Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tot toetsing bekwaam?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tot toetsing bekwaam?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijns preken en commentaar op de Handelingen der Apostelen vormen een bron bij uitstek om de vraag te beantwoorden wat de Reformatie van de kerk inhoudt. Voortdurend trekt hij in zijn preken lijnen van het gemeenteleven zoals dat in Jeruzalem gestalte heeft gekregen, naar de gemeente te Genève in zijn eigen dagen.

Calvijn rekent niet alleen de prediking van het Woord en de zuivere bediening van de sacramenten tot de kenmerken van de kerk, maar ook het horen van het gepredikte Woord: ‘Want op geen enkele wijze moeten we er aan twijfelen, dat overal, waar we zien, dat Gods Woord zuiver gepredikt en aangehoord wordt, en de sacramenten naar Christus’ instelling bediend worden, een kerk van God is’ (Inst. 4.1.9). Niet zonder reden verhaalt Lukas de volharding in de leer der apostelen, in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden (Hand. 2:42), wanneer hij ons de staat der kerk wil beschrijven, zoals zij naar behoren geregeld is. ‘Ons past het, ons naar deze regel te benaarstigen, indien wij bij God en de engelen voor de kerk willen gehouden worden’. In dit artikel richten we ons vooral op de wijze waarop de gemeenteleden in Calvijns ogen naar de prediking moeten luisteren.

Kritisch horen
De aanwezigheid in een eredienst en het beluisteren van de preek die daar wordt uitgesproken is allerminst een passief gebeuren, want het horen is nauw verbonden met het geloof. Horen kan zelfs gebruikt worden in de betekenis van geloven. In de preek over Handelingen 1:4 e.v. merkt Calvijn op: ‘Ons geloof moet niet gegrond zijn op wat wij uit onszelf denken, maar op wat God ons beloofd heeft. Zoals Paulus zegt, dat het geloof komt uit het gehoor; niet door te horen naar al de praat, die de mensen weten bij te brengen uit henzelf, maar door het Woord Gods alleen te horen’. De gemeenteleden dienen met eerbied te luisteren, omdat de boodschap die de prediker brengt, bij God vandaan komt.

Eerbied tegenover het gepredikte Woord betekent voor Calvijn echter geen slaafse gehoorzaamheid en aanvaarding van hetgeen verkondigd wordt. Hij weet van de listen van de duivel en de bedriegerijen van de mensen. Degenen die het Woord van God getrouw verkondigen, moeten aangehoord worden alsof God Zelf uit de hemel neerdaalde. Maar in de kerk zijn niet alleen herders; er zijn ook huurlingen. Hoe kan een gemeentelid nu weten of hem of haar het Woord van God verkondigd wordt, dan wel de eigen gedachten van een prediker? Immers, wanneer een prediker eigen gedachten verkondigt vanaf de kansel, verliest hij zijn gezag en verdient hij een dubbele veroordeling, omdat hij misbruik maakt van Gods Naam (1). De gemeente krijgt de taak de prediking te toetsen aan Gods Woord: ‘Wij hebben de Wet en de profeten, wij hebben het Evangelie; dat is de ware toetssteen om te beoordelen of de boodschap goed en zeker is (2). Voor de hoorders wordt het aanhoren van een preek een spannende zaak. God zelf heeft er voor gekozen tot mensen te spreken door Zijn dienstknechten. Hetgeen zij zeggen moet daarom niet beschouwd worden als van henzelf afkomstig. Anders zou het geen Woord van God zijn. Tegelijkertijd is het horen echter een kritische en toetsende aangelegenheid. De hoorder dient namelijk te luisteren met de vraag op de achtergrond of dat wat hem verkondigd wordt, ontleend is aan de zuivere bron van het Evangelie.

