Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof als kennis én ervaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof als kennis én ervaring

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste artikel dat ter gelegenheid van de 400e sterfdag van Theodorus Beza (Theodore de Bèze) in het vorige nummer van PN werd gepubliceerd, hebben we vooral de biografie van deze theoloog uit Genève en opvolger van Calvijn bekeken. Nu willen we in kort bestek enkele kernpunten uit zijn theologie naar voren halen, waarmee we recht hopen te doen aan de man en zijn werk. Daarbij zal met name één geschrift als leidraad fungeren: Beza's geloofsbelijdenis uit 1559.

Wat Beza's theologie betreft, zijn er nogal wat vooroordelen en verschillende meningen te bespeuren onder theologen en kerkhistorici. Beza is wel beticht van rationalisme. Hem wordt dan verweten dat hij de scholastieke methode weer in de theologie heeft ingevoerd en Calvijns leer heeft aangescherpt. Mede ingegeven door de polemiek met de contra-reformatie zou hij Aristoteles weer teruggehaald hebben. Als intellectualist zou hij al te zeer geïnteresseerd zijn geweest in de wetenschappelijke zijde van geloof en theologie. Calvijn is in deze visie de theoloog van het hart, Beza daarentegen de theoloog van het hoofd. De lijn van Beza zou zich in de 17e eeuw hebben doorgezet in de gereformeerde orthodoxie. Opvattingen als deze gaan echter vaak terug op een misverstaan van de wetenschappelijk-theologische kennis in de 16e eeuw en op een slechts fragmentarische kennis van Beza. Helaas heeft Beza ons niet een groot theologisch handboek nagelaten waarin zijn theologische inzichten zijn verwoord, zoals Calvijn dat deed met zijn Institutie. Wel heeft Beza een breed scala aan betekenisvolle theologische geschriften gepubliceerd. Eén daarvan is zijn eerste belangrijke theologische verhandeling, die een brede, internationale verspreiding zou krijgen: de 'Confession de la foi chrestienne' (Belijdenis van het christelijk geloof).

Ongewijzigde Confessie
Beza schreef zijn belijdenis van het christelijk geloof oorspronkelijk in het Frans in 1556. In 1560 verscheen de Latijnse editie, die door hem nooit meer gewijzigd is. Blijkbaar bleef hij in de 40 jaren daarna tevreden over het resultaat. Het geschrift kreeg grote populariteit. Daarbij zal van belang zijn geweest dat Beza de gereformeerde leer helder en beknopt wist uiteen te zetten in een taal die door het gewone volk werd verstaan. Theologische details werden zo veel mogelijk weggelaten. Zo ontstond een leerboekje dat beknopter en handzamer was dan Calvijns Institutie maar toch ook weer uitgebreider dan diens catechismus of dan andere confessies. Beza's Confessie verscheen in diverse drukken en werd in vele talen vertaald: in het Engels (1562), Duits (1563), Nederlands (1561) en Italiaans (1560). In Hongarije werd zij "Confessio Genevensis' genoemd; in 1562 aanvaardde de synode van de Hongaarse kerken deze Geneefse Blijdenis als hun officiële geloofsbelijdenis, naast de Catechismus van Calvijn uit 1545. In het voorwoord van de Franse editie uit 1559 verklaart Beza zelf waarom hij deze confessie schreef: het is de plicht van iedere ware christen om een samenvatting van het geloof binnen handbereik te hebben. Niet alleen om zichzelf in dat geloof te sterken, maar ook om vijanden van de waarheid van repliek te kunnen dienen en met anderen over de geestelijke rijkdommen te kunnen spreken. Er was echter ook een zeer concrete aanleiding. Beza's vader Pierre, zelf rooms-katholiek gebleven, had zijn zoon gevraagd om zijn nieuwe geloof eens nader te omschrijven.

Beza stelt dat hij in deze belijdenis die zaken uit het christelijk geloof heeft samengebracht die hij door de het lezen van Oud en Nieuw Testament en met behulp van de meest betrouwbare uitleggers had geleerd. Daarvoor koos hij de best mogelijke orde die hij kon bedenken: de belijdenis volgt het Apostolicum op de voet. Uit dit geschrift kiezen we drie thema's die licht kunnen werpen op Beza als theoloog: hoe spreekt hij over het geloof? Wat is zijn visie op het avondmaal en hoe gaat hij hier met het thema van de verkiezing om?

