Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GOMARUS OF ARMINIUS: EEN DEBAT VAN EEUWIGHEIDSBELANG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GOMARUS OF ARMINIUS: EEN DEBAT VAN EEUWIGHEIDSBELANG

De historische context van ‘Dordt’

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de waterpomp op het dorpsplein, bij de slager en bij de bakker, bij de poort en op de trekschuit sprak het volk van Nederland over het debat tussen Gomarus en Arminius. Wij kunnen ons vandaag totaal niet voorstellen dat een theologisch debat over de aard van Gods genade de hele bevolking raakt. Wat dat betreft, waren het nog niet zulke slechte tijden. Wat was er aan de hand?

Het debat kwam niet uit de lucht vallen.1 Al tientallen jaren waren er spanningen in de kerk van Nederland. Door Arminius kreeg het een toespitsing. Hij had in Leiden gestudeerd onder leiding van de onverdacht rechtzinnige Daneau. Vervolgens was hij naar Genève gereisd om zich onder leiding van Beza verder te bekwamen in de theologie. Toen in Nederland de infralapsarische opvatting over de verkiezing naar voren kwam, vroeg men aan Arminius om hier een weerwoord op te schrijven. Daarom verdiepte hij zich nader in de verkiezingsleer van zijn leermeester. Het gevolg ervan was dat hij niet alleen moeite kreeg met het supralapsarisme, maar ook met het infralapsarisme.

Ook al had Arminius zich niet uitgesproken over zijn diepste overtuigingen, Gomarus was niet gerust op zijn benoeming tot hoogleraar in Leiden. Hij had gehoord van diens prekenserie over de Romeinenbrief in Amsterdam. Arminius had in deze prekenserie betoogd dat de geestelijke strijd in de tweede helft van Romeinen 7 geen betrekking had op de gezonde gelovige, maar op de strijd tussen goed en kwaad in de natuurlijke mens. Ook zijn uitleg over Romeinen 9 riep vragen op, omdat hij Jacob en Ezau zag als vertegenwoordigers van volkeren. De Ezau-categorie zou dan de zaligheid in de werken zoeken en de Jacob-categorie zou de zaligheid door het geloof begeren. Het zou dan gaan om de verkiezing van gelovigen, zodat de persoonlijke verkiezing tot het geloof verbleekte.

Een gesprek tussen Gomarus en Arminius haalde de kou echter uit de lucht, zodat Arminius in Leiden tot hoogleraar kon worden benoemd. Er kwam opnieuw onrust toen laatstgenoemde in 1604 een disputatie over de verkiezingsleer organiseerde. De stellingen gingen op het randje van de gereformeerde theologie, omdat hij wel veel sprak over het geloof, maar niet over de verkiezing tot het geloof. Omdat hij toch beleed dat God voorgenomen had zondaren het geloof te schenken, kon de stelling goed worden uitgelegd. Dat was ook het oordeel van Trigland. Als dit de enige opmerking bij Arminius was, had men zijn inzichten “lichtelijk hebben konnen ten besten duyden”. Gomarus rook echter onraad en liet supralapsarische stellingen door zijn studenten verdedigen.

Pamflettenstrijd

Onderwijl bleef deze kwestie niet beperkt tot de universiteit. Onder het volk voelde men het eeuwigheidsbelang van deze vragen, omdat het uiteindelijk ging om de vraag waar de laatste beslissing over onze zaligheid valt: bij God of bij de mens.

Er ontstond een geweldige pamflettenstrijd. De leer van Gomarus zou betekenen dat er geen verwachting was voor jonggestorven kinderen. Als men daarbij bedenkt dat het een tijd was van grote kindersterfte, kunnen we ons de kracht van dit argument voorstellen.

Een tweede punt dat in de pamfletten regelmatig terugkeerde was dat de verkiezingsleer een onverschillige levenswandel met zich meebracht. Men kan goddeloos leven en behouden worden en men kan deugdzaam leven en verloren gaan.

Een derde beschuldiging naar de Gomaristen was dat hun leer de prediking ontkrachtte. Als Christus niet voor iedereen is gestorven, zou het ook zinloos zijn om de oproep tot geloof algemeen aan ieder te verkondigen.

De Gomaristen verweerden zich ook in pamfletten. Ze verweten de Arminianen dat zij de goede werken weer invoerden als bron van de zaligheid en terugkeerden naar de leer van Rome. Als men eenmaal deze relatie kon leggen, was er ook een relatie met Spanje, zodat de Arminianen in de kwade reuk van ontrouw aan het vaderland kwamen te staan.

Het gevolg was dat Gomarus en Arminius zich moesten verantwoorden voor de Hoge Raad (1608). Hoewel Gomarus ertegen protesteerde dat de overheid deze zaak besprak, ging hij toch op de uitnodiging in. Hij stelde Arminius’ rechtvaardigingsleer onder kritiek, maar Van Oldenbarnevelt leidde het gesprek richting de verkiezingsleer. Gomarus heeft bij deze ontmoeting de geladen woorden gesproken dat hij met het gevoelen van Arminius niet voor Gods rechterstoel durfde te verschijnen. Dit moment brak voor Arminius snel aan, want hij stierf in 1609 aan tuberculose.

