Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van biecht tot Luther en van Bonhoeffer tot biecht (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van biecht tot Luther en van Bonhoeffer tot biecht (2)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na in het vorige artikel te hebben stilgestaan bij de uiteenzettingen van Luther en Bonhoeffer over de biecht, kijken we nu naar wat praktische raadgevingen van Bonhoeffer en de praktijk van de biecht in zijn predikantenseminarie in de jaren ’30 van de vorige eeuw. Vervolgens moeten we ook de balans – na het bezien van wat Schriftgegevens - maar eens voorzichtig opmaken: komt de biecht dankzij Bonhoeffer dichterbij of laten we het als rooms-katholiek domein links leggen?

Praktische raadgevingen
1. Omwille van de zekerheid van de goddelijke vergeving, zal het in de biecht moeten gaan om concrete zonden. De mensen zijn gewend zichzelf te rechtvaardigen met algemene schuldbelijdenissen. Maar ontdekken we onze volkomen verlorenheid en verdorvenheid niet juist in onze concrete zonden? Een juiste voorbereiding voor de biecht is daarom het toetsen van ons leven aan de decaloog (de Tien Geboden). Vergaf de Heere Jezus ook niet heel concrete zonden? Jezus had te doen met mensen, van wie de zonden openbaar waren, met tollenaren en hoeren.
2. Het is niet goed wanneer binnen een gemeenschap één broeder als ‘biechtvader’ optreedt. Zo iemand zou veel te gemakkelijk overbelast worden waardoor de biecht voor hem slechts een formele handeling wordt en het ellendige misbruik van de biecht kan ontstaan om haar te gebruiken voor geestelijke heerschappij over zielen.
3. De biecht mag nooit een vrome daad worden, want dan is deze niet meer dan een idee van de duivel en geestelijk dood. Wij mogen ons alleen wagen in de afgrond van de biecht op grond van het aanbod van de genade van God, van de hulp en de vergeving; alleen op grond van de belofte mogen wij biechten.
4. Hoewel de biecht een zelfstandige handeling is, dient het vooral als voorbereiding op de gemeenschappelijke gang naar het avondmaal. Het is Jezus’ gebod, dat niemand met een hart, dat onverzoend leeft tegenover de broeder, tot het altaar zal komen (Matth. 5:23v). Op de dag vóór het gemeenschappelijk avondmaal zullen de leden van een christelijke gemeenschap bijeen zijn en zal de een de ander om vergeving vragen voor het onrecht, dat hij tegenover de ander heeft gedaan. Niemand kan goed voorbereid naar de tafel van de Heere gaan als hij deze gang naar de broeders schuwt. Alle boosheid, twist, nijd, geroddel en onchristelijk handelen moeten zijn weggedaan, wanneer de broeders samen de genade van God in het sacrament willen ontvangen. Maar de vraag om vergeving aan de broeder, is de biecht zelf echter nog niet. Bij een enkeling zal de voorbereiding tot het avondmaal ook het verlangen opwekken naar de volle zekerheid van de vergeving voor bepaalde zonden, die hem benauwen en kwellen, en die God alleen kent. Voor dit verlangen wordt de mogelijkheid van de biecht tegenover de broeder en de vrijspraak in de biecht geopend. Datgene, waarvoor aan Jezus werd verweten dat Hij God lasterde, namelijk dat Hij zonden vergaf, vindt in de broederlijke gemeenschap van christenen plaats in de kracht van de aanwezigheid van Jezus Christus. De een vergeeft de ander al zijn zonden in de naam van Jezus en van de drie-enige God; en bij de engelen in de hemel is er blijdschap over de zondaar, die zich bekeert (vgl. Luk. 15:7).

