Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Republiek naar Koninkrijk (1)

Bekijk het origineel

Van Republiek naar Koninkrijk (1)

Is verandering van staatsvorm een teken van verval of van vooruitgang?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Protestants Nederland staat al sinds haar oprichting in 1923 pal voor de monarchie. Van protestantse snit wel te verstaan. Op de jaarvergadering van 18 mei organiseerde PN een lezing over het tweehonderdjarig bestaan van het koninkrijk gekoppeld aan tweehonderd jaar protestantisme. De constitutionele monarchie is bepaald nog niet stokoud. Wat is de betekenis ervan voor het heden en de toekomst?

Staatkundige ontwikkeling van Republiek tot Koninkrijk
Goed beschouwd is ons land langere tijd een republiek dan een koninkrijk geweest. Als we tenminste uitgaan van 1588 als het jaar waarin de noordelijke gewesten feitelijk een zelfstandige staat werden. Toen namen de Staten(-Generaal) geen (buitenlandse) soeverein meer in dienst. Koning Filips II was in 1581 afgezworen als heer der Nederlanden.
De Staten bekleedden zelf het hoogste gezag. De Oranje-stadhouders waren rechtens de dienaren van de staten. Met enkele rechten die alleen zij hadden, bijvoorbeeld het recht van gratie. In 1648 (Vrede van Munster) en 1651 (de Grote Vergadering) werd deze feitelijke situatie officieel bekrachtigd.
De Republiek houdt door interne vermolming en de komst van de Fransen in 1795 op te bestaan. De oude Staatsinstellingen verdwijnen: de stadhouder, de Staten-Generaal, gewestelijke staten en de gilden. Er komen Provisionele vertegenwoordigers, een Nationale Vergadering, een grondwet in 1798 (Daendels) en van 1805-1806 een krachtig bewind onder leiding van Rutger Jan Schimmelpenninck (1761- 1825). Het geheel van vernieuwingen was meer dan de som der delen.
Na de Bataafse Republiek (1795-1806) en de Franse regeringen (1806-1813) krijgt de prins van Oranje op 2 december 1813 de titel van soeverein vorst. Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834), conservatief, oud regent en oud-pensionaris van Rotterdam heeft vanaf 1799 veel gepubliceerd over zijn visie op een nieuw bestuur of staatsbestel.
Vooral zijn schetsen voor een nieuwe grondwet voor de periode na de Franse overheersing die hij eenmaal zag aanbreken, zijn van grote en blijvende betekenis geweest voor de staatkundige inrichting van ons land. In het laatste jaar van de Franse overheersing werkte hij samen met luitenant-generaal Van Limburg Stirum (1758-1840) en de graaf Van der Duin van Maasdam (1771-1848) aan de toekomstige contouren van het nieuwe staatsbestel.

Driemanschap
De rol van dit adellijke driemanschap is in de geschiedenis onderschat. Hun doel was, vóór het binnenrukken van Pruisische troepen in Nederland, een eigen Nederlandse regering op te richten. Anders zou Nederland weer behandeld worden als bezet gebied. Een moedige gedachtegang. Moedig, want de Franse troepen lagen nog voor een deel in ons land.
De bevolking hield zich daarom stil. Toen dit driemanschap zich met oranje kokarde op de hoed op straat begaf en een proclamatie uitvaardigde waarin Holland vrij werd genoemd en Oranje tot Hoge Overheid werd uitgeroepen, beten zij dus het spit af en namen ze een groot risico voor hun eigen leven.
De prins van Oranje, Willem Frederik benoemt Gijsbert Karel van Hogendorp tot voorzitter van de commissie die de nieuwe en definitieve grondwet moet schrijven. Hierin worden de gewesten provincies genoemd. De leden van de Staten-Generaal worden gekozen uit en door de Provinciale Staten.
De Staten Generaal wordt geacht nu het hele land te vertegenwoordigen. Veel te vertellen hebben de leden niet. De vorst regeert. Wel krijgen de Staten-Generaal een rol bij het maken van wetten. Die moeten wel door de vorst goedgekeurd worden. Hij beslist. De Staten- Generaal mogen ook de wetten die de koning maakt goedkeuren of afkeuren. Maar ze mogen er niets in veranderen.
Zo wordt het opgeschreven in de grondwet. Op 29 maart 1814 wordt hij goedgekeurd. Dat gebeurt door een groep rijke burgers in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Gewone mensen hebben er niets over te zeggen.

