Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een tijdrede van Johannes Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een tijdrede van Johannes Calvijn

Wijze lessen voor kerkelijk, maatschappelijk en persoonlijk handelen

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes Calvijn hield op zondag, 14 juli 1555, in de middag in één van de zeven kerken van Genève een preek over psalm 149, de verzen 4 tot en met 9. Over de actuele kerkelijke en politieke situatie zou hij de volgende dag uitgebreid een brief schrijven aan de reformator H. Bullinger. Wat was er gebeurd?

In de meer dan 10.000 inwoners tellende stad Genève vergaderde op 24 januari 1555 de Grote Raad of de Raad van 200. Een belangrijk agendapunt was de verhouding tussen kerk en staat. Calvijn, die hierbij aanwezig mocht zijn, vertelde de raadsleden dat de Bijbel zegt dat het recht van excommunicatie en van wederopname, uitsluitend een kerkelijk recht is. De raad besloot nu wel, dat de kerk haar eigen werk mocht doen. Zij was voortaan bevoegd haar eigen zaken te regelen. In februari werden er vier burgemeesters gekozen, die allen geestverwant van Calvijn waren. Ook werd de invloed van hem in de raad steeds groter, omdat veel Franse vluchtelingen in Genève het burgerrecht verkregen (konden kopen). Hierdoor werden bij verkiezingen de aanhangers van Calvijn meer en meer gekozen. Echter, om deze reden kreeg de bekende vreemdelingenhaat tussen de ‘kinderen van Genève’ en de asielzoekers meer voedsel. A. Perrin, zijn vriend Ph. Berthelier en anderen, probeerden te verhinderen dat de ‘nieuwelingen’ te machtig zouden worden. Een middel om hun zin te krijgen was het verspreiden van het gerucht, dat de nieuwe burgers als verraders wilden proberen om de goede stad Genève in handen van de Franse koning te spelen. Hierdoor ontstonden er grote spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Er kwam veel volk op de been. Zouden Perrin en hun handlangers de macht grijpen, een staatsgreep plegen? Berthelier rukte op 16 mei 1555 op straat in het donker tijdens een verwarde, tumultueuze demonstratie de ambtsstaf uit de hand van burgemeester P. Bonna. Deze wilde door zo te verschijnen juist bloedvergieten voorkomen. Uiteindelijk mislukte deze aanslag op het bevoegde gezag en werd de daad van agressie met de ambtsstaf als hoogverraad bestempeld.

Hoofddaders
De hoofddaders wisten tijdens het rumoer en de ontstane verwarring te ontkomen. Maar vier van hun medestanders stierven op het schavot. Door deze nederlaag was de macht van de Perrinisten of libertijnen voorbij. Calvijn was voortaan verzekerd van de medewerking van de raad. Na veertien jaren van strijd was een nieuwe tijd aangebroken. De doorgaande reformatie, een tijd van opbouw op grond van Gods Woord, kon beginnen. Een bewijs voor de nieuwe verhouding tussen kerk en staat was wel, dat als een burgemeester, die tegelijk ouderling was, de kerkenraadsvergadering bijwoonde, hij dan eerst zijn ambtsstaf aan de kant legde. Door deze handeling werd als het ware gezegd: Nu staat de kerk vrij tegenover de overheid. Calvijn had op 5 juni, ’s avonds aan Bullinger al een korte brief geschreven over de samenzwering van 16 mei. Enkele evaluerende opmerkingen over dat oproer, die hij gebruikt zijn: “Het had weinig gescheeld of in één nacht was de gehele stad in het verderf gestort. Doch door Gods wonderlijke raadsbesluit gebeurde het, dat in het grote gevaar alleen Zijn hulp ons redde. De goddeloze partij, die ons onophoudelijk bestreed, is verslagen. Een geheime kracht van God hield alle bozen terug om hun plan uit te voeren. De Heere maakte deze aanslag van ‘Achitofel’ tot dwaasheid. En zo werd ze volkomen verijdeld.”

