Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Catechismus uitgelegd (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Catechismus uitgelegd (2)

Zestiende-eeuwse preken over de Heidelbergse Catechismus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de commentaren of verklaringen op de Heidelbergse Catechismus, die in het eerste artikel de revue passeerden, komen nu de zestiende-eeuwse preken aan de orde. Samen geven ze een indruk van de wijze waarop de catechismus in die tijd is gelezen en begrepen. Voor de preken geldt nog sterker dan voor de commentaren dat ze nauwelijks zijn onderzocht.

De grote stroom prekenbundels over de catechismus, die tot in de 21e eeuw aanhoudt, begint in Nederland pas aan het einde van de zeventiende eeuw met het verschijnen van de Conciones catecheticae (1670) van Henricus van Diest (1595-1673) en vooral met de bekende catechismuspreken van Petrus van der Hagen (1641-1671) uit 1676.
Maar ook uit de eerste decennia na het verschijnen van de catechismus zijn preken bewaard gebleven. Het gaat om een handschrift met preken van Daniël Tossanus en de bundels van Balthasar Copius, Georg Spindler en Philippus Lansbergius. De laatste drie bleven vooral bekend via de citaten waarmee Festus Hommius lacunes in het Schatboek vulde.

Daniël Tossanus
Op een veiling te Amsterdam verwierf de Heidelbergse universiteitsbibliotheek in 1904 een schitterend manuscript uit de nalatenschap van de kerkhistoricus J.J. van Toorenenbergen. Hierin bevindt zich een reeks ‘Conciones D. Daniel Tos[s] ani in Catechismum’ (‘Preken van Daniël Tossanus over de catechismus’) uit 1574. Deze Latijnse preeksamenvattingen zijn onopgemerkt gebleven.
Voor Daniël Tossanus (1541-1602) vormt de Bartholomeusnacht in 1572, waarin duizenden hugenoten in Frankrijk werden gedood, de aanleiding zijn land te ontvluchten. Frederik III van de Palts beroept hem in 1573 als hofprediker in Heidelberg. Het jaar daarop houdt hij in het Duits een serie preken over de catechismus.
Tossanus bespreekt in iedere preek een hele catechismuszondag. Erboven staat steeds een Bijbeltekst, zonder dat deze een duidelijke rol vervult. Hij behandelt het onderwerp van de zondag op zijn eigen thematische manier. Op verschillende wijze zoekt hij daarbij aansluiting bij de formuleringen van de catechismus. Soms zet hij in met de vraag, terwijl hij in een andere preek pas aan het einde bij de catechismustekst uitkomt.
Opvallend is hoe uitvoerig Tossanus allerlei ketterijen weerlegt. Manicheeërs, dopers en vooral de ‘papisten’ en Jezuïeten krijgen er van langs. Juist dan beroept Tossanus zich op tal van Bijbelteksten en verwijst hij ook regelmatig naar kerkvaders, in het bijzonder Augustinus. Opvallend genoeg houdt Tossanus zich niet aan zijn eigen advies dat catechismuspreken voor kinderen begrijpelijk moeten zijn.
Alles wijst erop dat het hier gaat om de uitgewerkte aantekeningen van een hoorder. Ondanks de mogelijkheid dat diens weergave Tossanus’ preken vertekent, is dit toch een belangrijke bron. Het gaat immers om de oudste bekende preken over de catechismus.