Een nieuwe vorst wordt ingehuldigd
De volgende dag komen de voornaamste burgers weer bij elkaar in de Nieuwe Kerk. Het is 30 maart. Prins Willem Frederik is er ook. Met zijn hofhouding loopt hij van het stadhuis naar de kerk. In de kerk is een podium gemaakt waarop de prins gaat staan. Iedereen kan hem goed zien. Dan gebeurt er iets belangrijks. Alle mannen in de kerk beloven trouw aan de prins. Daarna steekt Willem zijn hand op. Hij zweert dat hij zich altijd aan de grondwet zal houden.
Nu is prins Willem ingehuldigd als vorst van Nederland. Hij krijgt alle macht. Daarom wordt hij een ‘soeverein vorst’ genoemd. In de kern van de zaak is er sindsdien niets meer aan de inhuldigingsceremonie veranderd.
Onder leiding van Engeland ontstaat in 1814 het idee dat ten noorden van Frankrijk een sterke nieuwe staat nieuwe expansiedrift van Frankrijk in de toekomst moet tegen gaan. Daarom wordt besloten de negen provincies van het Verenigd Koninkrijk samen te voegen met de Zuidelijke Nederlanden en Luxemburg.
Zo ontstaat het koninkrijk der Nederlanden. De grenzen ervan worden op het Congres van Wenen (1815) vastgelegd. Op 21 september 1815 werd de prins van Oranje in Brussel ingehuldigd als koning Willem I der Verenigde Nederlanden. De Afscheiding van België in 1839 betekende ook de abdicatie van koning Willem I op 7 oktober 1840.

Hoe verder met de erfenis van de Bataafse en Franse tijd?
In de hierboven geschetste periode 1795-1815/1840 leidde een groot aantal ontwikkelingen tot ingrijpende politiek-maatschappelijke consequenties. De grote vraag was niet meer: kunnen en willen we nog terug naar de situatie van de Republiek, maar hóe richten we de eenheidsstaat in?
In de eerste helft van de negentiende eeuw hebben restauratie (Oranje krijgt een grote machtspositie en regeert autocratisch) en vernieuwing (grondwet en het ontstaan van de natiestaat) elkaar min of meer in evenwicht gehouden. Met de grondwetswijziging van 1848 krijgt de gegoede burgerij een belangrijke machtspositie en wordt daardoor een belangrijke politieke factor en actor.

De grondwetswijziging van 1848
De koningsjaren van Willem II (1840-1849) die zijn vader in 1840 was opgevolgd waren moeilijke jaren. In heel Europa was het onrustig, uitlopend op revoluties in Frankrijk, Oostenrijk en Pruisen. Nederland kiest voor een neutrale opstelling in Europa. Een politiek die honderd jaar (tot 1940) volgehouden kan worden.
De rol van koning Willem II beperkt zich eigenlijk tot de medewerking aan de politieke veranderingen in 1848. De staatsinrichting die toen ontworpen is en in de grondwetswijzigingen van 1917 en 1983 een verdere invulling kreeg, heeft stand gehouden tot vandaag de dag. Er is een Tweede Kamer sinds 1814, een Eerste Kamer sinds 1815, een grondwet, een koning, er zijn ministers en ambtenaren die wetten voorbereiden en laten uitvoeren.
De grondwetswijziging van 1848 verplaatst de politieke macht van de koning (en zijn ministers) naar de Staten-Generaal. In voetbaltermen gesproken staat de koning voortaan buiten spel en in schaaktermen gedacht, staat hij mat. Thorbecke en zijn liberalen staan en gaan voor betrokkenheid en invloed van de gegoede burgers op de regering. Voortaan beslissen de Staten- Generaal bij meerderheid van stemmen. De liberalen stellen verder onder andere rechtstreekse verkiezingen voor van gemeenteraden, Provinciale Staten en de Tweede Kamer.
Bij deze verkiezingen heeft door het censuskiesrecht in 1850 ongeveer 10 procent van de mannen van 23 jaar en ouder kiesrecht. In 1890 was dat 14 procent. Via 88 procent in 1910 werd dit percentage 100 procent met de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917. Twee jaar later geldt dit ook voor vrouwen. Wat betekent deze ontwikkeling voor de constitutionele democratie?