Preek
Hieronder volgt een gedeelte uit de preek van Calvijn over Psalm 149: 4-9: Want de HEERE heeft een welgevallen aan Zijn volk; Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil. Dat Zijn gunstgenoten van vreugde opspringen om die eer; dat zij juichen op hun legers. De verheffingen Godes zullen in hun keel zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand; Om wraak te doen over de heidenen, en bestraffingen over de volken. Om hun koningen te binden met ketenen en hun achtbaren met ijzeren boeien; Om het beschreven recht over hen te doen. Dit zal de heerlijkheid over al Zijn gunstgenoten zijn. Halleluja!

Ootmoedig
“Gods Kerk wordt vermaand om hun Heere te loven voor alles wat Hij voor hen is en heeft gedaan. Immers, zo doet ook de profeet in de eerste verzen van deze psalm. En hij voegt er ook de oorzaken bij van het waarom. Als wij aan de goederen en gaven denken die God ons schenkt, zullen er steeds redenen zijn om Hem te prijzen. Dit psalmwoord wijst er verder op, dat God Zijn genade ook in de toekomst vast en zeker aan Zijn volk zal geven, totdat de volheid van hun heil is bereikt. De profeet zegt verder: Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil. Met deze woorden bevestigt hij wat hij al eens eerder had gezegd. God helpt Zijn volk. Maar omdat velen Zijn Naam misbruiken, hebben wij erop te letten, dat wij de ware merktekenen behoren te vertonen, die bij dat volk horen, namelijk ootmoedigheid en zachtmoedigheid. De Heere wil geen opstandig, trots en wreed volk hebben. Willen wij graag dat God ons in Zijn bescherming neemt, dan behoren wij voor alle dingen ootmoedig te zijn. Wanneer wordt een mens ootmoedig? Eerst dan, als hij aan al zijn deugden en zogenaamde goede eigenschappen twijfelt en alleen bij de Heere zoekt wat hem ontbreekt. Pas als wij ons niet in dwaze hoogmoed verheffen en opgeblazen zijn, maar juist vernederd en niets meer van onze daden verwachten, is er plaats voor de Heere om ons te helpen. Bovendien behoren we ook zachtmoedig te zijn. Dat wil zeggen, dat wij ons vriendelijk en menselijk tegen onze naaste gedragen en niets van hem naar ons willen toetrekken met een schijn van recht. We behoren niemand in ons net van hebzucht te vangen. Op deze wijze maakt de Heilige Geest onderscheid tussen het ware volk van God en hen die slechts in naam christenen zijn.

Heilige Doop
Wij hebben allen het teken van de Heilige Doop ontvangen. Dit teken zegt ons dat wij in Gods Kerk zijn. Maar helaas vervalsen en verloochenen velen dit verbondsteken, want zij beantwoorden niet aan het genadeverbond van God. En als Hij het niet verhoedt, komen zij in het eeuwige verderf. Het is dus niet voldoende dat wij uitwendig Kerk van God heten. De Heere moet ons in waarheid als Zijn kudde aannemen. Dan pas is het goed met ons. Hoe gebeurt dat? Wel, als wij van harte ootmoedig en zachtmoedig zijn en niet trots of van hoogmoed opgeblazen. We gedragen ons dan niet wreed, noch berokkenen we iemand schade. Integendeel, we handelen rechtvaardig en barmhartig. Immers, aan de vruchten kent men de boom? Als wij Gods volk zijn, dan regeert Jezus Christus ons. Hij is onze Leidsman. Hij wil geen Herder zijn van leeuwen, ossen of wrede wilde dieren, maar wel van schapen en lammetjes.