Balthasar Copius
Na zijn overgang tot het calvinisme gaat Balthasar Copius (ca. 1528-ca. 1598) in 1563 in Heidelberg studeren, direct na de verschijning van de catechismus. Hij wordt predikant in Neustadt en vanaf 1579 is hij aan het Collegium Casimirianum een directe collega van Ursinus. Copius publiceert een uitleg van de Galatenbrief in vraag-en-antwoordvorm en een postille over de zondagsevangeliën.
Het bekendst is zijn Vier und fünfftzig Predigten uber den […] Catechismum (1585), de eerste gedrukte serie catechismuspreken. In de opdrachtbrief merkt Copius op dat hij het boek in de eerste plaats voor zichzelf heeft gemaakt. Op basis van drie of vier eerdere preken maakte hij steeds één goede nieuwe preek, ‘op dat ick met verdriet ende belettinghe van mijne andere studien, ooc met cleynen profijte van mijne Toehoorders, Jaerlijcx niet nieuwe Predicatien behoefde te studeren’. Bovendien verwacht hij met zijn boek ‘den jonghen aencomenden Predicanten’ te dienen.
Het boek voorziet inderdaad in een behoefte, want herdrukken volgen in 1586 en 1594. De vertaling door G.N.M. in 1588 getuigt van Nederlandse belangstelling voor Copius’ werk. Twee jaar later volgt een herdruk van deze Vier ende vijftich predicatien, over den […] catechismum. De vertaler is al overleden en op verzoek van de uitgever herziet Johannes Gerobulus (1540- 1606) deze uitgave stilistisch.
De vertaler beschouwt het als een verdienste dat Copius’ preken ‘op het eenvoudichste, ende met grooter claerheyt gestelt zijn’. Hij voegt daaraan toe dat ze ook ‘seer lichtelijck in der memorie connen ghevaetet werden’. Wie na deze karakterisering verwacht dat deze preken, gehouden direct na het overhoren van de kinderen, voor de jeugd toegankelijk zijn, zal teleurgesteld uitkomen.
Copius neemt de vrijheid af te wijken van de zondagsindeling van de catechismus. Zijn preken volgen een vrij vast patroon. Een lange titel omschrijft het thema van het catechismusgedeelte. Daarop volgt een bijpassende Bijbeltekst, maar in de preek speelt deze doorgaans geen rol. Copius zet in met een korte samenvatting van de voorgaande preek, waarbij hij dan logisch aansluit (‘nu volgt…’). Tussenkopjes of een nummering zorgen voor een nadere onderverdeling.
Copius preekt over het thema dat in de catechismus aan de orde is, zonder de catechismustekst nauwkeurig te analyseren. Polemiek neemt verhoudingsgewijs niet zo’n grote plaats in.
In de preken duikt wel eens een vraag uit Olevianus’ Vester Grundt op. De inhoud verraadt ook invloed van Ursinus’ colleges. Wellicht heeft Copius die bijgewoond, maar bij het schrijven van deze preken kan hij ook al over de eerste gedrukte uitgave beschikken.

Philippus Lansbergius
De enige Nederlandse predikant die catechismuspreken publiceert, is Philippus Lansbergius (1561-1632), vooral bekend als wiskundige en astronoom. In Antwerpen is hij collega van Jeremias Bastingius, later is hij predikant in Goes.
Uit die tijd dateren zijn catechismuspreken: Catechesis religionis christianae […] sermonibus LII. Explicate (1594). De taal maakt duidelijk dat hij deze verklaring in 52 preken in de eerste plaats voor zijn collega’s bedoelt. Drie herdrukken in Duitsland laten zien dat de bundel daar zijn doel heeft bereikt.
In Nederland maakt de Catechesis pas opgang nadat Johannes Gys deze in vrij letterlijk Nederlands heeft vertaald: Den Catechismus […] In LII. Predicatien (1616, herdruk 1627). In de heruitgave uit 1645 zijn de Bijbelteksten aangepast aan de nieuwe Statenvertaling. Gys is ervan overtuigd dat gemeenteleden in plaats van alle ‘ergherlijcke Kijf-schriften’ – strijdschriften tussen remonstranten en contraremonstranten – beter gediend zijn met ‘goede ende stichtige Boecken’ die de fundamenten van de christelijke leer uiteenzetten.
De catechismus zelf valt door zijn kortheid soms wat ‘duister’ uit. Dat maakt een nadere uitleg zoals die van Lansbergius heel nuttig. De speciale verdienste ervan vindt Gys ‘dat hy altijt getracht heeft, beneffens de Waerheyt, na een zeer bequame orden, ende duydelijcke kortheyt, die altijt plaghen (plegen) leerlijck ende aengenaem te wesen’.
Die orde blijkt inderdaad in Lansbergius’ preken. De opbouw is doorgaans gelijk. Na een korte herhaling van de vorige preek, geeft hij aan hoe de nieuwe catechismuszondag daarmee samenhangt. De inhoud van die zondag vat hij samen in enkele punten.
Doorgaans volgt hij de catechismus op de voet en passeren zo alle zinsneden de revue. Met tal van bewijsteksten weerlegt hij en passant de leer van de dopers of ‘de stinckende leere der Roomscher Kercke’. Soms blijkt die orde in Lansbergius’ preken ook op andere wijze, namelijk door reeksen syllogismen. Hij doet dit bijvoorbeeld in de preek over zondag 20 om de godheid van de Heilige Geest te bewijzen.
Meestal sluit hij af met een korte bespreking van ‘de nutticheyt deser leere’, bijvoorbeeld bij zondag 12: ‘dat wy mogen zulcken leven leyden, dat met onsen name over een komt […]’. Een opvallend element is een uitvouwbaar schema achterin de oorspronkelijke uitgave, waarin hij de inhoud van de hele catechismus in een zich steeds weer in tweeën vertakkend schema samenvat.
Bij vergelijking van Lansbergius’ preken met het commentaarvanBastingius valtopdathunargumentatie en bewijsteksten regelmatig overeenkomen, hoewel hij hem niet slaafs volgt. Lansbergius’ Catechesis laat mooi zien hoe predikanten Bastingius’ Exegemata hebben gebruikt.

