Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een reddingsactie die verkeerd uitpakte (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een reddingsactie die verkeerd uitpakte (2)

De ‘onbekende’ Calvijn en de aanklacht tegen Servet

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De brief van Calvijn van 26 februari 1553 aan Antoine Arneys, de neef van Guillaume de Trie, Sieur de Varennes, was met een speciaal doel geschreven. Calvijn wilde dat Arneys de inhoud van de brief in handen te geven van de inquisiteur Matthieu Ory. Mogelijk zou de inquisiteur zich door deze brief vooral richten op een proces tegen Michael Servet. Calvijn beoogde dit als een afleidingsmanoeuvre om tijd te winnen in het kerkelijke proces in Lyon tegen de vijf gevangen genomen protestantse studenten

De brief werkte. Van 12 maart 1553 dateert een zeer vertrouwelijke brief van Matthieu Ory aan kardinaal François de Tournon, aartsbisschop van Lyon, waarin de laatste om een onderhoud verzocht wordt over een zaak die niet nader genoemd kan worden omdat die de grootste geheimhouding vereist. Drie dagen later stuurt De Tournon aan Gui de Maugiron, de plaatsvervanger van de koning in de Dauphiné, een brief waarin diens medewerking gevraagd wordt en ook hem wordt geheimhouding op het hart gebonden. Op 16 maart vindt er opnieuw druk overleg plaats en dat leidt ertoe, dat Servet ontboden wordt in het huis van de al genoemde Maugiron met de bewust vaag gehouden reden “dat men iets met hem te bespreken heeft”. Twee uur later is Servet nog niet komen opdagen en men houdt rekening met de mogelijkheid dat hij voor het gevaar is gewaarschuwd en de vlucht heeft genomen. Maar dan verschijnt hij alsnog. Men wil in Servets woning kijken of zich daar mogelijk ketterse boeken bevinden en Servet heeft daar geen bezwaar tegen. Men vindt niets. De dag daarop brengt men een bezoek aan Servets drukker in Vienne en ook daar vindt men niet wat men zocht. Op 18 maart stelt men vast onvoldoende bewijzen tegen Servet te bezitten en men benadert Arneys om zijn neef De Trie om aanvullend bewijsmateriaal te verzoeken. Calvijn zet zich dan op 26 maart opnieuw onder de naam van De Trie aan het schrijven. Onderkoeld brengt hij in de eerste zin naar voren, kennelijk om de fictie te handhaven: “Ik had niet kunnen vermoeden dat de zaak zulke gevolgen zou hebben”. Direct daaraan vooraf had hij – bepaald knap – zijn tegenstanders nog wat extra op de kast gejaagd door op te merken: “Mijn waarde neef, toen ik u de brief schreef die u hebt meegedeeld aan hen die daarin van nonchalance beschuldigd werden, kon ik niet vermoeden enz.”

Ironie
Van wat volgt druipt Calvijns ironie: “Het was alleen maar mijn bedoeling u duidelijk te maken de bewonderenswaardige toewijding en devotie van hen die zich beschouwen als steunpilaren van de Kerk, hoewel zij in hun eigen gelederen een behoorlijke wanorde dulden, en tegelijk op harde wijze de arme christenen vervolgen die verlangen God in eenvoud te dienen.” Arneys had kennelijk geschreven, dat wat De Trie alleen voor hem bedoeld had nu dienstbaar kon worden voor de zuivering van heel het christendom. De Trie vond het daarom niet bezwaarlijk, zo vermeldt hij, om aan de wens van Arneys te voldoen: hij zou hem een omvangrijk gedeelte in handschrift toezenden van wat Servet/Villeneuve later zou publiceren in zijn Christianismi restitutio. Dit boek was in 1553 verschenen, maar zonder auteursnaam. Dus met het handschrift van Servet/Villeneuve, die er met Calvijn over had gecorrespondeerd, erbij zouden de rechters hem er onontkoombaar op kunnen vastpinnen. Wel, zo schrijft De Trie, had het hem moeite gekost om Calvijn bereid te vinden mee te werken. Want – en dit is een bijzonder interessante opmerking gezien het latere tolerantiedebat dat Castellio, een voormalige medewerker van Calvijn, inluidde met zijn kritiek op Calvijns rol in het vervolgproces tegen Servet in Genève – Calvijn was van mening, “dat, omdat hij niet aan de kant van het zwaard van de justitie stond, zijn rol vooral beperkt bleef tot het overtuigen door middel van de leer in plaats van gerechtelijke vervolging daarvan.” De Trie had Calvijn uiteindelijk over de streep kunnen trekken door deze voor te houden dat hem, De Trie, als Calvijn hem niet zou helpen, lichtvaardigheid zou worden verweten. Op 4 april 1553, terwijl Servet een bezoek brengt aan De Maugiron, komt daar een bode die Servet vraagt in de gevangenis in Vienne enige zieken te bezoeken. Bij zijn aankomst wordt hij gearresteerd. Op 5 april begint zijn verhoor. De Tournon en Ory moeten op 5 april nog uit Lyon komen, waarbij Ory zich bijzonder gehaast lijkt te hebben om op tijd aanwezig te zijn.