I. Het geloof als een zekere kennis
Beza spreekt over het geloof in het langste hoofdstuk van de confessie (hfdst. 4) waarin het gaat over de Heilige Geest. Het is immers de Heilige Geest, die het geloof in ons werkt: „De Heilige Geest maakt ons tot deelgenoten van Christus door het geloof". Alles wat het heil in Christus uitwerkt, werkt de Heilige Geest in ons door het geloof. Daarbij maakt Hij gebruik van Woord en sacrament als de middelen om dat geloof te werken, in stand te houden en te laten groeien; en zo deelt de gelovige in Christus en in al zijn gaven. Met dit geloof bedoelt Beza niet het geloof waardoor wij geloven dat is God God is en dat zijn Woord waar is, want ook de duivelen geloven dat. Het geloof is veeleer een zekere kennis (certa quidam scientia), waardoor de uitverkorenen steeds zekerder worden van hun verkiezing, en van het feit dat zij de belofte van het behoud in Christus op zichzelf mogen toepassen. Geloven betekent niet alleen aannemen dat Jezus geleefd heeft, dat Hij leed, stierf en weer opstond, maar ook Jezus zelf omhelzen; in Hem heeft de gelovige het volste vertrouwen dat het eeuwig behoud op hem toegepast zal worden. Het geloof is dan ook volgens Beza "het geloof dat Christus ontvangt, en vervolgens zijn gerechtigheid, dat wil zeggen zijn volmaaktheid". Het geloof is ook niet een bepaalde deugd in onszelf, die ons voor God rechtvaardigt, want onze gerechtigheid ligt alleen buiten onszelf, in Christus.

Objectief en subjectief geloof
Beza's vroege definities van het geloof benadrukken alle deze twee kanten van het geloof: het objectieve en het subjectieve. Later komt er een derde element bij: dat van de hartelijke toestemming dat de heilsfeiten waar zijn. Dan kent het geloof drie elementen: kennis, instemming en toepassing. Kennis is een onmisbaar element, ook voor de eenvoudige gelovige. Een impliciet geloof ("ik geloof wat de kerk gelooft") wijst Beza dan ook af. Iedere gelovige dient zelf de inhoud van zijn geloof te weten. Weliswaar is de kennis niet zaligmakend, maar zij is wel nodig. "Want het Koninkrijk van God is geenszins een koninkrijk van onwetendheid, maar van geloof en daarom ook van kennis, want niemand kan geloven wat hij niet kent", schrijft Beza in het voorwoord van zijn belijdenis. Kennis van God is het hoogste goed, dat gezocht moet worden door een ieder. Willen we God dienen en verheerlijken, dan kan dat immers niet anders dan wanneer we Hem eerst hebben leren kennen en erkennen zoals Hij in Zichzelf is. Wat we niet kennen, kunnen we ook niet liefhebben. Opvallend in Beza's omschrijving van het geloof is, dat hij het, net als Calvijn, „een zekere kennis" noemt. Beza is wel verweten dat hij op dit aspect van het geloof teveel de nadruk zou hebben gelegd. Hij zou het geloof geïntellectualiseerd hebben en rationeler hebben opgevat dan Calvijn deed. Uit de genoemde passages mag echter duidelijk zijn dat bij Beza het ware geloof niet rust op objectieve kennis alleen, maar ook een persoonlijke toepassing inhoudt van de beloften op de gelovige. De Heilige Geest werkt immers op twee manieren: Hij bereidt ons intellect voor om de leer van het evangelie te ontvangen, anders zouden we het immers maar dwaasheid vinden. Vervolgens overtuigt hij onze ziel ervan dat die leer de ware leer van het heil in Christus is, en als zodanig op ons persoonlijk betrekking heeft. Zo lijken objectieve en subjectieve zijde in balans: want ook de subjectieve kant van het geloof is niet gebaseerd op een eigen, individueel getuigenis van het geloof, maar op de objectieve beloften van God, die de verzoening door Christus tot inhoud hebben. In dit opzicht is er tussen Calvijn en Beza geen sprake van verschil of accentverschuiving. Beide mannen hebben dezelfde opvatting van wat het geloof is en inhoudt, al kiezen zij ieder hun eigen bewoordingen. Beza is hierin geenszins rationeel: geloof is pas een waar geloof wanneer het in het hart wordt toegepast. En zo dacht Calvijn er ook over.

