Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Brès’ visie op de overheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Brès’ visie op de overheid

Gereformeerden zijn niet ongehoorzaam, zij zijn katholieke christenen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zou zeer overeenkomstig de goede rechtsorde zijn om degenen die geweld en agressie gebruiken, rekenschap te laten afleggen van de alle grenzen te buiten gegane beroerten en ellenden die gekomen zijn over de burgers van de stad Valenciennes, Saint-Amand en het omliggende land. Daarom hebben de arme onderdrukten – als ze overwegen hoezeer de huidige opschudding die tegen hen is gericht, onderhevig is aan veel verschillende oordelen, vanwege diverse opmerkelijke omstandigheden – in alle ootmoed en waarheid willen uiteenzetten wat hen noodzaakt om de stad Valenciennes in bezit te houden en te bewaken, om daarin de volstrekte gehoorzaamheid en onderdanigheid aan de majesteit van de koning, onze soevereine heer, te bewaren.

Zo verantwoordt Guido de Brès zich in een ‘Korte verklaring’, die namens de burgers van de stad Valenciennes is aangeboden aan de overheid. Welke visie had De Brès op de overheid?

In de loop van juli 1566 verliet Guido de Brès het hertogdom Sedan. Hij was toen 43 of 44 jaar oud. Hij wilde zich definitief inzetten voor de kerk in de Nederlanden. Graaf Henri Robert wilde hem liever niet laten gaan. Toch kon hij De Brès niet tegenhouden. Diens roeping lag in de Nederlanden. Eerst gaat hij naar Antwerpen, waar hij kort verblijft.

In de Nederlandse geschiedenis heeft het jaar 1566 de bijnaam ‘Wonderjaar’ gekregen. Dit jaar was een belangrijk jaar voor de Nederlanden. Daar lag de macht op dat moment bij Margaretha, de gravin van Parma, die als landvoogdes voor haar halfbroer Filips II in deze gebieden regeerde.

Tweehonderd edelen boden op 5 april 1566 aan Margaretha van Parma het zogeheten Smeekschrift der Edelen aan. In dit Smeekschrift verzochten zij om verzachting van de plakkaten tegen de protestanten en om matiging van de inquisitie. Zij wilden dat er een einde kwam aan de geloofsvervolgingen. Ook wilden zij dat er een vergadering van de Staten-Generaal werd uitgeschreven om de problemen in het land te bespreken.

Perégrin de la Grange

De Brès ging op reis naar Valenciennes. Perégrin de la Grange, predikant te Valenciennes, had op 26 juli 1566 een brief aan De Brès geschreven, waarin hij hem vraagt om naar Valenciennes te komen. De la Grange sprak in deze brief zijn verlangen uit om De Brès te ontmoeten.

Hij vroeg hem om terug te komen naar het gebied dat altijd de bijzondere liefde van De Brès had gehad, en waar hij zich geroepen wist: de driehoek Lille- Valenciennes-Tournai. Kort nadat De Brès de brief van De la Grange had ontvangen, verliet hij Antwerpen en ging naar Valenciennes.

De overheid in de dagen van De Brès was overtuigd rooms-katholiek. Zij wilde niet toestaan dat een andere religie in het rijk ingang vond. Koning Filips II en landvoogdes Margaretha van Parma hebben de gereformeerden vervolgd door middel van de inquisitie. Duizenden protestanten vonden de martelaarsdood.

De visie van De Brès op de overheid, en wel in het bijzonder de gehoorzaamheid aan de overheid, is gedurig een onderwerp van studie. Hoofdzakelijk is de uitleg van artikel 36 van de Confession daarvoor belangrijk. De Brès heeft in zijn andere boeken ook over de overheid geschreven, en in het bijzonder uit zijn kleine politieke geschriften leren we zijn visie op de overheid kennen.

Declaration

In 1566 verschijnt een boekje getiteld Declaration sommaire du faict de ceux de la ville de Valenciennes. Hoogstwaarschijnlijk is De Brès de auteur van dit werk. De Declaration wordt geschreven in moeilijke tijdsomstandigheden. Het Smeekschrift der Edelen was aangeboden aan landvoogdes Margaretha van Parma. De auteur schaart zich in dit werk achter het Smeekschrift der Edelen, waarin matiging van de vervolging wordt bepleit.

Hij prijst de bestuurders dat zij een juist beleid hebben gevoerd om de rust en vrede onder het volk te bewaren. Helaas is dat niet overal gelukt en zijn de vervolgingen weer begonnen. In de Declaration vraagt de auteur om de stad niet te belegeren, maar om de vrede te zoeken en te bewaren, ‘opdat in deze Nederlanden de vrijheid niet gegeven worde om het gezond verstand te laten overwinnen door onbeteugeld en buitensporig geweld.’

Vervolgingen

De taak van de overheid is om acht te nemen op het bestuur van het land. Maar ook moet de overheid de hand houden aan de kerkdienst en alle afgoderij en valse godsdienst weren en uitroeien. Dat is om het rijk van de antichrist te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen. Overal moet de prediking van het Woord worden toegelaten, opdat God door iedereen geëerd en gediend zal worden.

Wat bedoelt De Brès daar precies mee? Hij onderstreept dat de christenen in goede vrede, vriendschap en eenheid onder elkaar zouden leven. Ze behoren vreedzaam jegens elkaar te zijn. Het is de bedoeling dat zij die eens het zwaard tegen elkaar trokken, nadat zij bekeerd zijn, gezamenlijk in ware eendracht leven.

Volgens De Brès zien we dit dagelijks in de gemeenten des Heeren vervuld worden. Weliswaar zijn er veel geveinsden en huichelaars onder hen. Maar juist daarom heeft men de hulp en de bijstand van de overheid zo nodig, om zulke mensen te bedwingen. Ook de onvolkomenheid van de kerk vraagt om een dergelijke ondersteuning door de overheid.