Ingenieuze verklaring
Dezelfde Ory wordt in de Acta van het proces als eerste genoemd met een uitgebreide omschrijving van zijn functies: “Frere Mathieu Ory, docteur en theologie, penitencier du sainct Siege Apostolique, inquisiteur general de la foy au royaume de France et par toutes les Gaules.” Op de tweede dag van het proces komt Servet met een ingenieuze verklaring voor bezwarende passages die men hem had voorgelegd: Toen hij in Bazel en Straatsburg was, vertelt hij, verscheen er een boek van een landgenoot van hem, een zekere Servet; hij had dit boek gelezen, en niet alles wat erin stond leek hem verwerpelijk; later had hij met Calvijn over theologische kwesties van gedachten willen wisselen, waarbij zoals men bij disputaties doet hij hem standpunten van Servet heeft voorgelegd. Calvijn had hem toen beschuldigd zelf Servet te zijn. Verder verklaarde hij tegenover zijn ondervragers dat hij bereid was zijn eigen oordeel ondergeschikt aan dat van de Kerk te maken. Voordat het verhoor op 7 april zijn derde dag kon ingaan, bleek Servet gevlucht te zijn.

De dag tevoren had hij door zijn bediende een grote schuld, die iemand bij hem had, laten innen. Om vier uur ’s morgens was hem toegestaan een wandeling in de tuin te maken. Hij had geen argwaan getrokken, omdat hij nog in zijn nachtkleding was. Maar bij die gelegenheid was hij over een muur geklommen. Eerst twee uur later wordt zijn verdwijning opgemerkt. Wel stellen zijn rechters korte tijd later vast, dat Servet veel bezit in Vienne heeft moeten achterlaten. Voor de Vijf (studenten) en hun medestanders moet Servets ontsnapping een zware tegenslag zijn geweest: ook deze laatste reddingspoging was mislukt. Wanneer Calvijn het nieuws vernam is niet bekend. Op 22 april geeft hij aan Viret te kennen de situatie hopeloos te achten. De Vijf verwachten nog iets van de koning, schrijft hij, maar omdat de machtige rechterhand van de koning, Anne de Montmorency, een duo vormt met kardinaal De Tournon is zijns inziens elke verdere poging “nutteloos en zelfs absurd”.

Moedeloze toon
We moeten onze inspanningen staken, klinkt het op moedeloze toon. Op 16 mei 1553 zijn de vijf studenten terechtgesteld op de brandstapel. De laatste woorden die van een van hen vanuit de vlammen gehoord zouden zijn waren niet bestemd voor de omstanders, maar ter ondersteuning van elkaar: “Courage, mes frères, courage.” Maar de zaak zou nog een vervolg krijgen. Op zondag 13 augustus 1553, vijf maanden na zijn ontsnapping uit Vienne, werd Servet in Genève gesignaleerd. Dit gebeurde tijdens een door Calvijn geleide kerkdienst. Hij was niet door Calvijn herkend – zij kenden elkaar waarschijnlijk niet van gezicht, wel hadden ze met elkaar gecorrespondeerd - , maar door een van Calvijns vrienden. Vanaf dat moment stonden Calvijn en zijn medestanders voor een immens dilemma. Wisten ze maar hoe en met welk doel Servet naar Genève was gekomen: was hij gestuurd en zo ja door wie en met welke bedoelingen? Had hij zich al langer in de stad schuil gehouden, en mogelijk met deze en gene contact gehad en waren er toen afspraken gemaakt en toezeggingen gedaan? Zelfs nog een week nadien wist Calvijn, blijkens een brief aan Farel, niet hoe hij Servets aanwezigheid moest interpreteren: “We hebben opnieuw te maken met Servet. Het lijkt mogelijk dat hij hier slechts op doortocht was, maar men weet nog niet met welk doel hij hier gekomen is.” In deze mededeling valt de onzekerheid als met handen te tasten. Als wij ons vandaag inleven in Calvijns situatie, kunnen we vaststellen dat elke speelruimte hem ontbrak. Servet laten oppakken om hem uit de stad te zetten, dus zonder een proces tegen hem te beginnen, was om twee redenen geen optie.

