het verleden, hij ziet ook naar het heden. En dan schijnt het lachen hem te vergaan en de vreugde te doven. Juist als hij dat heden beziet in de gang van de historie. Ja, dan wordt ons bevrijdingslied zwaar van toon, want dan is er alle reden om ook te . . . wenen. Waarom huilden de Joden toen zij uit Babel thuiskwamen? Omdat het vroeger - vóór de ballingschap - beter was? Nee, daarom niet, maar omdat het nü - nä Gods handelen in het oordeel en de loutering van Babel - nog niet beter was. God had wel een keer gebracht in het lot van het volk, maar wat viel het tegen, toen de ballingen thuis kwamen. De werkelijkheid logenstrafte de hoge verwachting, die hun bevrijding gewekt had. Het erfdeel des Heeren was verwoest. Jeruzalem lag in puin, de toestand was bepaald teleurstellend, inderdaad om te huilen. De dichter vergelijkt die met het dorre Zuiderland, waar niets groeide en alle leven verging, waar in feite de dood heerste. En waar gezaaid of gewerkt werd, ging het gepaard met tranen.

Toen en nu
Daarmee is de situatie duidelijk getekend. Toen.... èn nu! Een situatie, waarin de dichter zich bevindt - en dus ook wij - tussen juichen en wenen. Juichen vanwege de dingen, die God deed, maar tegelijkertijd wenen vanwege de realiteit van het heden. Ja, om het beeld van onze psalm vast te houden: wij 'zaaien', wij hebben onze roeping ook in deze tijd, maar het is een zaaien met tranen, omdat wij de les der geschiedenis niet geleerd hebben. Wat hebben wij als volk met de ons geschonken vrijheid gedaan? De gedachtenis van Gods Naam dreigt uit ons land uitgeroeid te worden. Worden wij daarom niet door andere machten bedreigd, dan die van Hitier en zijn trawanten? Machten, voor welk gevaar de ogen gesloten zijn? Machten van wetteloosheid en normloosheid, die ons volksleven doen ondergaan in geestelijke en zedelijke ontaarding, en die de weg banen voor de mens der zonde. Raken wij niet meer en meer verstrikt in nieuwe anti-goddelijke en demonische machten in naam van de hooggeroemde democratie? En is God daarbij niet het mikpunt geworden van spot en hoon? Dat is voor de moderne mens zijn vrijheidsideaal: zich in ongebondenheid uitleven, vrij van elke norm en gezag. Een heidens levensgevoel heeft ons volk in de ban geslagen en wij zijn door een onbijbels emancipatiestreven terechtgekomen onder een nieuwe dictatuur, onder de tirannie van de macht der duisternis van deze tijd. Onderkennen wij die machten, die het op ons en onze kinderen hebben voorzien en zijn wij waakzaam en paraat om weerstand te bieden?

En laten wij als kerk maar dicht bij huis blijven. Zijn er ook onder ons geen redenen te over om te wenen? Is het niet mede onze ontrouw en schuld, die ons volk doen afglijden van de kennis van God? Als wij dat alles overwegen, wordt dan de roep om bevrijding niet dringender dan ooit? Waar zullen wij de ware vrijheid vinden? 'O, Heere! Wend onze gevangenis'. Breng een keer in het lot van ons volk.

Zo beweegt deze psalm zich tussen gejuich en geween, tussen vreugde en tranen. En zo dient hij ons als leidraad voor ons gedenken. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Weet u: in dit ontroerende contrast van blijdschap en droefheid vertolkt ons lied een diep verlangen naar een zekere verwachting van de komende heilstijd, waarin de tranen worden afgewist en vergeten, en waar het geween voor altijd verstomt en plaats maakt voor gejuich. Vandaar temidden van het juichen en wenen het smeken, waarin dat heimwee - dat is het verlangen naar huis! - en die verwachting vertolkt worden.

Breng, Heer, al Uw gevang 'nen weder,
zie verder op Uw erfvolk neder;
verkwik het, als de watervloed,
die 't Zuiderland herleven doet.

Juist zo is onze bevrijdingspsalm het lied van de opgang naar God, het pelgrimslied bij uitstek, het reislied voor allen, die er weet van hebben door deze duistere wereldnacht onderweg te zijn naar de nieuwe dag, die aanbreekt:
de dag van de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. De dag van de eeuwige bevrijding. Dat is - Gode zij dank! - het laatste van deze psalm en dat moet het ook zijn: het zekere en hoopvolle uitzicht vanuit het met tranen zaaien - op het met gejuich maaien. Het zal alle verachting ver overtreffen als God Zijn gevangenen thuis brengt. Ja, zij zullen zijn gelijk degenen, die dromen, maar zo zal het zijn. Aan de zaaitijd komt een einde, de tijd van de oogst is aanstaande, want.... hèt tarwegraan is in de aarde gevallen en gestorven, en het draagt vrucht, die reikt tot op de grote dag van Christus, die uit de doden is opgestaan! Het was toch Pasen? De dag van de bevrijding uit de tirannie van dood en graf. En daarom - als onze hoop inderdaad staat op het volbrachte werk vanChristus alleen - zingen wij, al gaande en wenende met een veelal door tranen verstikte stem, in verheugd uitzien en in blijde zekerheid dit hed Hamaaloth, het lied van de terugkeer, van de thuiskomst, het lied van de eeuwige vrede.

Die hier bedrukt met tranen zaait, zal juichen,
als hij vruchten maait.
Die 't zaad draagt, dat men zaaien zal,
gaat wenend voort en zaait het al.
Maar hij zal, zonder ramp te schromen,
eerlang met blijdschap wederkomen,
en met gejuich, ter goeder uur,
zijn schoven dragen in de schuur.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Tussen juichen en wenen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

Protestants Nederland | 8 Pagina's