Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De visie van de gereformeerde Piëtisten op het klooster

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De visie van de gereformeerde Piëtisten op het klooster

en hun transformatie van de kloostervroomheid (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De idee overheerst algemeen dat het Calvinisme als het - op het Doperdom na - meest anti-rooms ingestelde segment van het Protestantisme een in alle opzichten radicaal en absoluut negatieve visie op het verschijnsel klooster had. Dit inzicht is om vele redenen begrijpelijk, maar is het ook juist? In drie artikelen wordt een beperkt onderzoek ingesteld naar de visie van Calvijn en het gereformeerd Piëtisme. In het vorige nummer stonden we stil bij Johannes Calvijn en William Perkins. In dit tweede artikel geven we notities door van Willem Teellinck, Gisbertus Voetius en Jodocus van Lodensteyn.

Willem Teellinck

De belangrijkste gereformeerde piëtist in het eerste kwart van de zeventiende eeuw in ons land, Willem Teellinck verdient hier aparte aandacht. In het laatste hoofdstuk van zijn reeds eerder genoemde mystieke geschrift Het Nieuwe lerusalem, dat over de groei in de ware godzaligheid gaat, doet hij namelijk iets dat men van een protestantse auteur uit die tijd allerminst zou verwachten: hij stelt de lezer de ascetische leefwijze van de woestijnvaders ten voorbeeld. Overdag werkten zij en 's nachts begaven zij zich tot bidden. Door de grote zoetigheid die zij in hun contemplatie gevoelden, vergaten zij soms te eten en te drinken, lieten zij alle rijkdom, hoogheid, heerlijkheid, vrienden en familie achter Er is echter nog veel meer aan de hand. Teellinck ontleent dit exempel-gedeelte aan het achttiende hoofdstuk van het eerste boek van De Imitatione Christi van ä Kempis. Uiterst leerzaam want tekenend voor zijn inzicht zijn de wijzigingen die hij in de oorspronkelijke rooms-katholieke tekst aanbrengt. Van de heilige vaders maakt hij de heilige patriarchen en profeten. Volgens deze Thomas zijn in de heilige vaders de waarachtige volmaaktheid en religie gebleken en kunnen de huidige gelovigen niet met hen vergeleken worden. Teellinck legt er daarentegen de nadruk op dat de heilige patriarchen en profeten evenals de huidige gelovigen mensen zijn geweest, van dezelfde bewegingen. Het is opmerkelijk dat hij onveranderd overneemt: 'Apostelen / martelaren/ confessoren maechden ende alle andere heyligen'. Maar 'heylige vaders' verandert hij in 'heylighe out-Vaders'. Hij schrikt niet terug van 'strängen oft scherpen abstinentien (...) van eten ende drincken', van 'de groote zoeticheyt der deuotien die sy gheuoelden in haer contemplatie', van 'sy leefden in puer onderdanicheyt', maar wel van 'Nauwelijc gauen sy haren lichaem zijnen nootdruft. Ende sy bedroefden hen/ ende twas hen quelllijc dat sy haer lichaem moesten der nootdruft dienen', van 'Van buyten leden sy gebrec', van 'Och hoe seer vierich hebben geweest alle Religieusen int begintsel als die oordenen eerst ingestelt waren'. Tenslotte wil hij wel weten van grote gehoorzaamheid, maar dan niet 'onder haer ouersten', wel van zeer heilige, maar niet daarbij van volmaakte mensen Dat er voor Teellinck een principieel verschil bestond tussen de ascetiek van de woestijnvaders en het latere kloosterwezen, komt op een andere plaats in zijn oeuvre naar voren. In de opdracht aan de gezinshoofden in de stad Middelburg van het eerste deel van zijn catechetisch werk Huys-boecxken (1618) oordeelt hij over het klooster en het monnikendom zeer negatief:

Dus dienden sy den Heere met ghestadighe gheduericheydt/ ende betoonden alsoo inder daedt/ datmen niet en hoeft met de superstitieuse Papisten/ in een Clooster te cruypen/ om een Religieux leven te leyden; jae bewesen wel crachtelicken/ dat de Monnikerie een onnoodich/ jae een schadelicken menschen vondt is/ want sy door haer exempel deden blijcken/ dat een Christen mensche wel genoech zijn tijdelick beroep can volghen/ ende even wel den Heere sijnen Godt religieuslicken dienen: dewijle toch de Heere Christus voor de rechtveerdighe niet te vergheefs gebeden heeft/ als hy begeerde dat sijnen hemelschen Vader/ hen niet woude uyt de werelt nemen/ maer van den boosen bewaren.