Hoongelach
In de eerste plaats zou hij daarmee Genève blootstellen aan hoongelach vanuit Lyon en Vienne: die Calvijn die ons hielp om de aartsketter Servet op te pakken, laat hem lopen in Genève, maar wat kun je ook anders verwachten van een stad die zelf ketters is? Mogelijk heeft Calvijn overwogen, of de rooms-katholieke autoriteiten in Lyon en Vienne Servet naar Genève gestuurd hadden om hem in de problemen te brengen. En in de tweede plaats: Calvijn bezat in Genève eenvoudig niet de macht om het stadsbestuur Servet te laten uitzetten (op Calvijns positie in Genève komen we nog terug). Stel dat Servet contact gehad had met invloedrijke tegenstanders in het stadsbestuur die Servet wilden gebruiken om Calvijn verder onder druk te zetten? Helemaal niets doen leek ook geen optie, want ook dat zouden tegenstanders in de stad tegen hem kunnen gebruiken door te suggereren: die Calvijn is niet berekend voor zijn functie, want hij beschermt ons niet tegen ketterij; misschien staat hij wel dichter bij Servet dan bekend is. Calvijn kon moeilijk anders dan Servet aan te klagen op grond van diens scherpe kritiek op de Drie-eenheid en de kinderdoop, en dat heeft hij gedaan. Zo ontstond wat hijzelf formuleerde in de bovenvermelde brief aan Farel “de tweede rechtszaak met Servet”. De eerste was bedoeld als een reddingsactie voor de gevangen studenten in Lyon; de tweede was een onbedoeld, voor Calvijn uiterst lastig, vervolg daarop. Op 17 augustus 1553 werd de rechtszaak tegen Servet geopend en deze zou eerst twee maanden later op 27 oktober worden afgesloten. Gezien de vele studies over het proces – de rechtsgang, verhoren, besluiten en allerlei stukken - kan hier volstaan worden met enkele verduidelijkingen. Allereerst is het van belang Calvijns wankele positie in die tijd te onderkennen. Er bestaat de opinie dat zijn macht toen in Genève bijna grenzeloos, alsof hij in de kwestie Servet maar met de vingers hoefde te knippen en de brandstapel begon al te branden. Het omgekeerde is echter het geval: hij was al eens eerder (in april 1538) de stad uitgestuurd en zoiets, en misschien zelfs erger (een paar jaar later zou er bloed vloeien), leek opnieuw te zullen gebeuren.

Kerkelijke goederen
Vanaf 1547 bouwde zich gestaag een conflict op tussen aan de ene kant een vooraanstaande groep autochtone burgers van wie Ami Perrin het boegbeeld vormde, en aan de andere kant een groep waarvan de kern uit Franse vluchtelingen bestond van wie Calvijn de centrale persoon was. Steeds zorgde nieuwe brandstof dat het vuur verder oplaaide, bijvoorbeeld de kwestie van de kerkelijke goederen. Na de overgang van Genève naar de Reformatie in 1535 hadden vele burgers zich diep in de schulden gestoken om zoveel mogelijk van de vrij komende kerkelijke goederen te kunnen aanschaffen. De stad had de opbrengsten nodig om de oorlogsschuld aan Bern te kunnen betalen. Toen zich echter vele geloofsvluchtelingen in de stad kwamen vestigen, beschikten die soms over baar geld door de verkoop van bezittingen in Frankrijk. Zij waren daarmee in staat delen van de kerkelijke bezittingen te kopen die de autochtone bewoners aan zich voorbij moesten laten gaan omdat hun schulden al te hoog waren (het was al tot faillissementen gekomen), wat uiteraard scheve ogen maakte. Verder kwam het tot scherpe woordenwisselingen, bijvoorbeeld met Jean Trolliet (een ex-monnik die predikant wilde worden maar door Calvijn en de zijnen was geweigerd) en Philibert Berthelier (die een opstootje geleid had en sindsdien van het avondmaal werd afgehouden). In 1553 was een toestand van buigen of barsten bereikt. In zijn brief aan de Vijf van Lyon van 7 maart 1553 vraagt Calvijn hen om voor de kerk van Genève te bidden, omdat die “door vijanden van binnenuit zwaarder wordt aangevochten dan men zich kan voorstellen”.

