Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

FLINTERDUNNE GRENS TUSSEN DEMOCRATIE EN DICTATUUR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FLINTERDUNNE GRENS TUSSEN DEMOCRATIE EN DICTATUUR

Realiteit en retoriek in protestantse polemiek over liberalisme

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze democratische rechtsstaat dreigt te verworden tot een dictatuur. De grens tussen democratie en dictatuur is flinterdun. Typisch voorbeeld hiervan: Christelijke scholen wordt sinds enkele jaren bij wet verboden homoseksuele leraren te ontslaan. In 2015 is met de inzet van zogenaamde mensenrechtenambassadeurs het offensief gestart om homoseksualiteit op scholen niet zozeer bespreekbaar te maken, als wel de acceptatie ervan en het enthousiasme ervoor te bevorderen.

Met deze initiatieven wordt inbreuk gemaakt op de vrijheid van geweten, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs. En dat in naam van een politieke ideologie die zegt vrijheid hoog in het vaandel te hebben – het liberalisme.

Maar wat is ‘liberalisme’ eigenlijk? En hoe is het verklaarbaar dat een ideologie die ‘vrijheid’ zegt voor te staan, christelijke minderheden dwingt een haar wezensvreemde levensstijl te accepteren? Had mr. G. Groen van Prinsterer inderdaad gelijk toen hij in zijn Ongeloof en revolutie een noodwendig verband meende te ontwaren tussen ‘liberalisme’ en revolutie – met een antichristelijke dictatuur van de meerderheid als uiteindelijk resultaat?

Met behulp van drie studies, in 2014 uitgegeven door de liberale Teldersstichting, hoop ik deze vragen te beantwoorden, mede met het oog op de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 maart van dit jaar. De conclusie zal zijn dat Groen deels gelijk had, maar dat hij en zijn nazaten ook mede debet zijn aan de huidige situatie.

Het liberalisme: drie varianten

Onder critici bestaat nog wel eens de neiging om alle liberalen op één hoop te gooien. En onder gereformeerde protestanten is er op dat punt zelfs sprake van een traditie.1

Voor polemische doeleinden is een dergelijke generalisatie weliswaar begrijpelijk; intussen wordt daarmee de historische werkelijkheid geweld aangedaan. Hét liberalisme bestaat niet. Alleen is niet altijd duidelijk wat de onderlinge verschillen zijn tussen hen die zich liberaal noemen. De drie genoemde studies van de Teldersstichting zijn een verdienstelijke poging daarin enige helderheid te scheppen. Onderscheid wordt daarin gemaakt tussen drie varianten: het klassieke liberalisme, het sociaal-liberalisme en het neo-liberalisme. In onderstaand overzicht vat ik de verschillen samen:

Klassiek liberalisme Sociaal-liberalisme Neo-liberalisme
Wortels Nederlandse Opstand Franse Revolutie Industriële Revolutie
Aard Conservatief Progressief Agressief
Waarde Vrijheid Gelijkheid Economische groei
Vrijheidsopvatting Negatieve vrijheid Positieve vrijheid Totale vrijheid
Individu Natuurlijke rechten Sociale rechten Recht van de sterkste
Moraal Welbegrepen eigenbelang Solidariteit Eigenbelang
Levensstijl Productieve deugdzaamheid Zelfontplooiing Consumptie
Religie Positief gegeven Belemmering Irrelevant
Staat Nachtwakersstaat Verzorgingsstaat Privatisering
Kiesrecht Beperkt kiesrecht Algemeen kiesrecht Volksraadpleging

Natuurlijk roepen elk van de bovengenoemde begrippen associaties op die elkaar deels overlappen; maar dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen de diverse varianten van liberalisme, is zonneklaar. Slechts op één punt stemmen alle liberalen overeen, namelijk dat zij in hun politieke denken uitgaan van het individu als een volstrekt unieke grootheid die tot geen enkel collectief mag worden gereduceerd. Verschil ontstaat zodra er nagedacht wordt over de relatie van dit individu tot staat, tradities, samenleving en historische veranderingsprocessen.

Terechte kritiek van Groen...

Hét liberalisme bestaat dus niet. Maar betekent dat nu direct dat ook de kritiek die Groen had op het liberalisme totaal irrelevant is geworden? Zeker niet: de antichristelijke neiging van onze democratie heeft wel degelijk liberale wortels.

Waaruit bestond de kritiek van Groen? Volgens hem was het liberalisme, onder het motto Ni Dieu, ni maître, gericht tegen de onderworpenheid en onmondigheid van het individu. Nodig was bevrijding van elke vorm van autoriteit, met name die van God en vorst.