II. De analogie van het avondmaal
In hetzelfde hoofdstuk, dat handelt over de Heilige Geest, spreekt Beza ook over de sacramenten. Zij zijn - net als het Woord van God - een instrument dat de Geest gebruikt om het geloof in het hart van de uitverkorenen te wekken en te versterken. In beide gaat het om dezelfde inhoud: Christus de Heiland en zijn weldaden. Waarom, zo vraagt Beza, moeten aan de prediking van het Woord nog sacramenten toegevoegd worden? Omdat God niet alleen door woorden, maar ook in tekenen Zijn realiteit aan ons duidelijk wil maken. Sacramenten zijn tekenen van de belofte die vervuld is in Christus, en die aan het hart van de gelovige verzegeld wordt door de Heilige Geest. Zij maken het Woord zichtbaar. Door de tekenen worden alle menselijke zintuigen geprikkeld en aangesproken, alsof de zaak zelf bij ze aanwezig is, met het doel om ons die belofte te laten toestemmen. Ook in het gewone leven kennen we ceremonieel: bijvoorbeeld wanneer er een akte wordt opgemaakt.

Het zegel van de magistraat of de prins wordt er plechtig opgedrukt ook al heeft de notaris alles in orde gemaakt en staan de getuigen vermeld. De ceremonie van de plechtige verzegeling maakt de akte waardevol en authentiek. Beza gaat grondig op de materie van de sacramenten in: in welke zin worden sacramenten eigenlijk tekenen genoemd? Wat duiden zij dan precies aan? Wat is het verband tussen het teken en datgene wat het aanduidt? En op welke manier ontvangen wij dan eerst het teken en vervolgens datgene wat door het teken wordt aangeduid? In de beantwoording van deze vragen klinkt de afweer tegen de rooms-katholieke leer van de transsubstantiatie of wezensverandering door. Beza hanteert daarbij begrippen als de ratio (het doel) van het sacrament en het woord analogie, om aan te geven hoe de relatie is tussen het offer van Christus en de tekenen. De realiteit van het offer van Christus zelf is voor de gelovige even reëel als de elementen brood en wijn die hij in handen houdt. De tekenen zijn instrumenten, analogische aanduidingen van de realiteit die erachter ligt. Er is een analogie tussen het teken en de betekende zaak: het breken van het brood duidt het Hjden van Christus aan; het uitdelen van het brood laat op een fijngevoelige manier zien dat Christus en zijn gaven aan een ieder persoonlijk worden gegeven. Brood, gemaakt van vele granen, en wijn, gemaakt van vele druiven, symboliseren de eenheid van alle leden in het ene lichaam dat Christus is.

Geen wezensverandering
Beza denkt hier meer vanuit schriftuurlijke dan vanuit filosofische principes. Maar het laat zich verstaan dat het gebruik van een term als analogie vragen oproept. Dit deed Beza echter om de leer van de wezensverandering te ontzenuwen. De substantie, kwaliteit en kwantiteit van brood en wijn veranderen niet. Zij veranderen alleen van betekenis met het oog op het doel en het gebruik waarvoor God ze aan de kerk gegeven heeft: zij duiden hemelse en goddelijke dingen aan, niet vanwege hun eigen natuur, maar omdat Christus ze daartoe heeft ingesteld. Brood en wijn zijn op zichzelf bedoeld om ons leven in stand te houden; eenmaal toegepast op het avondmaal duiden ze ons eeuwig heil aan. Is het avondmaal voorbij, dan krijgen ze weer hun gewone betekenis; er is dan ook geen reden deze sacramentele elementen op een bijzondere wijze te behandelen of te vereren. Dat ze een hemelse realiteit aanduiden, is niet hun eigen natuur, maar kan alleen omdat het Woord samenkomt met de sacramentele handeling en het sacramentele doel. Zo verdedigde Beza zich enerzijds tegen Rome en anderzijds tegen het verwijt dat de sacramenten bij de Zwitsers louter symbolen zouden zijn. De avondmaalsstrijd, die inmiddels al een kwart eeuw de protestantse gelederen verdeelde, sprak hierin duidelijk een woordje mee.

In grote lijnen is Beza's opvatting van het avondmaal dezelfde gebleven. Hij ging daarbij geheel in het spoor van Calvijn. In wat hij in zijn Confessie schrijft, is niets te vinden wat ook niet in Calvijns geschriften op een soortgelijke manier te vinden is. Maar Beza's sterke neiging tot definiëren duidt op een systematiserende tendens, die men bij Calvijn op die manier niet vindt.