Redding
Nadrukkelijk zegt de profeet: Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil. Dat wil zeggen: God zal Zijn volk op luisterrijke wijze redden. Hij bedoelt met deze woorden te zeggen, dat Jezus’ kudde niet op een natuurlijke, gewone wijze wordt bewaard en verlost, maar God zal Zijn sterke arm zo besturen dat de wereld zal merken dat Hij hun Heiland is en Zijn kracht ten goede van Zijn kinderen gebruikt. Dit werk van God is zeer onze aandacht waard. Want zolang wij op aarde zijn, ziet het er meestal naar uit, alsof wij reddeloos verloren zijn. Kortom: Ons ware leven is verborgen, zoals de heilige apostel Paulus in Kol.3:3 zegt: Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wat zou er van ons terechtkomen als wij de leer van Gods Woord niet tot onze troost hadden? Niemand kan de Heere verhinderen, dat Hij ons helpt en redt. Kan God ons niet meer helpen als alle menselijke en aardse middelen ontbreken en wij geen uitweg uit nood en dood kunnen vinden? Vast en zeker wel! Hoe doet Hij dat dan? De Heere zal op Zijn eigen, soevereine wijze handelen. Hij zal beslist geen lening bij de mensen sluiten als Hij ons in het leven wil behouden. Hij is de Onafhankelijke en de Almachtige. Daarom zal Hij ons niet op een gewone, maar op Zijn almachtige en heerlijke wijze uit de nood helpen en zo redden dat een ieder daar verwonderd over is. Op deze zaak moeten wij bij deze psalm letten. Tot het laatst, tot het onmogelijke toe, dienen wij allereerst op Gods hulp en bijstand te blijven hopen, omdat Hij uit vrije goedheid en liefde een welbehagen in ons heeft. Verder zullen wij, omdat Zijn liefde onveranderlijk is, op het volgende letten. Als wij de Heere God tot nu toe als barmhartig en vriendelijk ervaren hebben, kunnen wij er zeker van zijn dat dit zo zal blijven tot het laatst toe, ja tot in eeuwigheid. Ten slotte zal ons heil alleen door Gods sterke arm volkomen worden. Van ons komt hierbij niets in aanmerking. Wij bezitten van nature geen waardigheid, kracht of wijsheid. Bij ons is de zonde, bij de Heere de genade. En als er op de gehele aarde geen hoop is en alles verloren schijnt, zal God werken zoals deze psalm ons leert. Als wij willen dat God ons bij de hand houdt en beschermt, dan behoren wij geen wilde dieren te zijn en geen wreedheid in ons hart te hebben. Integendeel, voor alles dienen wij ootmoedig en vreedzaam te zijn. Wij behoren iedereen wel te doen en niemand schade te berokkenen.

Gods naam eren
Nu vervolgt de psalmdichter: De verheffingen Gods zullen in hun keel zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand. Als hij hier Gods grote daden noemt, waarover de gelovigen spreken, dan bedoelt hij, dat Gods kinderen Hem met een heldere en zuivere stem zullen verheerlijken. Waarom? Omdat de Heere Zelf Zijn kracht en grootheid heerlijk voor hun nut heeft bewezen. Wanneer de mensen zich als knap en dapper willen voordoen, dan noemen zij allerlei daden op, die zij gedaan hebben. Zij besluiten daaruit zelf allerlei moeilijkheden overwonnen te hebben. Voor zo’n dwaas en hoogmoedig gedrag waarschuwt de profeet de gelovigen. Hij zegt hen, dat ze geen houding moeten aannemen van trots en eigendunk. Echter, als de Heere hen Zijn onoverwinnelijke kracht heeft bewezen, hen almachtig heeft geholpen en gered, dan dient dat juist om Gods volk aan te sporen om de Heere te eren. Dit handelen van God dient bij hen ook alle vrees weg te nemen, hoezeer zij ook van alle kanten worden onderdrukt. Alleen de naam des Heeren is een sterke toren. Zij geeft moed om zelfs in een ure van benauwdheid met vertrouwen te zingen. Op een andere Schriftplaats wordt deze zaak nog duidelijker verklaard en ook in de psalm, die we zoeven met elkaar hebben gezongen, wordt gezegd dat de ongelovigen alleen op hun paarden en wagens roemen. Waar staat dat? We bedoelen Psalm 20, vers 8, waar we lezen: Deze vermelden van wagens en die van paarden; maar wij zullen vermelden van de Naam des HEEREN, onzes Gods. De wereld verzekert zich op haar wijze. Zij telt alleen de middelen die ze heeft. Zij pochen dan: “Wij hebben dit en bezitten dat.” De mensen zijn dan bedwelmd door hun eigendommen. Dat wil zeggen, als ze bijvoorbeeld veel geld, wapens, helpers enz. hebben, zo minachten zij al hun vijanden. Echter Gods kerk belijdt: “Bij ons geldt slechts de naam des Heeren. Laat de ongelovigen maar pochen op hun wapens, ruiters of wat dan ook.“ Wij dienen tevreden te zijn om in plaats van allerlei helden van mensen de naam van God tot onze Schuilplaats te hebben. Alleen Zijn hand en soevereine goedheid zullen ons behouden en redden. Zo en zo alleen dienen wij deze woorden ‘ hun mond is vol van Gods daden’ uit te leggen. Het begrip ‘daden Gods’ dat de profeet hier gebruikt, betekent eigenlijk: verheffingen Gods.