Wie zijn die 'sy' over wie Teellinck het hier heeft? Het zijn de piëtistische puriteinen in de Engelse stad Banbury, in wier midden hij, na in puriteinse kopstukken in Engeland tot bekering gekomen te zijn, bijna driekwart jaar heeft vertoefd. Te Banbury is hij geheel ingewonnen voor de puriteinse gezinsgodsdienst die een strikte dagindeling kende. In de genoemde opdracht bezingt hij dan ook op hoge tonen de lof van die strak gereguleerde vroomheid in gezinsverband. Het is in deze context dat hij zijn afkeurende opmerkingen over het monnikendom ten beste geeft.

Gisbertus Voetius

De man die wegens zijn meer dan veertigjarig professoraat te Utrecht als de invloedrijkste gereformeerde piëtist in ons land gezien mag worden, Gisbertus Voetius heeft een werk voor het gemeenschappelijk publiek van zijn dagen geschreven waarin hij de leer van de praktijk der godzaligheid ontvouwde. In het hoofdstuk over de mortificaties brengt hij de eenzaamheid ter sprake Deze is op zichzelf geen oefening der godsvrucht, maar vormt een ondersteuning of onmisbare voorwaarde daarvan, of een middel om beletselen weg te nemen. Over de eenzaamheid zijn vier dingen te zeggen. In de eerste plaats moet men die zoeken met het oog op persoonlijke gebeden en overdenkingen. Hierbij refereert hij aan de brief van Basilius, aan het geschrift van Hiëronymus (348-420) tegen Jovianus en dat van de Italiaanse humanist Petrarca (1304- 1474) over het leven in eenzaamheid, alsmede aan ä Kempis' toegeschreven spreuk in een hoecksken met een hoecksken. Rooms-katholieken steken hem al te zeer de loftrompet over hun kluizenaars en monniken. Met betrekking tot hen verwijst hij naar de uitleg van Prediker 3 van de Franse jezuïet Johannes Lorinus (1559-1634). In de tweede plaats is het zoeken van de eenzaamheid op zichzelf niet Gode welbehaaglijk en bezit het zeker geen kracht van voldoening en verdienste. In de derde plaats moet niet iedereen in dezelfde mate naar eenzaamheid streven aangezien iedereen in lichamelijk en geestelijk opzicht weer anders geconditioneerd is. In de vierde plaats mag men van de eenzaamheid geen regel maken, nog veel minder zich levenslang daarop toeleggen, laat staan een gelofte daartoe afleggen. Hiervoor geeft Voetius negen argumenten op: 1. God heeft ons als sociale wezens geschapen; 2. Hij zegt Zelf in Genesis 2:18 dat het niet zo is dat de mens alleen is; 3. Prediker 4:10 spreekt het wee uit over hem die alleen is; 4. deze eenzaamheid is in strijd met het voorbeeld van Gods Zoon; 5. deze eenzaamheid verhindert voorbeelden van het goede te geven; 6. deze eenzaamheid doet vervreemden van menselijke liefde en vriendelijkheid 7. eenzaamheid brengt meer verzoekingen van de duivel en van het eigen vlees met zich mee dan gemeenzaamheid; 8. eenzaamheid is slechts een hulpmiddel; 9. Christus en Zijn apostelen hebben deze eenzaamheid nooit betracht of aan anderen voorgehouden. Hoewel Voetius alle bijgelovige en zinloze naleving van allerlei regels uit het genoemde werk van Petrarca verwerpt, waardeert hij dit werk in zoverre dat het wereldmijding predikt. Hij geeft uitvoerige citaten uit dit geschrift, evenals uit geschriften van ä Kempis, wiens hoofdwerk hij zijn studenten ter lezing aanbeveelt. Weer attendeert hij erop dat de lezer de citaten uit ä Kempis' werken moet ontdoen van bijgeloof en eigenaardigheden van het monnikenleven en dat de cel veranderd dient te worden in studeerkamer.

Jodocus van Lodensteyn

Tenslotte verdient hier de gereformeerde piëtist, poëet en mysticus Jodocus van Lodensteyn (1620- 1677) aandacht. Tientallen jaren heeft hij naast Voetius het predikambt te Utrecht bediend. Hij staat bekend als degene die binnen het gereformeerd Piëtisme zich het meest tot het kloosterwezen aangetrokken voelde. Niet dat hij niet reformatorisch was. Integendeel, hij hekelt in het pausdom het bijgelovig vasten en kwellen van het lichaam, de bovenmatige lof van de ongehuwde staat en de superstieuze oefeningen van het zich begeven in een klooster of in een wildernis. Men hoeft niet in kloosters de heiligheid en geestelijkheid te zoeken, want die vindt men in de prediking van het geloof In het kader van zijn reformatorische opvattingen legt Van Lodensteyn evenwel een opmerkelijke waardering van het kloosterwezen aan de dag. Hij doet dit vanuit zijn visie dat de Reformatie in sommige opzichten haar doel voorbij geschoten is. Soms is namelijk het kind met het badwater weggeworpen. Zaken die men had moeten zuiveren, heeft men geëlimineerd. Letterlijk schrijft Van Lodensteyn in zijn hoofdwerk Beschouioinge van Zion (1674-1677).