Verval of achteruitgang met de constitutionele monarchie?
Als we tot een waardering willen komen van de geschetste ontwikkeling en de vraag willen beantwoorden of er bij deze staatkundige veranderingen en ontwikkelingen sprake is van verval of vooruitgang, doet zich – zoals altijd – de vraag voor, met welke maatstaven we bij deze beoordeling meten. In het vervolg van deze artikelen wil ik wijzen op drie aspecten.
In de eerste plaats: naar sociaal-maatschappelijke criteria beoordeeld is in de loop van de 19e en 20 eeuw sprake van modernisering en vooruitgang. In de tweede plaats zie ik in termen van geestelijke ontwikkeling in een aantal opzichten achteruitgang en in weinig opzicht vooruitgang. Maar eerst wil ik iets zeggen over de moeilijkheid, zo niet onmogelijkheid om het verleden écht te leren kennen. Het verleden is immers een vreemd land.

L.P. Hartley
Geschiedenis gaat immers – en dat is een vergaande uitspraak- niet over onszelf; ze gaat over mensen uit het verleden. Over mensen uit andere tijden, schreef A. Th. van Deursen. Dat lijkt me ook het wezen van geschiedenis: het gaat over mensen en over (een andere) tijd. Toch plaatst deze ogenschijnlijk simpele vaststelling ons voor grote vragen.
Ik heb al eens vaker de Engelse schrijver L.P. Hartley geciteerd die sprak: “Het verleden is een vreemd land: ze doen daar de dingen anders”. Aan deze woorden moet ik denken als ik in het kader van ons herdenkingsjaar van tweehonderd jaar Koninkrijk, iets schrijf over de mensen toen. En over hun erfenis die ze ons hebben nagelaten. En over onze waardering hiervoor en de betekenis hiervan voor het heden en de toekomst.

Onvoorstelbare dingen
Ik denk dat mensen die kennis hebben genomen van de geschiedenis, niet terug willen naar de situatie van de 19e eeuw. In het begin van de 19e eeuw gebeurden er voor ons onvoorstelbare dingen. De Kamerleden van de vroege 19e eeuw zijn voor ons dan ook vreemde mensen. Ze vergaderden maar één keer per jaar. Wel minstens twintig dagen achter elkaar. De meeste waren met de trekschuit naar Den Haag gekomen, enkelen met de diligence. Wegen waren bijna onbegaanbaar. Na regen al helemaal niet. Het grootste deel van de Kamerleden had een pruik op. Tijdens de beraadslagingen zetten ze hoge hoeden op, in plaats van af. In deze hoge hoeden hadden de heren hun spiekbriefjes met de belangrijkste punten voor hun toespraak.
De vergadering duurde tot maximaal zes uur in de namiddag. Omdat de kandelaars en de luchters de tochtige en slecht verwarmde zalen na zes uur onvoldoende konden verlichten. Op hun kettinghorloges keken de heren nauwelijks tijdens de vergadering. De tijden hierop liepen voor de Kamerleden die uit alle provincies kwamen ongelijk. Pas in 1903 zou er een landelijke uniforme tijd komen.
Tussen de ministers was geen overleg. Er was al helemaal geen vergadering van de ministerraad. Koning Willem I overlegde met de door hem benoemde ministers afzonderlijk en zei steevast tegen hen: “Ik alleen beslis in alles”. Op voorstel van Johannes van den Bosch werkte de koning mee aan het oprichten van de Maatschappij van Weldadigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2013

Protestants Nederland | 28 Pagina's

Van Republiek naar Koninkrijk (1)

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2013

Protestants Nederland | 28 Pagina's