Waarderen
De menselijke ondankbaarheid vertreedt Gods goedheid. Van nature acht de mens Gods genade niet of vindt die vanzelfsprekend. Hoeveel dagen zijn er voorbijgegaan sinds wij Gods onbeschrijfelijk grote genade hebben ontvangen? ( Oproer van 16 mei-ABG). Hebben wij haar geprezen zoals het behoort? De lucht had vol moeten zijn met de verheffingen Gods. Onze mond dient altijd gereed te zijn om God te loven. Onze stem moet gebruikt worden om de genade hemelhoog te prijzen. Helaas, het tegendeel geschiedt. De genade van God versmelt of wordt in de doofpot gestopt. Niemand denkt daaraan of geeft zich moeite om haar naar waarde te roemen. Desondanks is er alle reden om dat wel te doen. Er staat dat de mond van de gelovigen of ootmoedigen vol is van Gods werken. Mochten wij maar bij dat getal gerekend worden aan wie Gods hulp is beloofd en bij wie Gods liefde nooit zal ontbreken! Als ons hart naar de Heere verlangt, behoeven we niet te vrezen, dat Hij ons in de steek en zonder hulp laat. Maar als wij er zelfs niet naar trachten om de genade van God te prijzen, dan liggen wij moedeloos terneer en worden onderdrukt. Ja, God laat ons dan wel in de macht van de tirannie van onze vijanden. Wij huilen en zuchten dan wel, maar Hij verbergt Zich rechtvaardig. Hij doet alsof Hij blind en doof is, want ook voor Hem is de geschonken genade als het ware verloren gegaan. En Hij wil niet dat ze door onze ondankbaarheid verloren is. Laat ons de genade en de gaven Gods, die wij voortdurend uit Zijn hand ontvangen, beter erkennen en waarderen. Immers, dan behoeven wij er niet aan te twijfelen, of ze zal worden vermeerderd. Vast en zeker is dat zo! Als wij Zijn naam verheffen, dan behoeven wij er niet aan te twijfelen, of Hij zal ons ook goed doen en ons de overwinning over onze vijanden geven.

