Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over doodzonden en dagelijkse zonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over doodzonden en dagelijkse zonden

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een opvallende onderscheiding in de rooms-katholieke kerkleer is wel het verschil dat men in de leer over de zonde maakt tussen doodzonden en dagelijkse zonden. We hebben hier niet maar te maken met de mening van meerdere theologen, nee, het is officieel vastgelegd in conciliebesluiten, met name in het Concilie van Trente, waar de contra-reformatie de rooms-katholieke leer tegenover de protestantse 'nieuwlichterij' wilde beveiligen.

Onderscheid
Op genoemd concilie is uitgesproken, dat men alle doodzonden waarvan men zich na vlijtig zelfonderzoek bewust is, moet belijden. Deze doodzonden worden dan onderscheiden van de dagelijkse zonden. Daarin vallen wij vele malen. Maar naar de rooms-katholieke beschouwing is het erge van de doodzonden, dat men daardoor de 'bovennatuurlijke' genade verliest, dus uit de genadestaat valt en een vijand van God wordt. En dat kan alleen weer goed komen, wanneer men met oprecht berouw bij een priester de overtreding biecht en eventuele boetewerken volbrengt 1).

Er zijn tal van bezwaren tegen deze onderscheiding in te brengen. Allereerst blijkt bijv. uit de uitvoerige uiteenzettingen van het (rooms-katholiek) Theologisch Woordenboek (red. H. Brink) dat het heel moeilijk is de grens tussen deze twee soorten nauwkeurig aan te geven. Een dagelijkse zonde kan een doodzonde worden en omgekeerd. Diefstal bijv. kan een doodzonde zijn, maar is ook dikwijls een vergeeflijke dagelijkse zonde. Verder hangt veel af van de bedrijver van de zonde. Hoe is zijn gesteldheid? Het scheelt nl. of je een overtreding min of meer onbewust bedrijft, of met echt boze opzet 2). Zo ben je voortdurend in onzekerheid. En in twijfelgevallen ben je maar het veiligst door aan te nemen dat je een doodzonde bedreven hebt.

Tegen God
Maar wat hiervoor gezegd is, maakt voor ons nog niet het belangrijkste bezwaar uit. Kan men wel spreken van 'dagelijkse' zonden, die 'uiteraard' vergeeflijk zijn? Elke zonde, ook de geringste is toch tegen God en zijn wetten gericht; tegen de God des levens en tegen het gebod dat ten leven is. Zo wendt men zich door elke zonde van God af en kiest voor de duisternis. Iedere zonde doet ons van God afkeren, is een keuze voor de dood. Er staat dan ook in Genesis 2:17 'Ten dage dat gij daarvan (van de boom der kennis, MJA) eet, zult gij voorzeker sterven'. Elke zonde brengt de dood mee, en is zodoende doodzonde. Maar ook elke zonde, ook de meest zware en afschuwelijke, is vergeeflijk, als deze met oprecht berouw beleden wordt. Men kan denken aan Manasse, die Jeruzalem vervulde met onschuldig vergoten bloed. Maar hij verootmoedigde zich en de Here liet zich door hem verbidden (Kon. 21, 2 Kron. 33:12 vv). En Petrus verloochende zijn Heiland hardnekkig tegen beter weten in. Maar na diep berouw werd hij weer aangenomen, zelfs als een voorman onder de apostelen.

En is het zo, dat men door zware zonden de zaligmakende genade helemaal verliest? De gereformeerde belijdenis is daar voorzichtig mee. Natuurlijk is het levensgevaarlijk zwaar te zondigen en dan nog in die zonde voor een tijd te volharden. Je speelt een heel gevaarlijk spel, beschadigt je geestelijke leven ernstig. Maar toch - zeggen de Dordtse Leerregels - laat God zijn kinderen niet zo diep vallen, dat zij de genade van de aanneming tot kinderen en de staat van de rechtvaardiging verliezen 3). Anderzijds mag men niet te lichtvaardig over dagelijkse zonden spreken. Calvijn zegt terecht tegenover de rooms-katholieke leer dat de begeerte op zichzelf nog geen doodzonde is, dat er geen reden is allerlei boze begeerten te bevrijden van het oordeel des doods 4).  Met recht schrijft H. Bavinck van de belijdenis der gereformeerden, waarmee hij instemt, dat alle zonden - met uitzondering van de lastering tegen de Heilige Geest, vergeven kunnen worden... doch dat zij alle in zichzelf des doods waardig zijn 5).

Toch ook bij reformatorische christenen?
Maar volgt men in reformatorische kerken niet in feite eenzelfde koers als Rome? We kunnen denken aan het gereformeerde avondmaalsformulier. Daarin wordt een hele reeks van ernstige en ergerlijke zonden genoemd, en er wordt bijgevoegd, dat gemeenteleden, die in zulke zonden leven en erin volharden, niet aan de tafel des Heren mogen aanzitten. Kan men nu met Rome zegen: deze mensen hebben geen deel aan de genade? Dat is nog maar de vraag. Allereerst geldt, dat de kerk niet over het hart oordeelt en kan oordelen. Iemand kan voor het uiterlijk heel vroom leven en toch geen deel aan Christus hebben. Als het erop aankomt, laat het geloof zo iemand koud. En een verslaafde kan in zonde leven. Hij kan niet tegen de verleiding op, terwijl hij toch diep in zijn hart de Here zoekt en lief heeft. Natuurlijk moet er wel de ernstige wil zijn, met het kwaad te breken. Daarom zegt het avondmaalsformulier ook, dat het gaat om mensen die in zulke zonden blijven, zolang ze zich niet oprecht bekeren. Er blijft altijd een open deur. Die is er bij Rome ook, maar daar gaat alles volgens de regels van de uiterlijke kerk. De reformatie heeft er meer oog voor, dat er naar het woord van Augustinus, wolven binnen en schapen buiten de kerkmuren zijn.