Toetsing in de Bijbel
In het Nieuwe Testament treft Calvijn dit toetsende horen reeds aan. In Handelingen 17:11 worden de Thessalonicensen geprezen omdat zij ‘het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren’. De eerste stap om tot geloof te komen is, dat wij gewillig zijn om te volgen, en dat wij ons leerzaam en onderdanig aan Christus betonen, terwijl wij alle eigen vleselijk inzicht afleggen. Tegen het onderzoek van de Thessalonicensen zou bezwaar aangetekend kunnen worden. ‘Want het schijnt een bewijs van aanmatiging te zijn, dat zij een onderzoek instellen, om dan een oordeel te vellen; en dit schijnt ten enenmale in strijd met de gehoorzaamheid’. In de commentaar weerlegt Calvijn uitvoerig deze tegenwerping en laat hij zien wat toetsing betekent. ‘De woorden van Lukas moeten niet in die zin worden opgevat, alsof de Thessalonicensen zich een oordeel aanmatigden, of dat zij een onderzoek ingesteld hebben of Gods waarheid wel geloofd moet worden; zij toetsen alleen de leer van Paulus aan de Schrift, zoals men het goud door het vuur beproeft. Want de Schrift is de ware toetssteen, waaraan alle leringen beproefd moeten worden’. Het is opvallend dat ook de woorden van de apostel Paulus getoetst moeten worden. Hij heeft zelf de Korinthiërs daartoe aangespoord toen hij schreef dat de anderen moeten oordelen, wanneer twee of drie profeten spreken (1 Kor. 14:29). ‘Zo heeft hij niemand gespaard, maar het gezag van eenieder aan de beoordeling van Gods Woord onderworpen’ (3). Geen leer is geloofwaardig, indien wij niet inzien, dat zij in de Schriften gegrond is. Niemand mag denken dat hij in de kerk iets te zeggen heeft enkel uit kracht van zijn ambt en titel. Zo’n mening heeft Calvijn steeds ten sterkste bestreden.

Bij zijn uitleg van Handelingen 17:11 laat Calvijn zien dat toetsing onder andere noodzakelijk is, wanneer een onbekende leraar verschijnt. Wanneer deze prediker zal beweren dat hij een ware leer verkondigt, dient een gementelid te bedenken: ‘Ik zal mij tot hem begeven, bereid om hem te horen, en mijn hart zal genegen zijn om de waarheid te gehoorzamen; desalniettemin zal ik intussen afwachten, wat voor een leer het is, en haar niet omhelzen, voordat ik er zeker van ben, dat zij de waarheid is’. En dit is de allerbeste gemoedsgesteldheid, wanneer wij uit eerbied voor God gewillig en kalm toehoren, wat ons voorgesteld wordt, even alsof het van Hemzelf tot ons kwam; toch moeten wij tegelijkertijd op onze hoede zijn tegen de bedriegerijen der mensen, opdat onze harten zich niet in blinde oppervlakkigheid haasten om alles zomaar te geloven. Daarom heeft het onderzoek, waar Lukas over spreekt, niet de strekking dat wij traag en langzaam moeten zijn om te geloven, maar veeleer staat deze gehoorzaamheid die met oordeel gepaard gaat, tussen lichtzinnigheid en hardnekkigheid in’. Met lichtzinnigheid bedoelt Calvijn in dit verband de houding van mensen die klakkeloos aanvaarden wat hun verkondigd wordt. Hij spreekt zelfs van een ‘beestachtige domheid’ bij degenen die zeggen: ‘O, ik ben zo vroom, dat ik alles aanvaard wat men tegen mij zegt’ (4). Hardnekkig zijn degenen die pertinent weigeren te aanvaarden wat hen in Gods Naam verkondigd wordt. Tussen deze twee uitersten zoekt Calvijn een begaanbare weg, want ‘het voorbeeld van de Thessalonicensen is voor ons een maatstaf van handelen’. Maar waaraan ontlenen de hoorders het recht om de boodschap van de predikers te toetsen?