Zachtmoedig
De geschiedenis waarover we het hebben, was in de tijd van het Oude testament. Toen bewees de Heere God Zijn kracht om de kinderen Israëls door het ijzeren zwaard te bewaren. Wij echter, die onder de heerschappij van de Heere Jezus Christus staan, weten wat ons nu geboden is. We dienen onze zwaarden te veranderen in zeisen en onze lansen in sikkels. Kortom: Onze macht zullen we tot het goede en voor de vrede gebruiken. Wij behoren ons van alle wreedheid te onthouden en zo onze Hoofdman te volgen en op Hem te vertrouwen. Wij weten toch wat er van onze Heere Jezus Christus geschreven staat in Mat. 11:29b? : Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart. In Mat. 12:19 lezen: Hij zal niet twisten noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen. Op deze wijze is Jezus Christus in de wereld gekomen, opdat wij zoveel in ons is, de zwakken dragen en tegen onze naaste niet hard zijn, maar hun gebreken verdragen.We dienen de geest van een duif te vertonen. Immers, de duif is op onze Heere Jezus Christus verschenen om ons te tonen, hoe wij gezind zullen zijn als wij voor lidmaten van Zijn gemeente gehouden willen worden. Letten wij daar toch terdege op! Laat ons intussen eenvoudig onze weg gaan, ofschoon wij arme schapen zijn. Onze vijanden echter, hongeren en zijn belust op buit. Het zijn leeuwen, die ons waarschijnlijk, als God het niet verhoedt, zullen verslinden. En als wij geen kracht meer hebben om tegenstand te bieden, maar toch geduldig op God wachten, zo mogen wij nochtans zeker zijn van de hulp des Heeren en onze vijanden overwinnen. Een voorwaarde is daarbij wel, dat wij totaal niets van onszelf verwachten. Laat een ieder slechts letten op zijn plicht. Zij, die het zwaard van de justitie dragen, mogen zeker de gedane misdaden bestraffen. Immers, zij behoren de hen opgedragen ambtsbevoegdheid terdege te gebruiken, anders beschadigen zij de eer van God en geven Hem niet wat Hem toekomt. Als overheidsdienaren en rechters niet de misdadigers straffen, zal hen die slapheid persoonlijk worden aangerekend. Er zal hen een rekening worden gepresenteerd, alsof ze openlijk toestemming hadden gegeven om kwaad te doen. In hun ambt moeten de overheidsdienaren in de geest der zachtmoedigheid handelen. Zij dienen zich duidelijk te realiseren, dat hun zwaard een door God geschonken zwaard is. En dat mag niet door menselijke hartstocht, wraakgedachten, onordelijke of verkeerde inzichten worden ontwijd. Wij, die gewone burgers zijn, hebben geen letterlijk zwaard te gebruiken, maar het zwaard van Gods Woord. Dat is ons wapen. Als de vijanden ons lang genoeg gelasterd hebben en alles in het werk gesteld om ons te laten verliezen, zo zal dat hen ten slotte toch niet gelukken. Onze Heere Jezus Christus zal ons met de kracht van Zijn Woord uit hun hand bevrijden, van hun tirannie verlossen en uiteindelijk hen geheel overwinnen.

Gods dienaren
Intussen behoren wel in het bijzonder de dienaren van God het zwaard van Gods Woord in de hand te nemen. In 2 Kor. 10:4 zegt Paulus: Want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten. De apostel zegt ook, dat als wij geen menselijk geweld gebruiken en niet met gevangenis, galg en dergelijke straffen tegen onze vijanden kunnen optreden, er toch voor de wraak tegen de bozen is gezorgd. Ten slotte zullen onze tegenstanders bemerken, dat zij zich totaal hebben vergist. Weliswaar denken zij ongestraft verder te kunnen leven, omdat wij geen politionele of justitiële macht hebben, maar dat is een ernstige vergissing. Ook al hebben wij geen politieke macht om hen te onderdrukken, toch kunnen zij uit de hand van onze Meester niet ontsnappen. Hij, Die ons gezonden heeft om te prediken, heeft ook gezegd welke verdoemenis hen is bereid, die zich niet aan Zijn gezag wensen te onderwerpen. Zo behoren wij dan met het zwaard van Gods Woord gewapend te zijn. Bovendien is het geheel niet nodig om eraan te twijfelen of God Zijn wraak aan de ongehoorzamen zal uitoefenen. Die wraak van God hebben wij niet uit te oefenen, maar te verkondigen. God zal hen eens aan ons onderwerpen. Zijn geduld kan lang duren, maar uiteindelijk doet Hij wat hij heeft gesproken. Als wij verlangen dat de Heere ons helpt, dan dienen wij ons te verloochenen. Wie zijn de ergste vijanden aan welke God de oorlog verklaart? Wel, dat zijn onze boze hartstochten, zondige begeerten en verkeerde lusten. Omdat ons hart vol laster en rebellie is tegen de Heere, dienen wij daartegen in de kracht van de Geest en met het zwaard van Gods Woord te strijden. Al het mogelijke dienen we te doen om het boze wat in ons en in onze verdorven natuur woont, te doden. Helaas geschiedt het tegenovergestelde vaak. Graag willen wij dat God Zijn bliksem ten gunste van ons gebruikt. Wij willen het liefst, dat Hij ons een zwaard in de hand geeft om alles te doden wat ons ergert en onrecht doet. Echter, niemand denkt eraan om de vijanden van God te doden, die in ons wonen.