De biecht in het predikantenseminarie
Het seminarie met het bijbehorende Broederhuis is op 25 april 1935 gestart te Zingst, maar al een paar maanden later overgeplaatst naar de definitieve locatie, een statig herenhuis te Finkenwalde. Het idee van een predikantenopleiding als kleine christelijke leefgemeenschap berust op de Bergrede en vormde ook enigszins een reactie op de klinisch, nauwelijks vormende theologische, academische opleidingen in Duitsland halverwege de vorige eeuw. Karakteristiek voor Bonhoeffers invloed is de discipline van de dagindeling. De dag begon en eindigde met een lange godsdienstoefening, die in de morgen werd gevolgd daar een half uur meditatie. Zouden we niets van de inhoud en motivatie weten, dan zouden we dit wellicht toeschrijven aan de Duitse ‘Pünktlichkeit…’ Het ging Bonhoeffer echter om beoefening van broederlijk gemeenschapsleven en om de vorming van toekomstige predikanten van de Bekennende Kirche. Bonhoeffer beoogde ‘geen kloosterlijke afzondering, maar de innigste concentratie voor de dienst naar buiten’. In Finkenwalde speelde geen celibaat of kloostergeloften, maar het diepe verlangen Christus te volgen. Middenin dit gemeenschapsleven van kandidaten die werden opgeleid tot predikant, heeft ook de biecht een plaats gekregen. Al in de periode te Zingst vertelde Bonhoeffer in de week voorafgaand aan de viering van het avondmaal, dat men privé te biecht kon gaan bij een broeder of bij hem zelf. In zijn befaamde biografie over zijn vriend, oom en leermeester Dietrich Bonhoeffer schrijft Eberhard Bethge – die overigens in deze periode als kandidaat op het Predigerseminar verbleef: ‘nauwelijks iemand heeft toen daartoe kunnen besluiten: er bleef veeleer een bedrukte en vreemde stemming hangen. Zoiets was in de Evangelische Kerk niet gebruikelijk. De slotdienst op zaterdag verliep in sombere ernst. Maar des te stralender indruk maakte de viering van de zondagmorgen.’

Geen inquisitiesfeer
Wat Bethge vervolgens als oor- en ooggetuige aan het papier heeft toevertrouwd, is te interessant om weg te laten: ‘In de loop van die zomer gebeurde het dan dat nu en dan iemand persoonlijk ging biechten. Men sprak er onder elkaar niet over wie hij was of hoe dikwijls iemand ging. Toch merkte heel het huis dat er nu iets veranderd was. Maar toch ontstond er geen inquisitiesfeer.’ ‘De privé-biecht gebeurde in Finkenwalde zonder toga en vastgelegde vormen. Maar de biecht zelf en haar bestanddelen heeft hij (Bonhoeffer, AA) wel behandeld. Hij raadde aan dat een predikant elk jaar eenmaal zou preken over de weldaad van de oorbiecht, namelijk dat men de last van het eigen geweten kan overladen op een broeder. Die broeder hoort namens God de biecht aan en spreekt ook kwijtschelding uit in de naam van God.’ ‘Dit geeft grotere zekerheid dan de algemene biecht en vrijspraak, die altijd bedreigd wordt door zelfmisleiding en toegeeflijkheid. Hij raadde aan niet al te angstvallig de betrouwbaarheid van de biechtvader te onderzoeken, maar zich te verootmoedigen en erop te vertrouwen dat in die andere broeder, Christus tegenover mij zit en luistert.’ Bonhoeffer pleitte dus voor de herinvoering van de biecht in de gemeenten. Dat zou haalbaar moeten zijn met predikanten die in hun opleiding met de biechtpraktijk vertrouwd raakten. In de rondzendbrieven die de predikanten na hun verblijf te Finkenwalde van Bonhoeffer ontvingen, kwam hij op het geleerde terug, zodat de aandacht voor de biecht niet verslapte.

Biecht in balans
We zijn inmiddels bijna aan het einde van de ontdekkingstocht door het land van Luther, Bonhoeffer en biecht. Het wordt tijd conclusies te trekken. Binnen het gereformeerd protestantisme kennen we de praktisering van de biecht niet of nauwelijks. Toch horen we Luther over de oorbiecht spreken als een goddelijk bevel, die deze Hervormer wonderlijk goed bevalt. Hij kan het niet anders zien dan troostvol en nuttig. Vervolgens poneert Bonhoeffer zo’n vierhonderd jaar later dat we het aanbod van Gods genade in de biecht niet zomaar aan de kant kunnen schuiven. Hij heeft het zelfs, zij het wat programmatisch, een plaats gegeven in wat we wellicht zouden kunnen noemen: de praktijk der godzaligheid. Laten we echter de lijnen nog verder terugtrekken tot in de Heilige Schrift, uiteindelijk het enige criterium en de absolute norm voor al ons doen en laten, dus ook voor het doen of laten van de biecht.