De taak van de overheid is om de gemeente van God in vrede te houden, tegen de verdrukkers. Dat kan zij op geen andere manier doen, dan het zwaard tegen de kwaaddoeners te gebruiken, volgens De Brès.

Overheden die de gelovigen onder het mom van de godsdienst vervolgen, zullen niet ongestraft blijven. ‘De leer van het evangelie is in alle tijden verfoeid geworden, zoals zij het ook nu is; net zoals de wolf zich altijd beklaagt dat het lam het water vervuilt.’

Elders zegt De Brès: ‘De tirannen zullen niet ongestraft blijven, want zij die de kinderen Gods ter dood brengen door de handen van beulen, worden zelf niet door beulen gedood, maar zijn de beulen van hun eigen lichaam.’

‘Zoals blijkt bij Saul, die David vervolgde. Het was niet nodig dat David Saul achtervolgde, want hij werd meer gewroken dan hij wel wenste. Het was niet nodig om Achitofel op te hangen, want hij verhing zichzelf, noch voor de apostelen om Judas te vervolgen, want hij was zijn eigen beul.’

‘Hij hing zich op aan zijn hals en zijn buik is opengebarsten en al zijn ingewanden zijn uitgestort. Sanherib had zijn eigen kinderen tot beul en zo kostte het Hizkia niets om zich te wreken over zijn tirannie. Zijn Antiochus en Herodes ongestraft gebleven voor hun dwingelandij tegen de kinderen Gods? Het is gebleken van niet. Zij hebben in hun lichamen luizen en ongedierte voortgebracht. God laat de kwaden niet ongestraft, zoals blijkt uit de voorbeelden van Achaz, Achab, Manasse, Jojachin, Zedekia en vele Romeinse keizers.’

Ondanks het feit dat overheden de gelovigen niet mogen vervolgen is De Brès van mening dat de overheid ketters moet straffen. Dat mag, in zijn ogen, zelfs met de doodstraf, als dat nodig zou zijn. Dat laatste betreft dan de afgodendienaars. Afgodendienaars zijn zij ‘die God niet kennen zoals Hij gekend wil worden door Zijn Woord, zoals ook de ketters doen, dat wil zeggen, zij die door het enkele Woord van God overtuigd zijn om koppig en kwaadaardig een leerstuk te handhaven dat strijdig is met de zuivere waarheid van God.’

De overheid heeft primair tot taak om de eer van God te handhaven. De overheid moet het zwaard gebruiken tegen hen die onmiskenbaar van een ketterij overtuigd zijn, aldus De Brès. Het kenmerk van ketters is dat zij ‘de rechte wegen van de Heere verdraaien’.

Dienares van God

De overheid is een dienares van God. God geeft ons de overheid om ons te regeren. Deze instelling van de overheid is vanwege de verdorvenheid van de mens. God wil dat de mensen geregeerd worden door wetten. Het doel hiervan is dat de ongebondenheid bedwongen zou worden en alles er onder de mensen met goede orde aan toegaat.

De overheid is een inzetting van God. In Romeinen 13:1-2 staat: ‘Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen.’

Dat houdt in dat we alle overheden onderdanig hebben te zijn. Ook moet er voorbede gedaan worden voor de overheid. Slechte overheden zijn net zo goed door God gegeven als goede. Dus moeten we ook deze gehoorzamen. Deze gehoorzaamheid is omwille van het ambt, niet omwille van de persoon.

God roept sommige mensen om dienstbaar te zijn in de regering van het land. Het is de bedoeling dat deze mensen godvrezend zijn, wijs en verstandig. Zij moeten op een goede en rechtvaardige wijze regeren. Ook is het mogelijk dat een christen deelneemt aan de politiek.

De wederdopers in de tijd van De Brès wezen deelname van gelovigen aan de politiek af. Zij vonden dat ze geen overheidsambt konden bekleden. De Brès meent van wel. Uit de Bijbel zijn ook voorbeelden bekend van godvruchtige overheden die God op de juiste wijze gediend hebben. Dat was een gezegende tijd voor de Kerk.

Grens aan de gehoorzaamheid

Als de overheid iets zou bevelen tegen het Woord van God in, dan hoeven we dat niet op te volgen. We moeten Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen, aldus De Brès. Het Woord van God staat boven het woord van de mens.

De Confession werd aangeboden aan de overheid. Waarom aan de overheid en niet aan de kerkelij-ke instanties? Hier komt een eigenschap van de protestant naar voren. De Brès wilde publiekelijk aandacht vragen voor de zaak van de hervorming. Hij is iemand die zich op deze wijze verzet tegen onrecht.

De gereformeerden waren niet burgerlijk ongehoorzaam. Zij wilden de overheid respecteren. Maar tegelijkertijd vroegen zij aandacht voor de legitimiteit van hun religie. Zij waren geen anabaptisten; zij waren geen ketters. Zij waren katholieke christenen.

De Brès verlangt de vrijheid van godsdienst. De lichamen en de goederen van de gereformeerden zijn onderworpen aan de overheid, maar de zielen zijn onderworpen aan God. Wie zich aan de leer van de profeten en apostelen onttrekt, kan verwachten dat de toorn en gramschap van God, de Koning der koningen en Heere der heren, zijn deel zal zijn. Het enige wat De Brès verlangt, is de vrijheid om zijn geloof te belijden, ‘zodat de rust in het land hersteld en op gelukkige wijze gehandhaafd zal worden.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2011

Protestants Nederland | 24 Pagina's

De Brès’ visie op de overheid

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2011

Protestants Nederland | 24 Pagina's