Geen burgerrecht
Voor Calvijn liepen de spanningen zo hoog op, dat hij zijn vrienden middenin het Servet- proces aankondigt de eer aan zichzelf te houden en te willen vertrekken. Zijn vrienden reageren hierop geschokt. Beza bijvoorbeeld schrijft aan Bullinger op 4 september, dat als Calvijn wegvalt in Genève dat voor de Franse vluchtelingen een uiterst ellendige en trieste schipbreuk wordt. Van belang is ook, dat Calvijn in Genève geen burgerrecht bezat. Dat zou hij eerst zes jaar later krijgen. Bovendien was de macht van de Stadsraad, toen gedomineerd door tegenstanders van Calvijn, buitengewoon groot “Les Messeigneurs” was hun aanspreektitel, het best te vertalen met: de Hoogmogende Heren. Toen Genève zich aansloot bij de Reformatie, verklaarde men plechtig: Nu zitten de Hoogmogende Heren op de plaats van de kerkelijke hiërarchie! Calvijn en zijn collega’s stonden ook gewoon op de loonlijst van de Stadsraad. Als bij Calvijns aankomst in Genève in 1536 een besluit van de Raad hem aanduidt met “die Galliër”, dan is dat niet slechts omdat men zijn naam nog niet kende, maar ook om de afstand tussen dit hoge College en zijn personeel te onderstrepen. Een volgend punt dat aandacht verdient met het oog op Calvijns positie in deze tijd (1553) in Genève is de wijze waarop Servet tijdens zijn proces zich tegenover Calvijn opstelt. In voorgaande processen toonde hij zich tamelijk meegaand en probeerde hij door voorkomendheid zijn zaak een gunstige wending te geven. Maar zijn proces in Genève is van het begin af aan en wordt steeds sterker een persoonlijk gevecht met Calvijn: hij kiest de aanval. Dit gebeurt reeds tijdens zijn eerste verhoor op 15 augustus: hij had Calvijn weliswaar aangevallen, zegt hij, maar had dit gedaan om zich op grond van de Schrift te verdedigen tegen dwalingen en fouten van Calvijn. In een brief van 22 augustus wijst hij de Raad van Genève erop, dat het Nieuwe Testament en de Vroege Kerk wel het debat over de leer voerden, maar in hun bestraffing niet verder gingen dan verbanning. Zelfs Arius werd alleen verbannen. Een maand later komt Servet opnieuw met een verzoek aan de Raad. De eerste zin al laat aan duidelijkheid niets te wensen over: “Ik zit gevangen op een beschuldiging van criminaliteit door Johannes Calvijn, die mij vals beschuldigd heeft” (waarop hij dit in drie punten specificeert).

‘Gerechtigheid’
Daarop eist hij van de Raad dat ook Calvijn in de gevangenis wordt gezet totdat de rechters uitspraak hebben gedaan en besluiten “tot zijn dood of die van mij, of tot een andere straf”. Hij beëindigt dit gedeelte van zijn brief met de oproep: “Mijne Heren, ik eis van u gerechtigheid, gerechtigheid, gerechtigheid, gerechtigheid”. Hoe deze andere houding van Servet te interpreteren? Al eerder was er een moment geweest en wel op 17 augustus, waarop Calvijn de aanklager in Servet’s proces, Berthelier ervan beschuldigd had – en hij had een hoge functie in de rechtspraak te Genève - dat deze het voor Servet opnam. De andere, aanvallende tactiek die Servet in Genève volgde zou daarom ingegeven kunnen zijn door Calvijns tegenstanders in de stad, die via Servet Calvijn verder onder druk probeerden te zetten en Servet aangemoedigd hadden Calvijn hard aan te pakken. Directe bewijzen hiervoor zijn er echter niet. Wel hebben medestanders van Calvijn dit al in die tijd gesuggereerd. Een hard bewijs is dit echter niet, omdat het van medestanders van Calvijn nogal voor de hand ligt zoiets te beweren. Nog een derde punt vergt aandacht, en dat betreft de gevolgde procedure in deze rechtszaak. Geopend wordt met een bestrijding van Servets opvattingen in 40 punten door een medestander van Calvijn. Later zet Calvijn de discussie over deze punten voort, maar dan in het Latijn. Dit lijkt tekenend voor een zekere mate van verzanding van dit onderdeel van het proces tot een te zeer theologisch debat. Tussendoor echter heeft Claude Rigot, de officiële aanklager van Genève die geen uitgesproken medestander van Calvijn was, maar ook niet van Perrin en de zijnen, zijn bezwaren tegen Servet in een lang betoog uitgesproken, en daarin zat voor Servet zwaar venijn.