‘Belijdt elkander de misdaden’
Het belijden van de zonden blijkt een breder spectrum te bevatten dan de verticale verhouding tussen God en de gelovige. De naaste broeders en zusters vallen bij de schuldbelijdenis niet buiten het gezichtsveld. ‘Het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet van node’ (I Kor. 12:21). Jakobus heeft het als hij schrijft ‘belijdt elkander de misdaden’ (5:16) ook niet in het bijzonder over een communicatielijn tussen predikant of ouderling en de gelovige. Want direct op deze woorden volgt: ‘het gebed van de rechtvaardige vermag veel.’ Zou Jakobus op iets anders doelen dan een diepgaand aspect van de gemeenschap der heiligen? ‘De woorden luiden klaar’, zo verklaart Calvijn, ‘dat de belijdenis tot geen ander einde bevolen wordt, dan opdat degenen, die onze ellende weten, te zorgvuldiger zijn mogen om ons te helpen.’ De woorden uit Jakobus 5:16 overtuigen dan wellicht niet om vóór de persoonlijke biecht te zijn, maar zijn er wel mee in overeenstemming en openen er een mogelijke weg heen. In zijn Institutie schrijft de Geneefse Reformator: ‘want hij (Jakobus, AA) is van oordeel, dat wanneer wij elkander onze zwakheden ontdekken, wij elkander met raad en wederzijdse vertroosting steunen.’ Misschien moeten we de omgekeerde vraag stellen: kunnen we elkaar vertroosten zònder de zonden te belijden?

Goddelijke instelling?
De meest duidelijke tekst die zou wijzen op de biecht als goddelijke instelling vinden we in Johannes 20:23 ‘zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden.’ Maar als rechtgeaarde reformatorische christenen laten we hier de oren niet direct naar hangen, en vragen ons af: wie kan de zonden vergeven, dan God alleen? Heeft het ons wat te zeggen dat in de Bijbel deze vraag precies door de Farizeeën wordt gesteld? De Heere Jezus ontkent het niet, maar laat door Zijn wonderen zien dat Hij werkelijk God is en derhalve de zonden kan vergeven. ‘Ik, ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en ik gedenk uwer zonden niet’ (Jes. 43:25). De Schriften zijn te duidelijk om te beweren dat de mens de zonden van een ander mens kan vergeven. Díe volmacht ligt alleen bij de Wetgever zelf. De tekst uit Johannes 20 maakt wel helder dat er meer is dan elkaars zwakke punten aanhoren en het uitwisselen van vrome woorden. De rechtvaardigen (maar tevens zondaars) worden geroepen elkaar geestelijk te vermanen èn te versterken. Hoe kunnen we echter bemoedigen als we de zorgen, worstelingen en zonden van de ander niet kennen? Al kunnen wij de zonden van onze broeder en zuster niet vergeven, we kunnen God wel naspreken. Het is de heilige Heere zelf Die het heeft geopenbaard: ‘Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen’ (Spr. 28:13) en: ‘Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid’ (I Joh 1:9). Dan mogen we het op basis van Gods eigen Woord toch doorgeven: de Heere is goed, groot van goedertierenheid en vergeeft gaarne (vgl. Ps. 86:5)? Geen vergeving in onze kracht, maar door Zijn Naam (vgl. Hand. 10:43). Het is de rijkdom van Zijn genade (Ef. 1:7).

Geen psychologie
Is het geen huis- tuin- en keukenpsychologie waardoor je je geloofsgenoot geruststelt? Het is uitgerekend Bonhoeffer die zich intensief heeft beziggehouden met de vraag: wat is psychisch en wat hoort bij de door God geschonken gemeenschap. Zijn analyses zijn scherp, maar toch: de biecht behoort volgens hem volledig tot de gemeenschap. Nee, nog sterker: het is het aanbod van Gods genade, zoals we de verkondiging ervan ook ontvangen in doop en avondmaal. Wel of geen biecht. Naar mijn groeiende overtuiging op deze ontdekkingsreis geeft de Schrift alle aanleiding dit te beschouwen als een genademiddel. Luther en Bonhoeffer zagen er Gods zegende hand in, niet in het laatst omdat zij zelf in deze weg Gods zegen hebben ontvangen… Wij, christenen uit de XXIe eeuw met onze overvolle agenda’s en behoefte aan structuren: zullen we eens beginnen met de deur zaterdags voor de viering van het Heilig Avondmaal open te zetten? God laat geen bidder staan; wij wel de met een bezwaard geweten belastte broeder of zuster? Wij, christenen uit de XXIe eeuw met een verontrust geweten: zullen we ondanks onze zelfredzaamheid en hoogmoed eens de gang maken naar een broeder of zuster der gemeente? Op zaterdag voor de viering van het Heilig Avondmaal? God laat geen bidder staan; zal onze rechtvaardige (en tegelijk zondige) medebroeder of zuster ons laten staan? Het is een weg om Christus te ontmoeten, ‘want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden’ (Matth. 18:20).

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Van biecht tot Luther en van Bonhoeffer tot biecht (2)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's