Schijngeloof
Men zou de aanhangers van de reformatie kunnen verwijten, en dat is ook wel gebeurd, dat men zo een oppervlakkig geloof, ja een schijngeloof in de hand werkt. We zouden immers kunnen denken: laten we de beloften van het evangelie maar aannemen dan zit het wel goed. Over de zonden die nog in ons overblijven, en ook over onze zondige aard hoeven we ons ook niet zo druk te maken. Dat alles wordt ons om Christus' wil toch niet meer toegerekend.

Maar zo wordt een karikatuur gemaakt van het aannemen van Christus en van het rusten in zijn volbrachte werk. Juist als we Christus aannemen, met Hem 'één plant' worden zoals de Schrift zegt, zullen we een grote afkeer krijgen van onze zonden en ook van de aangeboren zonde, omdat onze Zaligmaker daarvoor zo onnoemelijk zwaar heeft moeten lijden. Hoe meer we de rijkdom van zijn ontferming zien, des te minder blijft er van onszelf over, en we verwonderen er ons over, dat er voor ons ellendige zondaars nog genade is. Zeker is de ellendekennis ook vereist om genade te ontvangen. Maar na de ontvangen genade wordt de ellendekennis pas diep en ernstig, en zullen we met al onze krachten door de hulp van de Heilige Geest strijden tegen het kwaad dat in ons overbleef, dat ons soms nog helemaal beheerst. We blijven vleselijk, verkocht onder de zonde.

En zouden we, in reactie tegen de rooms-katholieke leer zeggen dat de zekerheid van ons geloof alleen een kwestie is tussen God en onze ziel? We ontvangen het geloof door de prediking ervan. Het evangelie trouwens ook door de bijbelvertalingen op de christelijke school en door het geloof dat onze ouders ons voorleefden. Zo hebben we zekerheid ook door bemiddeling van mensen, en we worden daarin steeds meer bevestigd. En het is allerminst zo, dat een verzekerd geloof de voortdurende bede uitsluit: 'Verlaat niet wat uw hand begon'.

Intussen is er wel de mogelijkheid tot doodzonde, tot een beginnen met de Geest en eindigen met het vlees. Men kan verlicht zijn geweest en de gaven van de Geest gesmaakt hebben en de krachten van de toekomende eeuw ondervonden en dan toch afvallig worden. Het is onmogelijk zo iemand tot bekering te brengen (zie Hebr. 6:4). Dit is een moeilijke en heel ernstige tekst. Zij doet denken aan de zonde tot de dood, waarvoor men niet hoeft te bidden (zie I Joh. 5:16). Dus de Bijbel spreekt ook van zonden tot de dood en niet tot de dood. Maar dan is dat toch anders dan in de rooms-katholieke kerkleer. Het zondigen tot de dood is opzettelijk, tegen beter weten in waarbij men zich verhardt en zich niet bekeren wil. Zo is het met de afvalligen in Hebr. 6. Ze weten van genade. Hebben er misschien roerend over gesproken. Maar toch trok de wereld en werd ze te sterk. En zo gaat het ook in de moderne tijd. Mensen hebben gestaan voor de zuivere leer en een ernstige leven naar Gods geboden. Maar ze werden overmeesterd door moderne theologieën en heel andere opvattingen over het christelijk leven, met een vergaande tolerantie.

Zouden we hier niet kunnen denken aan zovelen in de gereformeerde kerken en ook elders, die degelijk zijn opgevoed en de belijdenis naar de Schriften hebben aanvaard. En in woord en geschrift verdedigde men die met verve. Maar sluipendeweg kwamen er moderne denkbeelden, en ook die werden verdedigd, eerst voorzichtig, later steeds brutaler. En die eertijds beginselvasten bezweken. Men moet toch met de tijd mee. En met een zekere meewarigheid zag men neer op hen, die nog aan het oude vasthielden en niet mee konden komen. Meerderen werden puur vrijzinnig en leefden en dachten als de wereld om hen heen. Zo zijn hele families, hele geslachten van de dienst van de Here en zijn Woord vervreemd Is er voor zulke mensen nog hoop? Ze hebben het zo goed geweten. Zou het voor Sodom en Gomorra niet verdraaglijker zijn in de dag van het oordeel dan voor hen? We willen niet te absoluut spreken, want in deze bedeling weten we nooit of iemand echt de zonde tot de dood begaan heeft. We zijn geen hartenkenners en mogen ieder nog aansporen zich te bekeren. En voorts geldt: Wie meent te staan, ziet toe dat hij niet valle. Maar er is een ernstige dreiging te komen tot zonde tot de dood.

Met deze bijdrage wilden wij alleen beklemtonen, dat er enerzijds die blijde zekerheid is, waarvan Romeinen 8 spreekt. Maar we hebben een zware strijd te voeren, om bij de genade te blijven. Maar we kunnen steeds de toevlucht nemen, die het goede werk in ons begonnen ook zal voleindigen ten einde toe zal voortzetten tot de dag van Christus Jezus (Fil. 1:6).


Aantekeningen
1) Zie G.C. Berkhouwer: De Zonde II, 1960, p. 79 en H. Brink (red.) Theologisch Woordenboek 1, 1952, p. 957 vv, 1164vv.
2) Theologisch Woordenboek I, p. 1165/6
3) Dordtse Leerregels V, 5.6. de cursiveringen zijn van mij (MJA)
4) Institutie II, 8, 58
5) H. Bavinck Gereformeerde Dogmatiek lil, 1929, p. 135.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Over doodzonden en dagelijkse zonden

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Protestants Nederland | 24 Pagina's