De remonstrantie

Degenen die achter Arminius stonden, kwamen samen voor een beraad. Onder leiding van Wtenbogaert stelden 43 predikanten in 1610 een remonstrantie (verzoekschrift) op.2 In deze remonstrantie beweerden de volgelingen van Arminius dat zij geen verandering van religie willen, maar dat ze voluit gereformeerd wilden zijn.

Men viel een extreem supralapsarisch standpunt aan in de hoop dat de discussie daarover zou gaan en dat deze kwestie de calvinistische theologen onderling zou verdelen.

De remonstrantie raakte het verzoeningswerk van Christus. In de remonstrantie wordt gepleit voor een algemene verzoeningsleer. Het is genade om te geloven, het is genade om de goede keuze te maken, maar uiteindelijk zet de mens de knop om dat de genade gaat stromen.

De remonstrantie betrof verder het werk van de Heilige Geest. Men komt niet door de kracht van de vrije wil tot het geloof. Zelfs de wedergeborene kan zonder de Heilige Geest geen vruchten voortbrengen. De crux zit er in dat mensen de Geest kunnen weerstaan.

In de remonstrantie kwam ook de volharding aan de orde. Men wilde recht doen aan al de noties in de Schrift waarin het gaat om oproep tot volharding en het gevaar om af te vallen van het geloof.

In de remonstrantie ging het ook over een oud probleem waar al heel wat discussie over gevoerd was en waarin de kerk steeds de vrijheid ten opzichte van de overheid moest bevechten. De voorstanders van vergaande overheidsinvloed in de kerk wezen graag naar het voorbeeld van Engeland. Het schriftberoep was eenvoudig. Salomo liet de tempel bouwen en offerde bij de inwijding van de tempel. Ten slotte kwam de binding aan de belijdenis opnieuw aan de orde.

De Haagse Conferentie

De overheid stuurde de remonstrantie rond naar de classicale vergaderingen met de oproep kerkelijke examens niet “hoogher of swaerder” dan deze remonstrantie te laten gaan. Inhoudelijk kwam dit erop neer dat de vraag naar de uiteindelijke herkomst van het geloof in het midden zou worden gelaten.

Deze oproep van de overheid bracht veel onrust. Wegens deze onrust belegde de overheid opnieuw een conferentie, namelijk de ‘Haagse Conferentie’ op 11 maart 1611. Deze conferentie beantwoordde evenmin aan het doel van de overheid, omdat de kerk volgens de contra-remonstranten niet tolerant kon zijn ten aanzien van een andere leer dan in de belijdenis van de kerk was vertolkt.

Het gevolg was dat de contra-remonstranten hun contra-remonstrantie publiceerden. Ze lieten zich niet vangen in de strik om als supra- of infralapsariers uit elkaar te worden gedreven. Ze aanvaardden de inconsequentie dat Gods verkiezing en Gods verwerping niet op gelijke wijze de oorzaak van behoud en ondergang zijn. Kort gezegd: We worden behouden uit genade en we gaan verloren om eigen schuld. Ze hadden liever een kreupele theologie dan een logisch kloppend systeem waar het leven uit is verdwenen.

Tolerantie en scheiding

De publicatie van de remonstrantie zorgde dus voor verscherping van de tegenstellingen. Rotterdam, Leiden, Amsterdam, Hoorn, Alkmaar en Den Haag waren centra van remonstranten.3 Hier werden de breuklijnen het meest duidelijk. Toen het beroep van Episcopius naar Bleiswijk werd doorgezet, kwam het tot een protesterende contra-remonstrantse classis.

In Den Haag werd ds. Rosaeus afgezet. De gemeente accepteerde dit niet. Wekelijks liepen 500-700 aanhangers van Rosaeus naar Rijswijk om daar het voedsel voor hun zielen te ontvangen. Hier is de naam “slijkgeuzen” ontstaan. Sommigen verloren hun burgerrecht.

In Alkmaar werd de remonstrantse Venator met vier andere voorgangers geschorst, maar door de overheid in zijn ambt hersteld. In totaal waren er vier van de vijftien Hollandse classes gescheurd, namelijk de classes Rotterdam, Den Briel, Alkmaar en Hoorn. Later kwamen daar Gouda en Woerden nog bij, evenals Haarlem, Delft en Leiden.

Het was duidelijk dat het beleid van Van Oldenbarnevelt had gefaald, maar zijn beleid veranderde niet. Het aantal dolerende gemeenten nam toe. Amsterdam werd een centrum van kerkelijk verzet. In het geheim kwam hier van 17-19 september 1615 een ‘heimelijke synode’ samen. Joos van Laren, Udemans, Bogerman, Festus, Plancius en Hommius waren onder de aanwezigen. Een jaar later werd opnieuw een heimelijke synode gehouden, ditmaal in Delft. De separatie begon steeds vastere vormen aan te nemen. Indien er geen nationale synode zou worden gehouden, zou deze acte in werking treden.

