Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Catechismus uitgelegd (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Catechismus uitgelegd (1)

Het Schatboek en andere zestiende-eeuwse verklaringen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De naam van Ursinus is onlosmakelijk verbonden met de Heidelbergse Catechismus. Hij staat bekend als auteur van dit leerboek en zijn Schatboek geldt sinds lang als gezaghebbende verklaring hiervan. Maar is haar inhoud wel van Ursinus afkomstig? En geeft het Schatboek wel een verklaring van de tekst van de catechismus? Deze vragen vormen een aanleiding om te zien hoe anderen in de zestiende eeuw deze catechismus hebben gelezen.

Zacharias Ursinus
Zacharias Ursinus (1534-1583) is niet de auteur van het Schatboek. De eerste uitgave verschijnt na zijn dood onder de Latijnse titel Doctrinae christianae compendium (‘Handboek van de christelijke leer’, 1584). Zelf heeft hij publicatie ervan altijd tegengehouden.
De Geneefse predikant Simon Goulart, die nooit in Heidelberg heeft gestudeerd, stelt het op verzoek van Beza samen uit aantekeningen van Ursinus’ leerlingen gemaakt tijdens zijn colleges over de catechismus. Het is natuurlijk de vraag of collegeaantekeningen de bedoeling van een docent altijd op de juiste wijze weergeven. Een soortgelijk nog bewaard gebleven collegedictaat uit 1572 laat zich slechts deels lezen als samenvatting van Goularts uitgave. Op andere plaatsen verschillen structuur en inhoud duidelijk.
Recent is opgemerkt dat de editie van 1584 materiaal bevat uit verschillende fases van Ursinus’ theologische ontwikkeling. Zo spreekt hij bijvoorbeeld op uiteenlopende manieren over de verhouding tussen verkiezing en voorzienigheid. Ongetwijfeld zal ook Goulart invloed op de inhoud hebben gehad. In ieder geval blijkt uit de herdrukken en de Engelse vertaling dat velen dit handboek bij de Heidelbergse Catechismus enthousiast ontvangen hebben.

David Pareus
Niet ieder is echter tevreden over deze uitgave. David Pareus, een prominente leerling van Ursinus, geeft aan dat hij de stem van zijn leermeester hierin niet herkent. Daarom publiceert hij in 1591 een grondig herziene uitgave in eigen bewoordingen. De editie van 1584 komt hierin grotendeels terug, maar dan aangevuld met eigen collegeaantekeningen en veel materiaal van eigen hand.
Gedurende zijn hele leven blijft Pareus de tekst bewerken en herstructureren. Hij zegt dat de inhoud daardoor steeds dichter bij Ursinus’ eigen woorden kwam, maar dit doorgaande redactieproces suggereert eerder een aanpassing aan nieuwe theologische vragen en veranderde tijdsomstandigheden.1
In de editie van Pareus, waarvan zo’n 25 verschillende uitgaven verschenen, heeft ‘Ursinus’ het meeste gezag genoten. De reden hiervan ligt niet in het feit dat Ursinus een van de auteurs van de catechismus was, want dat was nog onbekend. Zijn werk werd vooral beschouwd als een voortreffelijk dogmatisch handboek, uitermate geschikt voor aankomende theologen. De catechismus fungeert hierin meer als ‘kapstok’. Ursinus analyseert de tekst van de catechismus niet, maar bespreekt de leerstukken wel in de volgorde waarin ze in de catechismus voorkomen. Daarbij voegt hij tal van thema’s, vragen en leerstukken toe die daarin niet voorkomen.