Maar aangezien natuurlijke veranderingsprocessen zich meestal niet zo snel voltrekken, restte liberalen niets anders dan revolutionair geweld tegen de bestaande maatschappelijke en politieke orde. Tot welke verschrikkelijke dingen dat aanleiding moest geven was wel duidelijk geworden tijdens de Franse Revolutie en de daaropvolgende terreur.

Groen zag een directe lijn van de Franse Revolutie van 1789, via de Bataafse Omwenteling van 1795 naar pogingen om te komen tot een nieuwe Grondwet. Daarin zou de macht van de koning worden beperkt ten gunste van parlement en ministerraad, de scheiding van kerk en staat worden bevestigd en de vrijheid van elke kerkelijke vereniging en godsdienst worden vastgelegd.

Daartegen ging Groen tekeer. Wezenlijk voor hem was de visie op het verleden waarin de koning en de meerderheid der natie gereformeerd waren en daaraan historische rechten ontleenden. De staat diende protestants en met de gereformeerde kerk verenigd te zijn.

Zich tegen die historische realiteit verzetten kon naar de mening van Groen niet anders dan voortkomen uit ongeloof. En het scheppen van een nieuwe grondwettelijk vastgelegde staatsrechtelijke en maatschappelijke orde was niet minder dan een revolutie.

...op het sociaalliberalisme...

Vergelijken we de kritiek van Groen met ons overzicht van de verschillende varianten van het liberalisme, dan valt op dat hij zijn pijlen vooral richtte op de ideologie die wij nu sociaal-liberalisme noemen (het neo-liberalisme bestond nog niet).

Haar streven naar algemeen kiesrecht en de toekenning van het primaat van de staat bij het streven naar gelijkheid, de verzorging van zieken en zwakken, de verdeling van welvaart en de inrichting van het onderwijs – dat alles stond diametraal tegenover de soevereiniteit in eigen kring waarvan Groen een overtuigd voorstander was. En dat nog afgezien van het feit dat het sociaalliberalisme godsdienst en religie als een belemmering ziet voor de volledige ontplooiing van het individu.

Het is deze variant van het liberalisme die verantwoordelijk moet worden gehouden voor de huidige dictatoriale neiging van de politiek om christenen te dwingen driewerf halleluja te roepen wanneer een leerkracht op een traditionele School met de Bijbel plotseling besluit er een homoseksuele levensstijl op na te houden.

Hier is verzet tegen de goddelijke scheppingsordeningen de oorzaak van politieke dwang en de inzet van zedenpolitie – zonder enige vorm van respect voor de vrijheidsrechten van godsdienstige minderheden.

...maar...

De kritiek van Groen snijdt echter geen hout wanneer ze gericht zou zijn tegen het klassiek liberalisme. Nu wil het geval dat de liberalen waartegen hij ageerde nu juist tot die variant dienen te worden gerekend. Wie de parlementaire debatten uit die periode leest, bekruipt dan ook regelmatig het gevoel dat partijen hier volledig langs elkaar heen praatten.

De overeenkomsten tussen Groen en zijn politieke tegenstrever, de grote liberale staatsman Thorbecke, zijn opvallend. Beiden deelden een hartgrondige afkeer van de Franse Revolutie. Beiden hadden zij principiële bezwaren tegen het algemeen kiesrecht. Net als Schimmelpenninck, Donker Curtius, Van Houten (hoewel die later de kerk vaarwel zou zeggen), Heemskerk, Gleichman, De Beaufort, Tydeman en Van Dorp, was Thorbecke een overtuigd protestant.

Thorbecke werd ook niet moe Groen te wijzen op wat hen beiden verenigde. Hoewel laatstgenoemde een hartstochtelijk voorvechter was van het gereformeerd protestantisme, en liberalen doorgaans protestantse minderheden als vrijzinnig hervormden, remonstranten, doopsgezinden en lutheranen vertegenwoordigden, was Thorbecke ook degene die uiteindelijk de rechten van de Afgescheidenen en de vurig gewenste vrijheid van godsdienst en onderwijs in 1848 grondwettelijk vastlegde. Dat alles ging Groen echter niet ver genoeg. En juist dat verbaasde Thorbecke van iemand die zich antirevolutionair noemde.

... ook zelf schatplichtig aan de revolutionaire tijdgeest!

In de Grondwet van 1848 werd weliswaar de vrijheid van onderwijs vastgelegd, maar Groen vond dat het openbaar onderwijs op gereformeerde leest geschoeid diende te zijn. Toen dat niet mogelijk bleek, wilde hij voor het bijzonder onderwijs financiële steun van staatswege.