Georg Spindler
De oorspronkelijk lutherse predikant Georg Spindler (ca. 1525-1605) gaat in de jaren 1570 over tot de gereformeerden. Vanaf 1582 is hij predikant in diverse plaatsen in de Opper-Palts, ‘waar hij de waarheid openlijk kan verkondigen’.
Als hij niet meer in staat is zelf te preken, publiceert hij ter ondersteuning van zijn ‘medestrijders’ zijn Zwo und funffzig Predigten uber den Heidelbergischen Catechismus (1595). Hij wil met zijn verklaring overtuigen, dat in de catechismus ‘alles begrepen is wat voor een christen noodzakelijk is te weten tot zaligheid’. Een goede verklaring is belangrijk omdat het te vaak gebeurt dat de uitleg in kerken en op scholen de catechismus verdraait. Een goed uitgelegde catechismus kan predikanten tegelijk helpen de boodschap van Bijbelteksten helder te krijgen.
Ook in het gezin ziet Spindler mogelijkheden voor zijn prekenbundel. Door het bestuderen ervan zullen ouders die de zaligheid van hun kinderen met ernst zoeken hun gezin beter kunnen onderwijzen. ‘Want wanneer zij de kinderen na het eten de vraag van de desbetreffende zondag voorlezen, zodat zij hun les leren opzeggen, kunnen ze die ook uitleggen, zoals het ambt van ouders naar Gods gebod is.’
Het is Spindlers bedoeling geweest de plattelandspredikanten tot meer studiezin aan te zetten en beter opgeleide ambtsgenoten te helpen ‘de catechismus met meer begrip te verklaren’. Hij hoopt dat ‘mensen die alleen roddelbladen lezen’ ertoe komen Bijbel en catechismus naast elkaar te lezen, zodat het meer vrucht zal dragen.
Iedere preek begint met een samenvatting van de voorgaande. Daarop volgt een parafrase van de zondag die aan de orde is. Vervolgens bespreekt Spindler de inhoud ervan tamelijk analytisch. Indeling en inhoud van zijn preken volgen de catechismus op de voet. Allerlei elementen doen denken aan het commentaar van Ursinus. Spindlers toon is die van een echte pastor. Met mooie voorbeelden maakt hij zijn punt duidelijk. Ieder preek sluit hij af met een gebed, dat gelijk een korte samenvatting vormt.
In vergelijking met andere verklaringen valt op dat Spindler heel bewust alleen de ‘gezonde leer’ bespreekt. Mensen nemen immers valse leer gemakkelijker aan dan de gezonde leer, want ‘luizen hoef je echt niet in iemands kraag te zetten, die komen er vanzelf wel in’.
De herdruk uit 1597 breidt Spindler uit met ‘examens’ om doopouders, avondmaalgangers en aanstaande echtparen op hun geloofskennis te bevragen. Dit laat opnieuw zien hoe zeer hij hecht aan de opvoeding van de gemeente in de gezonde leer. Helaas is deze mooie prekenbundel nooit vertaald, al nam Hommius wel citaten eruit in zijn Schatboek op.

Ten slotte
Deze rondgang langs preken en commentaren geeft een beeld van het vele materiaal over de catechismus dat uit de zestiende eeuw tot ons is gekomen. Samen laten zij zien hoe de catechismus toen is gelezen en begrepen.
Ten aanzien van de preken valt op dat die al vanaf het begin niet voldoen aan de opdracht in de kerkorde van de Palts de catechismus ‘eenvoudig en kort uit te leggen’ aan kinderen.
Het scala aan benaderingen van het leerboek was breed: van een sterk analytische tot een vooral thematische benadering. Inhoudelijk lijkt er minder verschil te zijn. Gemeenschappelijk benadrukken ze dat de catechismus volledig overeenstemt met de Schriften.
Geen enkele verklaring van de Heidelbergse Catechismus draagt een officieel karakter. Juist daarom is het belangrijk naast het Schatboek van Ursinus ook te luisteren naar andere stemmen over de catechismus uit de eerste decennia na zijn verschijning.


Literatuur:
* John Platt, Reformed Thought and Scholasticism. The Arguments for the Existence of God in Dutch Theology, 1575-1650 (Leiden 1982);
* Boris Wagner-Peterson, Doctrina schola vitae. Zacharias Ursinus (1534-1583) als Schriftausleger (Göttingen 2013);
* Kees de Wildt, ‘Cornelis Corstens (†1582) en zijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus (1598)’, in: Christel de Lange ed., Vijf continenten, vijf eeuwen. Vijf jaar geschiedbeoefening in het Kerkhistorisch Gezelschap S.S.S. (Leiden 2011) 92-104;
* Idem, ‘Commentaren op de Heidelbergse Catechismus, 1567-1620’, in: Arnold Huijgen ed., Handboek Heidelbergse Catechismus (Utrecht 2013) 85-95.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Protestants Nederland | 32 Pagina's

De Catechismus uitgelegd (2)

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Protestants Nederland | 32 Pagina's