Zwaar venijn
Het ging nu niet meer vooral om theologische bezwaren, hoewel die er ook waren, maar om zaken als – de bezwaren zijn in de Acta genummerd, hier een kleine selectie -: (18) waarom was Servet niet gehuwd?; (20) Servet moedigt de jeugd aan tot een verkeerd leven; (21) Servet begunstigt Joden en Moslims; (28) wie had hem ertoe bewogen om naar Genève te komen? En in zijn requisitoir benadrukte Rigot, dat Servets “eigen geweten hem veroordeelt en de dood waardig maakt” en dat hij daarom als tegengewicht had aangevoerd, dat het Nieuwe Testament geen doodstraf kent; en Servet probeerde zich wel te distantiëren van de anabaptisten, maar dit was onzin: “hij ontneemt de overheid het zwaard en het recht om te straffen”; “hij weet best dat hij niet alleen de dwaling van de anabaptisten aanhangt, maar nog veel ernstiger”. Het is duidelijk: hier zaagt men van dik hout planken. De Raad van Genève vervulde een spilfunctie in de veroordeling van Servet. Als Servet tijdens het proces aan de Raad vraagt om bijstand van een advocaat, moet hij dit verzoek drie weken later herhalen, en opnieuw negeerde de Raad hem eenvoudig. Op 26 oktober deelde Calvijn aan Farel mee, dat de Raad van 200 zonder dat daar verschil van mening over was het doodvonnis had uitgesproken. De dag daarop is het vonnis voltrokken. Door de voorgeschiedenis in Vienne zat Calvijn al in de Servet-affaire toen deze 13 augustus 1553 onverwacht opdook in Genève. Door Servet in Lyon via De Trie aan te klagen probeerde hij het leven van de studenten te redden. Het was, achteraf gezien, mogelijk een te ingenieuze opzet. Het lijkt een laatste wanhoopsactie. Maar wie neigt er in zulke omstandigheden niet toe een laatste strohalm aan te grijpen? Had hij ze al eerder moeten afschrijven? En het leek nog te werken ook. Hij probeerde door de autoriteiten in Lyon een proces tegen Servet te laten beginnen een vloedgolf op te roepen om zo de aandacht af te leiden van het proces tegen de Vijf. Hij heeft toen echter niet kunnen voorzien dat enkele maanden later diezelfde vloedgolf over hem heen zou gaan. Zijn zwakke positie in de stad liet hem weinig ruimte tot manoeuvreren. Stefan Zweig heeft hem dit proces en de terechtstelling bijzonder kwalijk genomen. Maar Zweig gebruikte dit relaas om in 1936 te waarschuwen voor het opkomend fascisme. Hij verdient hiervoor bijval. Maar niet voor de karikatuur van Calvijn, die hij daarmee in het leven riep en onuitroeibaar lijkt. De dood van Servet heeft binnen de groep waartoe ook Calvijn behoorde het tolerantiedebat uitgelokt. Het is alsof we dan Calvijn horen grommen: hoe had hij anders kunnen handelen, hij stond met de rug tegen de muur. Toch kende dit debat elementen waarbij men bij Calvijn zelf had kunnen aansluiten. Bijvoorbeeld die keer dat hij via De Trie uitsprak dat een predikant niet de straffende hand van de Overheid moet willen inroepen, maar slechts pogingen moet ondernemen om te overtuigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2009

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Een reddingsactie die verkeerd uitpakte (2)

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2009

Protestants Nederland | 24 Pagina's