Geen heerschappij voeren
Indien de gemeenteleden aan de ambtsdragers onderworpen zouden zijn, zou er geen sprake kunnen zijn van toetsing van de boodschap door de hoorders. Principieel bevinden prediker en hoorder zich in dezelfde positie. Beiden zijn zondig en onderhorig aan het Woord. Het is niet zo dat de prediker zich in de positie van de leraar bevindt en de hoorder in de positie van de leerling. Een prediker beklimt op die voorwaarde de preekstoel, dat hij ook zelf leert, wanneer hij anderen onderwijst. Ook hij is leerling van het Woord. In de preek over Handelingen 5:30-32 benadert Calvijn de gelijkwaardigheid van prediker en hoorder vanuit de leer van Heiige Geest: prediker en hoorder zijn beide op dezelfde aangewezen op de verlichting door de Heilige Geest. ‘Evengoed als het Evangelie alleen door de genade van de Heilige Geest gepredikt kan worden, moeten ook zij die het ontvangen door een zelfde genade verlicht worden’.

Wederkerig zijn prediker en gemeentelid aanspreekbaar op het Woord. Wanneer een gemeentelid zou afwijken van Gods Woord, heeft de prediker de roeping zijn stem te verheffen. Met een zeer hoge macht zijn de herders van de kerk toegerust, ‘namelijk opdat ze door Gods Woord alles vrijmoedig durven, en alle kracht, roem, wijsheid en hoogheid der wereldse dingen te wijken voor de majesteit van het Woord en daaraan te gehoorzamen; gesteund door de kracht van het Woord over allen, van de hoogste af tot de laagste toe, gebieden; het huis van Christus te bouwen, dat van de satan omverwerpen; de schapen weiden, de wolven vernietigen; de leerzamen onderrichten en aanvuren; de wedespannigen en hardnekkigen bestraffen, berispen en ten onder brengen; binden en ontbinden; en eindelijk, wanneer het nodig is, bliksemen en donderen: maar alles door het Woord Gods’ (Inst. 4.8.9). Omgekeerd mag een hoorder niet zwijgen, wanneer hij vaststelt dat een prediker eigen gedachten inbrengt in de preek, die niet tot de Schrift herleid kunnen worden.

De gehoorzaamheid die de hoorders aan de prediking verschuldigd zijn, laat zich dus typeren als een kritische gehoorzaamheid. De kritische luisterhouding is niet het resultaat van eigen scherpzinnigheid, maar het werk van de Heilige Geest. Dezelfde Geest die een prediker in dienst neemt om het Evangelie te verkondigen, schenkt het gelovige gemeentelid de gave om de ware leer te onderscheiden van de leugen. ‘Willen wij wijsheid hebben en onderscheidingsvermogen en verstand en kracht en volharding en alle andere dingen die nodig zijn voor een christen? Dan is het nodig dat God ons Zijn Heilige Geest zendt, waardoor wij geleid en geregeerd worden, zoals Hij de Leidsman is van de onwetenden en de Bron, waaruit alle goed en genade voortkomt’ (5). Het zou een misverstand zijn, om te denken dat een mens zich nu aanmatigt Gods Woord te toetsen. De toetsing beperkt zich tot de interpretatie van Gods Woord door de predikanten: ‘de leer van God wordt niet aan het oordeel van mensen onderworpen, maar alleen dit wordt toegelaten, dat zij uit de Geest Gods overwegen, of het Zijn Woord is, dat voorgesteld wordt, of dat menselijke uitvindingen met die valse dekmantel getooid worden’ (6).
Calvijn staat een mondige gemeente voor ogen, die de preek niet gelaten over zich heen laat komen. Iedere preek die gehoord wordt, plaatst de hoorder in een spanningsveld. Enerzijds vraagt de inhoud van het Evangelie om bereidwillige gehoorzaamheid. Anderzijds wordt van een hoorder gevraagd steeds weer opnieuw de gehoorde boodschap kritisch te toetsen. Binnen de ordening van het kerkelijk leven waakt Calvijn ervoor, dat de gemeente niet monddood wordt gemaakt, maar ruimte krijgt om kritisch de booschap te toetsen en tegelijkertijd ook bereid is om in het gehoorde woord de stem van God te onderkennen.