Gods recht
Aan het eind lezen we in deze psalm: Om het beschreven recht over hen te doen. Dit zal de heerlijkheid van al Zijn gunstgenoten zijn. Halleluja! Wij behoren het beschreven recht te doen, dat wil zeggen, deze macht mag niet naar eigen inzicht, fantasie en wijsheid worden uitgeoefend. Wij mogen niet redeneren op de manier van: Het schijnt mij goed, ik denk, ik voel, ik wil, mijn raad zus en zo enz. Nee, nee! Wij moeten eenvoudig horen wat God zegt en lezen wat Hij heeft laten beschrijven. Wij mogen geen vinger verroeren zonder Hem te gehoorzamen. Altijd dienen wij te vragen naar de wil van God. Dit is een goede verklaring van de tekst en zij richt zich rechtstreeks tegen de mensen, die onder een schijn van de beloften Gods aan hun kant te hebben, de teugel laten vieren om op een mateloze wijze wraakzuchtig en wreed te zijn. De woorden van de tekst beperken het handelen van de mensen. Als God ons het zwaard in de hand geeft en zo macht over onze vijanden, dan geeft Hij toch de teugels niet uit handen. Hij laat ons beslist niet toe om te doen wat wij persoonlijk willen. Laat ons altijd de aanwijzingen van Gods Woord, het tweesnijdende zwaard, nauwkeurig volgen. Waarom? Wel, om daaruit af te leiden wat ons te doen staat en handelen in overeenstemming met onze roeping! Laat ons nederig gehoorzamen aan wat de Heere zegt en daarvan niet afwijken, noch ter linker- noch ter rechterzijde. Als wij ons zo gedragen, dan hebben wij in deze psalm een goede uitleg van het gebod dat onze Heere geen misbruik wil van Zijn genade. En wanneer het er naar uitziet, dat Hij ons alle macht geeft, zo legt Hij ons nochtans de teugel om de hals. Hij ontslaat ons niet van Zijn gebod om Hem te gehoorzamen.

Nederig
Wij dienen in elke situatie nederig te blijven, ons niets aan te matigen en niets dwaas te ondernemen. Hoe hoger iemand in kerk en maatschappij is aangesteld of hoe meer krediet God hem gegeven heeft, des te zorgvuldiger moet dat ons maken om niet over de streep, de grens van Gods Woord te gaan. Laat ons niet op ons verstand of wijsheid pochen, opdat wij ons geen valstrik op de hals halen, maar enkel doen wat God wil. Zijn regel zal voor ons genoeg zijn. Zijn wil is de enige wet, waaraan wij ons te houden hebben. Alleen Gods beschreven recht geldt altijd en overal. Daaraan behoren wij ons aan te passen. Als wij haar volgen, dan behoeven wij er niet aan te twijfelen of wij zullen in Zijn kracht alle aanvallen en strijd in deze wereld overwinnen. Ten slotte zullen wij, na de overwinning over alle moeilijkheden en aanslagen die de duivel vandaag de dag tot ons bederf onderneemt, behaald te hebben, eeuwig triomferen. Wij zullen vast en zeker in het hemelse Koninkrijk komen om Gods Naam te loven en te danken. Amen.”

Een woord op zijn tijd
Staan er in deze preek ook voor vandaag geen wijze lessen voor het kerkelijke, maatschappelijke en persoonlijke handelen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Protestants Nederland | 44 Pagina's

Een tijdrede van Johannes Calvijn

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010

Protestants Nederland | 44 Pagina's