Voor klassiek liberalen was bijzonder onderwijs gefinancierd uit algemene middelen een anomalie. Baas in eigen huis, maar het huis voor rekening van de staat – dat streed met hun opvatting van vrijheid en verantwoordelijkheid. Alleen wanneer ouders zelf het onderwijs bekostigden, kon soevereiniteit in eigen kring worden geclaimd. Waarom afhankelijk willen zijn van een overheid die, ter bekostiging van het bijzonder onderwijs, zou moeten overgaan op een (socialistische) herverdeling van welvaart?

Dat was ook waarom Thorbecke, toen Groen eens klaagde dat de natie in “een toestand van apathie, van vertwijfeling aan alle hoogere beginselen gebracht” was, hem de vraag stelde of hijzelf niet mede verantwoordelijk was voor deze afval. “Kan geen schuld aan uwe zijde zijn? Zijt gij niet vervallen in de fout van het socialisme?”

Zelfs Kappeyne meende dat Groens nazaten, verpersoonlijkt in de figuur van Abraham Kuyper, ten prooi waren gevallen aan de tijdgeest van “het materialisme.” Bovendien werd Kuyper, vooral door zijn populistische stijl van optreden en de wijze waarop hij aanbeden werd door het volk, door liberalen eerder geassocieerd met revolutionaire socialisten als Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra dan met zindelijke burgerheren.2

Tenslotte

Wie had er hier gelijk? Groen wees terecht op de gevaren van een anti-christelijk liberalisme.

Omgekeerd voorzag Thorbecke dat de anti-revolutionairen uiteindelijk het slachtoffer zouden worden van hun eigen politiek.

Hij zou in de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, zoals die in 1917 grondwettelijk geregeld werd onder het bewind van de sociaal-liberale premier Cort van der Linden, niet anders dan een Pyrrhusoverwinning hebben gezien. Niet alleen omdat die verkregen werd in ruil voor het algemeen kiesrecht, maar ook omdat de overheid zich vroeg of laat het recht zou voorbehouden haar invloed te laten gelden op curriculum en personeelsbeleid van het bijzonder onderwijs.


Waarom afhankelijk willen zijn van een overheid die, ter bekostiging van het bijzonder onderwijs, zou moeten overgaan op een (socialistische) herverdeling van welvaart?


Klassieke liberalen waren van mening dat de gereformeerden hun ziel hadden verkocht voor wat zilverlingen uit de hand van vadertje staat. Verklaart dat ook niet waarom het bijzonder onderwijs zich alle onderwijsvernieuwingen van de afgelopen eeuw zo opvallend heeft laten welgevallen?

Hoe dat ook zij, persoonlijk zie ik dit als de actuele uitdaging waarvoor het klassieke liberalisme ons stelt: wie als minderheid vrij wil zijn en soeverein in eigen kring, zal daarvoor ook zelf volledige verantwoordelijkheid dienen te nemen – zowel geestelijk als materieel!

Noten

1 Groen van Prinsterer’s, Ongeloof en revolutie (Leiden 1847; sindsdien vele malen herdrukt) staat aan het begin van deze traditie; Bart Jan Spruyt’s Religie en vrijheid. Protestantse teksten over rechtstaat, tolerantie en burgerschap (Apeldoorn 2014) is er een recente exponent van.

2 Henk te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (Amsterdam 2002), hfst. 2; Jan de Bruijn, De sabel van Colijn. Biografische opstellen over religie en politiek in Nederland (Hilversum 2011), hfst. 1,2 en 12.


Literatuur

- Eigenzinnige liberalen. Onafhankelijk denkende politici in Nederland, door Fleur de Beaufort, Joop van den Berg & Patrick van Schie. Uitgave van Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2014. ISBN 978 90 8953 375 3; 280 blz.; € 19,90.

- Sociaal-liberalisme, door Fleur de Beaufort & Patrick van Schie. Uitgave van Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2014. ISBN 978 90 8953 376 0; 280 blz.; € 19,90.

- Neo-liberalisme. Een politieke fictie, door Martin van Hees, Patrick van Schie & Mark van der Velde. Uitgave van Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2014. ISBN 978 90 8953 377 7; 60 blz.; € 16,50..


dr. J.O. van de Breevaart te Hendrik-Ido-Ambacht

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2017

Protestants Nederland | 24 Pagina's

FLINTERDUNNE GRENS TUSSEN DEMOCRATIE EN DICTATUUR

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2017

Protestants Nederland | 24 Pagina's