III. De troost van de verkiezing
Beza is wat eenzijdig bekend geworden vanwege zijn opvatting van de predestinatie, en wel-voornamelijk omdat hij de kunst verstond deze weer te geven in een schema met twee lijnen: verkiezing en verwerping. Bovenaan zijn zgn. Tabula staat het eeuwig besluit van God. Op de lijnen van verkiezing en verwerping krijgen vervolgens alle belangrijke hoofdstukken van de heilsorde een plaats, van bekering tot verheerlijking. Het toverzicht ziet eruit als een causale reeks, waardoor alles wat er in het geloofsleven van de mens plaatsheeft teruggebracht wordt tot op het raadsbesluit van God. Dit causale denken heeft wel tegenspraak opgeroepen en is ook niet zonder gevaar.

In Beza's geloofsbelijdenis lijkt de predestinatie nauwelijks aan de orde te komen. Wel wordt de voorzienigheid genoemd. De verkiezing komt aan de orde wanneer Beza spreekt over de gevaarlijkste verzoeking die een gelovige kan overkomen, namelijk de vraag: hoe weet ik of ik uitverkoren ben? (art. 20). Beza noemt dan vier dingen die men grondig moet overwegen en op zichzelf toepassen: allereerst het getuigenis van de Geest. De Geest wekt in het leven de heiliging, de wedergeboorte. Daarbij hoort ook de boetvaardigheid. Wie die boetvaardigheid bij zichzelf bemerkt, heeft een zeker getuigenis van zijn geloof. In de tweede plaats moeten we bedenken dat we, om deel te hebben aan Christus, niet een volmaakt geloof hoeven te hebben maar een waar geloof, ook al is het nog zo klein. Ook een klein geloof grijpt Christus aan. In de derde plaats: als we door onze zonden en misstappen terneergeslagen zijn, laten we dan het voorbeeld van de heiligen volgen, die ons zijn voorgegaan in geloof, berouw en betering van het leven. In de vierde plaats moeten wij onze toevlucht nemen tot een waarachtig en zeker geneesmiddel, namelijk de zekerheid van onze eeuwige verkiezing (!), die gefundeerd is op het onwankelbare voornemen van God. Dit is wel het allerbeste geneesmiddel tegen de gevaarlijkste verzoeking die bestaat.

Geloofservaring
Beza komt in de Confessie sterk op voor de leer van de verkiezing, en plaatst deze in een zeer pastorale context. Als we deze leer wegnemen, welke troost hebben we dan nog? Dan is het fundament van onze troost verdwenen, en daarmee ook de vaste grond van de rechtvaardiging en de beloften van God. In Gods verkiezing ligt voor de gelovige een grote troost opgesloten. Het is opmerkelijk hoe Beza hier over theologisch ingewikkelde dingen op eenvoudige wijze spreekt. Hij bespaart de lezer de theologische details, en gunt hem binnen een pastorale context de troost van de vastheid van Gods beloften. En laten we niet vergeten dat Beza hier spreekt binnen het kader van de pneumatologie (leer van de H. Geest). Daarom kan hij het zwaartepunt laten vallen op de innerlijke werkingen van de Geest in de gelovige. Dat is een ander vertrekpunt dan een, op zichzelf misschien interessante, theologische vraagstelling. Beza gaat hier uit van de geloofservaring, die vraagt naar de zekerheid van het geloof. Zo is de verkiezing in deze geloofsbelijdenis toch aanwezig, maar vanuit een specifiek pastorale vraagstelling. Opvallend is ook hierin de overeenkomst met Calvijn, die immers ook over de verkiezing spreekt binnen het kader van zijn pneumatologie.

Zo leren we Theodorus Beza kennen als een Calvijns theoloog, die bijzonder goed kan filosoferen en theologiseren. Hij is en blijft een leraar pur sang. Anderzijds zien we ook een bewogen theoloog, bij wie het pastorale motief van de troost een grote rol speelt. Wie Beza wil begrijpen en zijn theologie recht wil doen, doet er goed aan om die beide aspecten niet van elkaar los te maken.


Dit is het tweede en laatste artikel in een kleine serie over de hervormer Beza; het eerste stond in PN van mei 2005.
De auteur, mw. drs. C.T. Boerke, is verbonden aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn en als kerkhistorica specialist in de Reformatiegeschiedenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2005

Protestants Nederland | 36 Pagina's

Geloof als kennis én ervaring

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2005

Protestants Nederland | 36 Pagina's