Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Protestantse beeldvorming van de Islam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protestantse beeldvorming van de Islam

Goede luisterhouding noodzakelijk voor moslims èn de Bijbel

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Recent verschenen twee interessante boeken over beeldvorming over de islam. Het eerste, Zonen van Ismaël1, beperkt zich tot de christelijke en vanaf de Reformatie de protestantse lijn van beelden. Het tweede, Van Harem tot Fitna. Beeldvorming van de Islam in Nederland 1848-20102, beweegt zich tot anderhalve eeuw terug binnen onze landsgrenzen. Uit de overvloed van deze en andere gegevens schets ik in dit artikel in een paar pennenstreken de ontwikkeling binnen het protestantse denken. Hierbij volg ik de periode-indeling die Jacob Hoekman hanteert in zijn Zonen van Ismaël.

Reformatie (1517-1648)
De Reformatie, waarin ik voor dit artikel het vertrekpunt neem, zet in met een gepeperde visie op de islam. De meeste polemiek is gericht tegen Rome, maar in de late middeleeuwen doen de Turken tot twee keer toe een serieuze poging Europa te penetreren. Met name Luther uit zich daarom over de islam en noemt deze godsdienst sektarisch, vanwege de parallel met het unitarisme van Arius die de godheid van Christus loochende.
Luther ziet de paus als de antichrist die de kerk wil verwoesten. Datzelfde geldt echter ook de islam. Hoekman wijst erop dat Luther zichzelf tegenspreekt over de vraag of Mohammed de antichrist is. De ene keer wel; de andere keer net niet.
Calvijns visie verschilt hier nauwelijks van. De Hervormer van Geneve betitelt de paus en Mohammed als de twee horens van de antichrist. Maar hij wijst ook op een voor hem belangrijk verschil: Rome doopt in de naam van de drie-enige God; de islam niet.
De Reformatoren, naast Luther en Calvijn ook anderen als bijvoorbeeld Melanchthon3 en Bucer, stoelen hun visie op apocalyptische Schriftgedeelten uit Daniel en Openbaringen.
Rode draad van de islamvisie door de Reformatoren is dat men zich vooral keert tegen Rome.
De Rooms-Katholieke Kerk is de antichrist. Soms een gedeelde eerste plaats met de islam; zo niet dan zit de islam wel heel dichtbij. Sommige Hervormers zijn geneigd de islam te zien als een sekte, een ketterij. Daarmee plaatst men de islam dichtbij het christendom, een afwijking van de leer die zich zou ontwikkelen tot een godsdienst met antichristelijke trekken, ja, soms de antichrist zelf.

Nadere Reformatie (1648-1800)
Is deze visie vanuit de Reformatie doorontwikkeld tijdens de Nadere Reformatie? Komt de leus ‘liever Turks dan Paaps’ voort uit een doorontwikkelde theologie? ‘Waarschijnlijk’, zo wordt vermeld in Zonen van Ismaël, ‘is de uitdrukking afkomstig van zeventiende eeuwse zeelieden en militairen, die constateren dat het recht op de vrijheid van godsdienst in het Turkse rijk op meer bescherming kan rekenen dan in landen als Spanje, waar de inquisitie nog volop rondwaart. (…)’
‘In het door bloedige godsdienstoorlogen verdeelde Europa is de Turk op dat moment een gewilde politieke bondgenoot. Dat geldt opvallend genoeg voor zowel katholieken als protestanten. In de zestiende eeuw zoekt de paus toenadering tot de Osmaanse heersers, maar ook de Franse hugenoten en de Oostenrijkse protestanten proberen hun gunsten te winnen.’
Deze toenadering is echter vooral van politieke aard, want theologisch blijft hij voor velen de antichrist of doet er – net als ten tijde van de Reformatie - in ieder geval weinig voor onder.
Eén van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie is Gisbertus Voetius (1589- 1676). Zich vooral baserend op secundaire literatuur plaatst Voetius de moslims niet zonder meer in de categorie heidendom. Hij typeert hen – net als de joden – als minder afvalligen. Velen zullen hem daarin volgen.
Maar tegelijkertijd is ‘het mohammedanisme’ een volledige apostasie, een totale afval van het ware geloof. Niemand die de islam volgt, kan zijns inziens God behagen en behouden worden. De islam heeft naar Voetius’ inzicht een samengesteld karakter doordat het elementen bevat vanuit heidendom, jodendom en christendom. En Mohammed? Die is een bedrieger, vermoedelijk manisch bezeten.