Bijbellezingen
Van een andere orde is de vraag, hoe de toetsing van het gepredikte Woord een vaste plaats kan krijgen in de organisatie van het gemeenteleven. Een aanwijzing bevat de commentaar op 1 Johannes 4:1. ‘Ik antwoord dat er tweeërlei proeve van de leer is, de een is privaat, de ander openbaar. De private is, waarmee eenieder zijn geloof versterkt, opdat hij zeker rusten kan op die leer, waarvan hij weet dat zij van God afkomstig is. ...Het openbare onderzoek behoort tot de gewone overeenstemming en regering der kerken. Want omdat het gevaar aanwezig is dat onzinnige mensen opstaan, die zonder reden pochen dat zij met de Geest van God begaafd zijn, is die remedie nodig, dat de gelovigen samenkomen, en middel zoeken van en godvruchtige en zuivere overeenstemming’. Deze opmerking over het openbare onderzoek geeft nog een concreet beeld van het leven aan de gemeente. De plaats waar de toetsing door de gemeentele den gestalte kan krijgen, dienen we niet te zoeken in de eredienst, omdat daar de ruimte voor reacties van de kant van de hoorders ontbreekt. Wel zouden we kunnen denken aan de mogelijkheid die geboden werd door de wekelijkse bijbelbesprekingen, de zogenaamde ‘congrégations’. Elke vrijdagmorgen kwamen de Geneefse predikanten - voorzover niet verhinderd - samen met de predikanten uit de omliggende dorpen bijeen. Bij toerbeurt verklaarden de predikanten een gedeelte uit de Bijbel. Ook gemeenteleden waren welkom bij deze bijbelbesprekingen. Na de uitleg ontspon zich een gesprek, waaraan de toehoorders ook mochten deelnemen. Zelfs was er ruimte voor eventuele tegenwerpingen of een weerwoord. Niet duidelijk wordt of de ‘leken’ ook van deze mogelijheid gebruik hebben gemaakt. De bepalingen in de Geneefse kerkorde maken duidelijk dat de bijbellezingen niet zozeer bedoeld waren om de gemeenteleden de mogelijkheid te bieden om de boodschap te toetsen, als wel om de predikanten de gelegenheid te geven elkaar te toetsen, op te scherpen en de eenheid in de leer te bewaren. In de brief aan Musculus in Bern (gedateerd 22 oktober 1549) schrijft Calvijn: ‘Het gebruik van de bijbellezingen is niet alleen nuttig, maar noodzakelijk. Omdat alle broeders hier om de beurt het woord nemen, kan men hun ijver vaststellen. Indien zij laks blijken te zijn, ontvangen zij een aansporing. Daar kan men ook vaststellen of zij de Schrift op bekwame en geschikte wijze dichter bij de gemeente weten te brengen. Het is ook het beste middel om de eenheid in de leer te handhaven. Want wanneer men zijn ideeën niet uitwisselt, kan ieder onderwijzen wat hij wil. En niet alleen voor de predikanten is zo’n oefening erg nuttig; veel leden van de gemeenschap die bezield zijn met een bijzondere ijver om de Schrift te begrijpen voelen het nut daarvan’. Deze brief laat zien dat het hoofdzakelijk de predikanten zijn die elkaar onderling daadwerkelijk toetsen. Concluderend kunnen we vaststellen dat een plaats voor toetsing door gemeenteleden binnen de organisatie van het gemeenteleven te Genève ontbreekt. Wel worden zij aangespoord om de prediking niet klakkeloos te aanvaarden, maar voor zichzelf te toetsen aan de Schrift.

Tot zover dit artikel. In het tweede deel (tevens slot) staan we stil bij de situatie in Zürich (Zwingli) en in de vluchtelingengemeente te Londen. Met behartenswaardige woorden van Marten Micron trekken we een ‘lijn’ naar het heden.

Noten:
1) Preek 11 over Hand. 4:16-19
2) Preek 80 over 2 Sam. 23:1-3
3) Inst. 4.8.9, n.a.v. 1 Kor. 14:29
4) Preek 110 over Deut. 18:16-20
5) Preek 13 over Hand. 4:24b-31
6) Com. 1 Kor. 14:29

dr. W.H.Th. Moehn, Wijk en Aalburg

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

Protestants Nederland | 16 Pagina's

Tot toetsing bekwaam?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

Protestants Nederland | 16 Pagina's