Festus Hommius
In Nederlandse vertaling geniet dit werk nog altijd grote bekendheid als het Schatboek. Festus Hommius baseert zijn in 1602 verschenen vertaling op de eerste uitgaven van Pareus. Hij geeft een betrouwbare vertaling van de tekst, maar veroorlooft zich wel enkele vrijheden. Zo voegt hij ‘in de oude Vriesche sprake’ een ‘afdeelinge der Tien-geboden, die voor menige hondert jaren van de oude Vriesen ghebruyckt is’ in, al laat hij deze ‘tiaen wird’ in latere uitgaven weer weg.
Belangrijker is wat hij doet met het Schriftbewijs bij de catechismus. Soms neemt Hommius het exact over, in andere gevallen bewerkt hij het en soms geeft hij een compleet nieuwe set bewijsteksten. In een latere editie voegt hij schematische overzichten (‘tafelen’) van iedere catechismuszondag toe.
Hommius versterkt het karakter van het Schatboek als catechismusverklaring door in zijn vertaling de catechismusvragen beter over de tekst te verdelen. Wat bij Ursinus niet goed uit de verf komt, vult Hommius in zijn tweede editie aan door tussen haakjes kortere of langere citaten uit de commentaren en preken van Bastingius, Lansbergius, Copius en Spindler op te nemen. Helaas ontbreekt het afsluitende haakje nogal eens, waardoor het onduidelijk is waar Ursinus in het Schatboek zelf weer aan het woord komt. Later is Hommius’ werk een aantal keer zeer grondig herzien, aangepast en uitgebreid dan wel ingekort door achtereenvolgens Johannes Spiljardus, Joan van den Honert en ds. J. van der Haar, waarbij opnieuw sprake is van theologische accentverschuivingen ten opzichte van de oudste Latijnse edities.
Deze complexe geschiedenis, waardoor de stem van Ursinus schuilgaat achter veel bewerkingen, maakt dit boek niet minder interessant en invloedrijk. Er zijn trouwens ook onderdelen (bijv. HC 53) die niet zo diepgaand bewerkt zijn.
Maar al met al biedt Ursinus geen verklaring van de catechismustekst. Wie wil ontdekken hoe de tekst van dit leerboek in de zestiende eeuw is gelezen, kan terecht bij de bronnen die hieronder aan de orde komen. In dit eerste artikel bespreek ik de oudste verklaringen van de catechismus, terwijl in een volgend artikel de prekenseries over de catechismus uit die tijd aan de orde komen.

Caspar Olevianus
De eerste verklaring is van de hand van Caspar Olevianus (1536-1587), predikant in Heidelberg en samen met Ursinus en anderen betrokken bij de totstandkoming van de Heidelbergse Catechismus. Zijn Vester Grundt (1567) is feitelijk een commentaar op de bespreking van de Apostolische Geloofsbelijdenis in de catechismus. Dit werk moet niet verward worden met zijn Expositio (1576), een verklaring van het Apostolicum in het Latijn op basis van zijn catechetische preken.
De aanzienlijk uitgebreide editie van Vester Grundt uit 1573 is de uitgave die Willem van Zuylen van Nyevelt vertaalt als Den vasten grondt (1579). Het is vaak herdrukt, tot stichting van ‘allen christenen die in dese perijculoose droevige tijden, eenen sekeren troost uut Godes woort soecken’.
Door zijn kernachtigheid is de eerste uitgave van Vester Grundt het aantrekkelijkst voor ons doel. In catechetische vorm geeft Olevianus een meer gedetailleerde uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis. In de eerste editie komt het duidelijkst tot uitdrukking dat hij zich helemaal baseert op de verwoording van de catechismus. Hij werpt daarop licht door deze in zijn eigen 179 vragen en antwoorden te verweven.
Steeds vraagt hij door naar de reden voor elk van de twaalf artikelen, het Schriftbewijs ervoor, het nut ervan voor de gelovige en de troost en zekerheid die deze eruit put. Een mooi voorbeeld is de vraag ‘Hoe kan ik nu een vast vertrouwen en een zekere troost uit de geloofsartikelen putten?’ Het antwoord is: ‘bedenk dat God je belooft en schenkt wat in het artikel staat, als je erop vertrouwt met je hart en het belijdt met je mond’. Olevianus werkt dit uit aan de hand van het ‘geleden onder Pontius Pilatus’. In dit artikel ‘belooft en verzekert God dat Hij leed voor jou.’ Kortom: ‘dit alles is ook mij ten goede gebeurd en net zo zeer door God aan mij beloofd en gegeven als aan de grootste heilige.’
Vragen die Olevianus stelt, bijvoorbeeld ‘Hoe weten we dat we de Heilige Geest hebben?’ of zijn lijst met Bijbelse benamingen voor de Geest duiken in allerlei vorm in latere commentaren weer op.