Simon Oomius
Johannes Coccejus (1603-1669) verrijkt het theologisch gedachtegoed over de islam met de vraag wat de plaats van deze godsdienst is in Gods heilsplan. Zijn conclusie is dat de turken instrument zijn in Gods handen om het pausdom aan te vallen en dat Europeanen opnieuw hun christelijke identiteit ontdekken.
De opkomst van de islam zal zodoende dus leiden tot een terugkeer naar de God van de Bijbel. Coccejus ‘verwacht dat zowel jood als moslim zich tot het christendom zal bekeren, nog vóór Christus terugkomt. Gezamenlijk zullen joden, christenen en moslims vervolgens opgaan naar Jeruzalem om daar het Loofhuttenfeest te vieren.’
Simon Oomius (1630-1706) moet genoemd worden als belangrijke stem in het koor van Nadere Reformatoren vanwege zijn aanvullende geluid. Zending is nodig, want de idee dat christenen en moslims dezelfde God zouden dienen is zijns inziens een ‘ongehoorde leer. Die de Zoon niet heeft, heeft ook de Vader niet.’ In 1663 schreef hij zijn uitgebreide werk Het Geopende en Wederleyde Muhammedisdom of Turckdom.
Samen met Voetius en Hoornbeeck beklemtoont hij dat de behandeling en weerlegging van de mohammedaanse leer gericht moet zijn op hun bekering. Oomius geeft daar een brede uitwerking aan. De aandacht voor de zending onder moslims beslaat in zijn genoemde boek zo’n hondervijftig van de in totaal duizend pagina’s.4 Toch is zijn werk sterk polemisch. Joosse stelt zelfs dat Voetius en Hoornbeeck meer dan Oomius gericht waren op de toerusting voor missionair werk onder moslims.5
Hoekman concludeert dat de Nadere Reformatie in het tijdperk van de polemiek valt. Men is vooral gericht tegen Rome. Maar na Rome krijgt de islam er stevig van langs, hoewel de teksten over de islam toch wat minder polemisch zijn getoonzet. Een visie op het bereiken van moslims is nauwelijks ontwikkeld.
‘Van de in de Middeleeuwen dominante gedachte dat de islam een christelijke ketterij is en dus in zekere zin heel dichtbij staat, wordt steeds minder vernomen.’ De mannen van de Nadere Reformatie zien meer dan in de tijd van de Reformatie de moslims als heidenen. Zij spreken beslist niet over de drie grote religies die teruggaan tot Abraham, ook al wijzen ze op waarheidselementen en zelfs elementen van Godsopenbaring in de islam.

Moderne tijd (1800-1945)
Wie in de context van de Nederlandse kerkgeschiedenis nadenkt over de negentiende eeuw denkt al snel aan het Reveil, de stroming waarin meer ruimte komt voor bewogenheid. De antithetische houding van de Nadere Reformatie maakt plaats voor een houding van verwachting, van bewogenheid met volgelingen van Mohammed. Er is zelfs sprake van optimisme: de islam zal ten ondergaan en het Evangelie zegevieren.
Allereerst Willem Bilderdijk (1756-1831), ook wel getypeerd als de geestelijk vader van het Reveil. Samen met anderen zocht hij antwoord op de vraag die Coccejus ruim een eeuw eerder al stelde: wat is de plaats van de islam in Gods heilshistorie? Hij kwam tot de verrassende uitspraak dat hij de volgelingen van de islam dichterbij God zag staan dan het verlichte christendom van zijn dagen. Moslims zijn nazaten van Ismaël.
Daarom delen zij, aldus Bilderdijk, in de beloften die gelden voor de nazaten van Abraham. Moslims hebben zodoende de roeping om heidenen tot de God van Abraham te brengen. Zijn gedichten zijn vervuld van verwachting: dat moslims Christus als Heer zullen belijden. Toch kun je binnen het Reveil niet spreken van een gelijkschakeling van de diverse monotheïstische godsdiensten.