De veelvuldige orders en kloosters van Munniken en geestelijcken. Wy en können niet twijfelen of deze hebben haar oorspronck van de oude Asketen, of oeffenaars van sig selven tot Godsaligheyd: en soude men niet de selve heben können gebruycken/ tot sulcke als sig oeffenen tot den dienst der kerkcken: item die sig wouden laten gebruycken onder 't volck tot allerley goede wercken van Barmhertigheyd en and're? gelijck D. Sepperus deselve tot haar begin brengt/ Pol. Eccl. lib.l.cap.6 en siet men heeftse te gronde uytgeroeyt. De Metten en Vesperen in't Pausdom nemen immers haren oorspronck van de goede ugtend-ende avond-oeffeningen of gebeden/ die tot opweckinge/ en vergeesttelijckinge des volcx stigtelijck in de gemeynte soude können geschieden: siet men heeftse gansch uytgeworpen/ daarse te reformeeren en tot stigtinge der gemeynte meer en yveriger te plegen waren geweest

Verderop klinkt het in een soortgelijk verband:

't Verwerpen van de Superstitieuse oefeningen des Pausdoms van sig in een Klooster te begeven/ of in een wildernis ter Devotie/ op een rose kransje de gebeden uit te mompelen en de Heere toe te tellen/ soo lang op de knien te leggen/ of om eenige kercken of heylige plaatsen te kruypen en diergelijcken/ is dat niet by 't gros van ons volck genomen/ en verandert in een verwerpinge van alle eensaamheyd ter Devotie? van lang en veel in meditatie/ in biegten/ in gebeden te zijn? van te knielen voor d'oneyndige Majesteyt &c? in voege het in de oogen der menschen by na keterije sijn soude/ althoos eene enckele hipocrisie/ soo ymand in betooninge deser saken sijn Christenheyd betragtede. (...) De intominge van de boven-matige lof van de Maagdom in't Pausdom is by ons uyt-gedegen tot een versuym of minder-agtinge van de Kuysheyd "

In het licht van deze waardering van de katholieke (niet: rooms-katholieke!) kloostervroomheid is het opmerkelijk dat Van Lodensteyn een van de weinige gereformeerde piëtisten is die ongetrouwd gebleven is. Hoewel hij zelf hiervoor nooit een verklaring heeft gegeven, ligt het voor de hand - zeker ook gezien andere aspecten van zijn vroomheid - die te koppelen aan zijn voorliefde voor kloostervroomheid.

" Zie voor hem: W.J.M. Engelberts, Willem Teellinck, Amsterdam 1898; W.J. Op 't Hof, 'Willem Teellinck in het licht zijner geschriften', in: Documentatieblad Nadere Reformatie, I (1977) - XXVI (2002); WJ. Op 't Hof, Bibliografische lijst van de geschriften van Willem Teellinck, Rotterdam 1993. W. Teellinck, Het nieuwe lerusalem. Middelburg 1635, 146-148 W.J. op 't Hof, 'Thomas ä Kempis bij Willem Teellinck', in: Documentatieblad Nadere Reformatie, XIII (1989), 66-68. Zie voor hem: A.C. Duker, Gisbertus Voetius, drie delen. Leiden 1897-1915; De onbekende Voetius, Voordrachten wetenschappelijk symposium Utrecht 3 maart 1989, J. van Oort/C. Graafland/A. de Groot/ O.J. de Jong, Kampen 1989. Geraadpleegd is: C.A. de Niet, Gisbertus Voetius, De praktijk der godzaligheid. Tekstuitgave met inleiding, vertaling en commentaar, twee delen. Utrecht 1996, II, 132-337. Zie voor hem: J.C. Trimp, jodocus van Lodensteyn. Predikant en dichter. Kampen 1987. I. Boot, 'De visie van Van Lodenstein op de Reformatie', in: Documentatieblad Nadere Reformatie, VI (1982), 111. Hier wordt geciteerd uit de derde druk: Utrecht 1683, 11 211.

Dit artikel is deel twee in een serie van drie

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2003

Protestants Nederland | 16 Pagina's

De visie van de gereformeerde Piëtisten op het klooster

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2003

Protestants Nederland | 16 Pagina's