Jeremias Bastingius
Als student in Heidelberg heeft Jeremias Bastingius (1551-1595) de colleges van Ursinus over de catechismus kunnen horen. Met zijn catechismuspreken verwerft deze predikant een reputatie tot ver buiten Antwerpen. Wanneer hem gevraagd wordt zijn preken uit te geven, kiest Bastingius ervoor zijn collega’s geen kant en klare kost aan te reiken, maar een ‘enchiridion’, een handboek bij de catechismus in het Latijn: In Catechesin religionis Christianae […] exegemata (1588). Twee jaar later verschijnt in de Palts en Genève een herziene editie en al snel verschijnen ook vertalingen in het Engels en Duits.
Als Verclaringe op den catechisme (1591) verschijnt Bastingius’ werk in het Nederlands. In deze vertaling verwerkt Henrick van den Corput met toestemming van Bastingius zoveel eigen materiaal, dat het nu een coproductie is. Het oorspronkelijk tamelijk beknopte commentaar dijt uit tot een omvangrijk werk. Drie jaar later verschijnt al een herdruk, maar daarna laat een volgende uitgave drie eeuwen op zich wachten.
Bastingius’ voorrede is een apologie van de catechismus en tegelijk ook een verdediging van het gebruik ervan in de gemeente. Hij gaat hierin heel ver. Al wat in de catechismus staat, komt overeen met Gods Woord. In zijn verklaring maakt hij dat duidelijk door voortdurend naar de Schrijft te verwijzen. ‘Ende daeromme en ist niet een menschen-leer, maer het is Gods Woort, na dien het gantsch ende geheel daer mede bewesen wert ende over een comt’.
Wat de catechismus biedt, is weliswaar kinderleer, maar niemand mag ervan walgen als de kinderen de catechismus in de kerk opzeggen. Velen van hen vertonen zo’n opmerkelijke vooruitgang in kennis van het geloof, dat hij de stelling aandurft dat Joël 2 opnieuw in vervulling gaat. Volwassenen die dit onderwijs niet meer nodig denken te hebben, betuigen daarmee geen christen te zijn. Laat ze eerst maar eens tonen net zoveel te weten.
Hoewel er inhoudelijk heel wat overeenkomsten zijn, verschilt de aanpak van Bastingius’ verklaring van die van Ursinus. In zijn voorbericht bij de Latijnse uitgave geeft Bastingius aan dat hij zich zal concentreren op de belangrijkste woorden van de tekst van de catechismus en daarbij zorgvuldig haar volgorde en onderverdeling zal volgen. Toch citeert hij de catechismus zelden expliciet. In zijn woordgebruik zal hij zoveel mogelijk aansluiten bij de Institutie van Calvijn, die hij inderdaad naar goed zestiende-eeuws gebruik regelmatig citeert zonder dit te vermelden.

Gemeentepraktijk
Bastingius’ verklaring komt op uit de gemeentepraktijk. In de eerste helft van zijn commentaar sluit hij zijn uitleg dan ook vaak af met opmerkingen over ‘t’gebruyc deser leer’, een praktische toepassing die dient om ‘t’profijt van dier leere waer [te] nemen’. Het gehoorde moet bijvoorbeeld ertoe leiden ‘dat wy vyerich van God begheeren de gave des H. Geestes, om Gods wetten te leeren’.
Daarnaast bevat de verklaring geleerdere elementen. Voortdurend verwijst hij naar kerkvaders. Mogelijk hebben de weerleggingen van allerlei dwalingen uit een soms wel heel ver verleden gewone gemeenteleden wel afgeschrikt. Als leesstof zal het voor velen van hen ook wel te hoog gegrepen zijn geweest. Hopelijk slaagde hun eigen predikant erin met behulp van dit handboek de catechismus op bevattelijker wijze uit te leggen.