Opmerkelijk geluid
Een opmerkelijk geluid te midden van de negentiende eeuw komt af van Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876). Hij noemt de islam ergens zelfs ‘een van de grootste weldaden voor het menselijk geslacht’ (1825).
In tegenstelling tot het christendom heeft de islam namelijk de wetenschappen in stand gehouden en aandacht gehad voor barmhartigheid, gastvrijheid en mededeelzaamheid. Later wordt hij genuanceerder. Hij ziet de positieve kanten van de islam, maar tegelijk ook dat dit christelijke elementen zijn. ’Hoe meer waarheid bij de leugen, hoe meer kracht de leugen krijgt.’
De visie op de islam wordt in de negentiende eeuw minder eenvoudig en meer paradoxaal: enerzijds lijnen van belofte vanuit Abraham, anderzijds ziet men de islam als een religie die zich ontwikkelt als tegenhanger van het christendom. Van de elenctische (of: weerleggende) theologie van de Nadere Reformatoren loopt een lijn naar Abraham Kuyper en de grote zendingstheoloog J.H. Bavinck.
Ook zij waren voorstanders en beoefenaars van de elenctiek. In deze tijd laat ook de islamkenner Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) van zich horen. Hij pleit voor een zekere eenheid van cultuur, een politiek van associatie. Hij benadert de islam niet zozeer theologisch, maar richtte zich op de praktischethische kant van de islam.
Dit levert (uiteraard) weer de nodige discussie op, voornamelijk met zijn studiegenoot, de dogmaticus Herman Bavinck (1854-1921). Zo is Bavinck - en daarmee staat hij tegenover Snouck – van mening dat religie en politiek binnen de islam niet te scheiden is.6 Verder krijgt in de periode 1800-1945 de zending meer aandacht. In visieontwikkeling hierop wordt de vraag naar verbondenheid dan wel antithese een prangende.
De benadering van moslims vanuit het protestantisme is overwegend antithetisch te noemen: door de islam te verbieden dan wel te getuigen tegen deze religie. Later neemt de polemiek af en wordt meer geluisterd naar de islam zelf.
Dit laatste is bijvoorbeeld sterk te merken bij de grote zendingstheoloog Hendrik Kraemer (1888-1965). Geïnspireerd door Karl Barth brengt Kraemer een nieuwe denklijn aan binnen het Nederlandse protestantisme.
Hij maakt onderscheid tussen profetische openbaringsreligies en natuurlijke, kosmische religies. De islam is zijns inziens uiteindelijk mensenwerk, omdat het geloof alleen bij God vandaan komt. Het ‘bepreken’ van moslims heeft volgens Kraemer weinig zin. Praktische naastenliefde vanuit de gemeenschap met Christus zal niet nalaten indruk te maken.