Maurits

Van Oldenbarnevelt zag dit alles met lede ogen aan. Hij vroeg aan Prins Maurits om met het leger tegen de aparte samenkomsten van de dolerenden in Den Haag op te treden. Dat was voor hem volstrekt onmogelijk. Hij had in 1585 aan de Staten-Generaal en de Staten van Holland gezworen dat hij de ‘Christelijcke Ghereformeerde Religie’ zou beschermen.

Zijn neef Willem Lodewijk van Nassau, stadhouder in Friesland, onderstreepte deze roeping voor de gereformeerde religie. Hij bezwoer Maurits dat hij Gods toorn over zich zou halen als hij onverschillig zou staan ten aanzien van de religie. Maurits riep de overheden samen en verklaarde dat hij zijn eed zou houden om de gereformeerde religie te beschermen.

Trigland vroeg aan Maurits om vrijheid voor de gereformeerde religie. Als de prins hem slechts wilde toestaan om in schuren en huizen het evangelie te preken, zou hij het remonstrantisme doodpreken. Daar heeft Maurits zeer beslist geantwoord dat de kerken toekwamen aan de gereformeerden.

Op 23 juli 1617 bleef Maurits weg uit de hofkapel bij Wtenbogaert. Hij ging ter kerke bij de slijkgeuzen in de Kloosterkerk. Van Oldenbarnevelt kwam op 4 augustus met de Scherpe Resolutie. Daarin werd bepaald dat er geen synode zou worden gehouden en dat het leger onder bevelhebberschap van de overheid kwam te staan. Daarmee werd het ontnomen aan prins Maurits. Bovendien werden overheden in steden gemachtigd om eigen soldaten (waardgelders) in dienst te nemen om de samenkomsten van de dolerenden uit elkaar te jagen.

Zo was de verwarring tot een climax geklommen. Er was een theologische discussie over de verkiezingsleer. Er was een kerkrechtelijk geding om de vraag wat de reeds aanvaarde belijdenis betekende. Er was een kerkpolitiek conflict omtrent de relatie van de overheid en de kerk waarbij de contra-remonstranten ‘moderner’ waren dan de remonstranten in hun pleidooi om de overheid buiten de kerk te houden. Daar kwamen ook de internationale verhoudingen nog bij. Van Oldenbarnevelt oriënteerde zich op het roomse Frankrijk, terwijl Maurits zich richtte op het protestantse Engeland.

Voor Maurits was de maat vol, omdat het leger zich tegen gereformeerde volksgenoten zou keren en het gevaar van een burgeroorlog dreigde. In overleg met de Staten-Generaal trok Maurits naar Utrecht om daar de waardgelders af te danken. Van Oldenbarnevelt werd schuldig verklaard aan landverraad. Deze politieke wending gaf de ruimte om een synode te organiseren.

Ten slotte

We komen toe aan een terugblik op deze geschiedenis. Ongetwijfeld zijn er aan beide zijden van dit kamp onheilige krachten werkzaam geweest. Ondanks al deze menselijkheid en kleinmenselijkheid ging het wel ergens over, namelijk over Gods genade. Deze diepste intentie kunnen we niet uit het oog verliezen als we ons vandaag verdiepen in het belijden van Dordt. Achteraf mogen we belijden dat Gods genadige hand in deze geschiedenis is geweest en dat we ook vandaag door dezelfde onweerstaanbare genade als vierhonderd jaar geleden zeker zalig zijn en worden.

Noten

1. Vgl. voor recente overzichten van de historische context G. van den Brink, Dordt in context. Gereformeerde accenten in katholieke theologie (Heerenveen, 2018), 45-67; H.J. Selderhuis, ‘Introduction to the Synod of Dordt (1618-1619)’, in D. Sinnema, C. Moser en H.J. Selderhuis (red.), Acta et Documenta Synodi Nationalis Dordrechtanae (1618-1619) (Göttingen, 2015) 1:16-32, hier 17-22.

2. Vgl. voor de tekst https://www.remonstranten.nl/wiki/remonstranten-vroeger/remonstrantie-1610 (bezocht 24 augustus 2018).

3. A. Th. van Deursen schreef over deze ontwikkelingen, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Franeker, 2011 (repr. 1974)).


Prof. dr. W. van Vlastuin is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en rector van het Hersteld Hervormd Seminarie.


Door prof. dr. W. van Vlastuin te Wezep

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018

Protestants Nederland | 40 Pagina's

GOMARUS OF ARMINIUS: EEN DEBAT VAN EEUWIGHEIDSBELANG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2018

Protestants Nederland | 40 Pagina's