Cornelis Corstens
Bij zijn overlijden in 1582 liet de Delfshavense predikant Cornelis Corstens een omvangrijke catechismusverklaring in manuscript na. Pas in 1598 liet zijn collega Willem Vinck deze Uutlegghinge des catechismi drukken. Het is een opmerkelijk commentaar, geschreven door een dorpspredikant met relatief weinig opleiding nog voor de grote invloed van Ursinus’ werk. Corstens geeft een uniek zicht op de manier waarop een dorpspredikant de catechismus met zijn gemeente heeft besproken vlak na de vestiging van de gereformeerde kerk in Holland.
Goed catechetisch onderwijs is voor Corstens als het leren van het ABC van het christelijk geloof. Ook voor ouderen is dit noodzakelijk, want de onwetendheid is groot. Wie goed thuis is in deze catechismus zullen sekten of wereldse lusten niet snel verleiden. Daarom bestudeert hij de catechismus samen met zijn kerkenraad. In zijn verklaring zijn allerlei passages aanwijsbaar die direct uit zijn preken afkomstig zijn. Een willekeurig voorbeeld: ‘O kinderen neemt dit exempel ter herten, ende draecht ende verdraecht uwer ouden gebreken […]’. Of deze slotzin: ‘Die Heere gheve ons allen hier toe zijnen segen, amen.’
Corstens wil ‘een goede, ronde beduydinge ende verclaringe’ van de catechismus geven. Uniek is dat hij steeds begint met het opsporen van de redenen waarom de vraag wordt gesteld. Soms krijgt een kernwoord speciale aandacht, bijvoorbeeld ‘ecclesia’ (kerk) of ‘sabbatum’. De conclusie luidt steeds: ‘Ende hier uut canmen mercken dat dese vraghe nootwendich is verhandelt te worden.’
Het antwoord op deze ‘noodzakelijke’ vraag analyseert Corstens door een verdeling in twee of drie stukken, nuttigheden, oorzaken of redenen die elk uit een zinsdeel bestaan. Hij zoekt steeds naar die onderverdeling die ‘den catechismo wat conform is’. Zo nodig volgt een nadere onderverdeling in nog kleinere elementen. Zorgvuldig komt ieder zinsdeel of woord aan de orde. Met de Bijbelteksten die hij steeds als illustratie of bewijs aanvoert, maakt hij duidelijk dat de catechismus op Gods Woord gefundeerd is.
In eenvoudige en directe taal brengt hij de inhoud van de catechismus dicht bij zijn gemeente. Steeds weer duiken ‘ghelijckenissen’ met het dagelijks leven, spreekwoorden, ‘verhaaltjes’, kerkhistorische voorbeelden en persoonlijke ervaringen op. Daaruit trekt hij de nodige ‘leeringhen’ en hij verwijst voortdurend naar de troost die de geloofsleer biedt. Dogmatische uitweidingen ontbreken vrijwel. Door middel van polemiek wapent hij zijn gemeenteleden tegen de ‘ketters’ die ze tegenkomen: dopers, lutheranen en rooms-katholieken. Ondanks gebruikmaking van syllogismes (‘argumenten’) blijft hij de taal van gewone gemeenteleden spreken.
Zijn zorgvuldige analyse maakt indruk door haar eenvoud en de zorgvuldigheid waarmee hij de catechismus tracht recht te doen. Toch lijkt zijn analytische interpretatie niet zo goed te zijn ontvangen. Wellicht las men liever werk van geleerdere collega’s.

Ten slotte
Na deze introductie tot de zestiende-eeuwse verklaringen van de Heidelbergse Catechismus zullen in een tweede artikel de prekenseries over de catechismus van Daniël Tossanus, Balthasar Copius, Philippus Lansbergius en Georg Spindler de revue passeren.


Drs. C.P. (Kees) de Wildt (1971) studeerde theologie en geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Als buitenpromovendus doet hij aan de Vrije Universiteit onderzoek naar het functioneren van kerkrecht en liturgie in de gereformeerde kerk te Leiden in de zestiende eeuw.


1) Vergelijk hierover de bijdrage van drs. Tera Voorwinden-Hofman in het oktobernummer van Protestants Nederland

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2013

Protestants Nederland | 36 Pagina's

De Catechismus uitgelegd (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2013

Protestants Nederland | 36 Pagina's