Vanaf 1945
Na de Tweede Wereldoorlog is een veelheid aan ontwikkelingen te onderscheiden in de beeldvorming van protestanten over de islam. Hoekman komt tot de conclusie dat de antithese verhouding tussen het protestantse christendom en de islam herleeft. Dat de islam dichtbij het christendom staat, wordt tegenwoordig nauwelijks meer herkend. Dit kan aan de ene kant leiden tot een sterke afwijzing van de islam.
Aan de andere kant tot een gelijkschakeling van islam en christendom, zoals invloedrijke schrijvers als Hans Küng en Karen Armstrong voorstaan. Hoekman: ‘de dialoog, die bij hen het toverwoord is, wordt niet zonder reden met argwaan bezien. Zolang de dialoog praktisch vooral lijkt in te houden dat christenen water bij de wijn doen, is het heilzamer ervan af te zien.’
De antithese leeft, met beroep op de visie van de (Nadere) Reformatoren, voort in orthodoxchristelijke zin. Hoe reëel is dit? Hoekman wijst erop dat geschiedenis verder is gegaan en dat de worsteling van het Westen met de islam vandaag de dag in veel opzichten onvergelijkbaar is met de strijd van de zestiende eeuwers met de Turk. Christenen moeten ‘hun identiteit niet ontlenen aan hun ‘historieblaân’, hoe roemrijk die ook mogen zijn.‘
Hoekman pleit derhalve om kennis te nemen van tegendraadse geluiden. Waarin openingen doorklinken voor een transformatie van binnenuit (bijvoorbeeld bij de dogmaticus B. Wentsel).
De geschiedenis overziende, valt het op dat daadwerkelijk contact met de islam van het (protestantse) christendom schaars is geweest. Wantrouwen overheerste. ‘Het kwaad gerucht aangaande de islam is haast een cultuurpatroon van onze westelijke samenleving geworden’ (Hoekendijk).

Bouwstenen
Tenslotte enkele bouwstenen die Jacob Hoekman vanuit zijn theologisch-historische studie aanreikt voor een theologisch oordeel.
1. Het gezamenlijk beroep op Abraham is niet geheel onterecht, maar kan leiden tot het creëren van een valse eenheid. Tegelijk geldt dat niet alle moslims Arabieren zijn, en dus tot het nageslacht van Ismaël gerekend kunnen worden.
Bovenal is de kern van Gods waarheid niet Abraham, maar Christus.
2. Speelt de vraag of Allah of God dezelfde zijn werkelijk een rol in het contact met moslims? Het godsbeeld van de Koran verschilt met die van de Bijbel. Toch is wel degelijk te spreken over de islam als christelijke sekte waarin gesproken wordt over de ene God die hemel en aarde heeft gemaakt.
3. De typering van de islam als christelijke sekte lijkt het dichtst in de buurt van de werkelijkheid te komen. Een herwaardering van deze reformatorische notie bij de islam lijkt op zijn plaats. Tegelijk kan het niet worden ontkend dat de islam antichristelijke trekken toont. ‘Zo dichtbij en toch zó veraf, luidt dan de gerechtvaardigde conclusie.’
Hoekman pleit voor het luisteren met twee oren: naar de islam én naar de Bijbel. Ik zou het bij voorkeur iets nuanceren: luisteren naar moslims met hun vragen en onzekerheden én naar de Bijbel. In de kracht van Gods Geest opent dat de weg naar de aanhangers van de islam om hen de opofferende liefde te tonen van Christus Jezus.


1) Jacob Hoekman, Zonen van Ismaël. Rode draden in de christelijke beoordeling van de islam, De Banier Uitgeverij 2012

2) Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van Harem tot Fitna. Beeldvorming van de Islam in Nederland 1848-2010, Valkhof Pers 2011

3) Arthur Alderliesten, Allah’s grootste profeet: orgel van de duivel. Schets van Melanchthons Islamkritiek, in: Ecclesia nr. 18 – september 2012, pag. 138-140

4) Dit werk is in 2010 opnieuw als reprint uitgegeven door de Landelijke Stichting ter bevordering van de Staatkundig Gereformeerde beginselen. Aan afdeling V, ‘Van der Muhammedanen bekeeringe, en middelen daer toe dienende; en by die gelegenheyt in ’t breede van den Oorlogh tegen de Turcken’, hoop ik – als God het geeft – afzonderlijk een keer in te gaan.

5) zie: http://www.ljjoosse.nl/wp-content/uploads/2011/06/Eenislamvisie-destijds.pdf, pag. 14

6) Zie voor een uitgebreide analyse van de visie van Snouck en Bavinck: Dirk van Keulen, Een blok aan het been? Gereformeerde mannenbroeders in debat over de islam, Zoetermeer 2011

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Protestants Nederland | 40 Pagina's

Protestantse beeldvorming van de Islam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Protestants Nederland | 40 Pagina's