Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. FLOOR e.a., Rejormasie en Revolusie. Publikasie van die Instituut vir de bevordering van die Calvinisme aan die Potchefstroomse Universiteit vir die Christelike Hoër Onderwys, Potchefstroom 1974-

Een scala van onderwerpen komt in deze bundel aan de orde. Eerst geven L. Floor (Reformasie versus revolusie - 'n prinsipiële oriëntering) en P. de Klerk (Reformasie en revolusie in die geskiedenis) hun visie op het onderscheid tussen reformatie en revolutie. Terecht stelt De Klerk dat dit onderscheid met de beide woorden zelf nog niet gegeven is. Niet elke revolutie wordt door ons afgekeurd. De Klerk noemt de Glorious Revolution van 1688, de American Revolution en de industriële revolutie. Ook de Tachtigjarige Oorlog is, voor wie gebruik van geweld constitutief acht voor het begrip revolutie, daaronder te rekenen. Het verschil dat Floor en De Klerk aan hun begripsbepaling van reformatie en revolutie ten grondslag leggen, komt volkomen goed is (de zonde zit in de structuren), terwijl het reformatorisch vooral hierop neer: Revolutiedenkers geloven steeds dat de mens in wezen denken van de gedachte uitgaat dat de mens volkomen verdorven is en daarom het menselijk optreden in de geschiedenis steeds onvolmaakt en zondig is en zal blijven (p. 32). Dat laatste impliceert overigens niet dat bestaande structuren onaantastbaar zijn. Zelfs likwidatie ervan kan nodig zijn (W. P. Esterhuyse, 277). In de meeste opstellen wordt het verband met het thema van dit boek duidelijk aangegeven. Het zijn er heel wat. Wij noemen: kerk en samenleving, nieuwe hermeneutiek in de theologie (een bekwame behandeling van dit moeilijke onderwerp door H. W. Rossouw), revolutie in de ethiek, derde wereld, oorlogsvraagstuk, culturele revolutie, seksualiteit, mode, maatschappij- kritiek, biologische revolutie, bevolkingsvraagstuk, milieubeheer, rassenprobleem. De schrijvers hebben werk van hun bijdragen gemaakt en geven samen een goede indruk van wat er in Zuid-Afrika over ook voor ons actuele onderwerpen gedacht wordt. En dan vanuit een calvinistische overtuiging. Ik zou veel kunnen noemen wat mij aangesproken heeft. De ruimte voor deze recensie is echter beperkt, en daarom geef ik liever mijn kritische opmerkingen door. De bijdrage van ds. J. H. van Wijk 'Vrede onder bedreiging van oorlog' heeft veel materiaal verwerkt, maar laat de toch wel zeer centrale vraag: mag een mogendheid atoomwapens bezitten als middel ter afschrikking? geheel onbesproken. Verder geloof ik niet veel van het verhaal over het hoge belang van behandeling van dit vraagstuk op het agendum ener gereformeerde oecumenische synode

J. A. L. Taljaard wijst op de noodzaak van 'radikaaldenke', en dan in de stijl van de Wijsbegeerte der Wetsidee. Dit zou o.m. impliceren dat wij de kerk als instituut niet het lichaam van Christus mogen noemen, want zij is daarvan maar een klein onderdeel. De Kerk (met een hoofdletter) is een heel wat bredere zaak in dit leven. Wij kennen deze redenering sinds jaren, vanaf Abraham Kuyper via Dooyeweerd en de zijnen. Nu wordt zij ook in Toronto en bij Taljaard in Zuid-Afrika tot een sleutelbegrip. Enige poging om vanuit de Schrift deze stelling te funderen vinden wij niet, evenmin een weerlegging van wat er door velen tegen in gebracht is. 'Radikaal' heet het ook om te stellen dat in de situatie niets dan de liefde ons voorgeschreven is (198). Mogelijk dat dit vanuit een Wijsbegeerte der Wetsidee-visie zo gesteld kan worden (ook voor het ethisch aspect zouden dan de wetten der liefde in de dingen vanaf de schepping der wereld aanwezig zijn, 207), maar de Schriftgegevens leren anders: de liefde als vervulling der wet is nog niet haar vervanging, en hierin bestaat de liefde dat wij Gods geboden bewaren, 1 Joh. 5, 3 of naar zijn geboden wandelen, 2 Joh. 6. De bijdrage van A. D. R. Polman over 'De belijdenis in de crisis' doet in deze bundel wat vreemd aan. Vooral wanneer we wel horen dat de kerk een 'onafwijsbaar', 'onverbiddelijk' en 'vierkant' neen moet laten horen tegen elke verkorting, modellering, verminking, ondergraving of verloochening van het volle evangelie van Jezus Christus, maar we aan het eind van Polmans artikel ons nog afvragen: waar zijn de ketters? De remedie tegen 'de belijdenis, in de crisis' is voor Polman trouwens niet het afslaan van aanvallen op die belijdenis, maar het reduceren ervan. Niet haar bestrijders, maar de belijdenis zelf moet onder het mes. Uiteraard leest men zo'n boek uit Zuid-Afrika met extra aandacht als het over het rassenvraagstuk gaat. W. J. de Klerk zegt er al iets over in 'Die antwoord van die Afrikaner op die huidige kulturele revolusie' (230, 234) en wijst op de noodzaak van een keuze, waarin hij niet wil terugvallen „op baasskap, diskriminasie en 'n soort apartheid wat volke in Suid-Afrika afgrens in waterdigte kompartimente". Er moet een rechtvaardige samenleving op economisch vlak komen, een gelijkheid van volken binnen de verscheidenheid. Het eigenlijke opstel over deze kwestie is van P. J. J. S. Potgieter: 'Pigment en proletariaat; die kleurvraagstuk in skrifbeligting'. Potgieter citeert de volledige besluittekst van de gereformeerde oecumenische synode te Sydney 1972 (waarin duidelijk kritiek op het Zuidafrikaanse beleid geoefend wordt) en concludeert zelf: Apartheid, hoe noodzakelijk ook, mag niet onbepaald gehandhaafd worden. Gelijkheid is een onontwijkbare eis voor Schriftgebonden menselijke verhoudingen. Potgieter heeft het in dit verband dan niet over de eigensoortige ontwikkeling van de verschillende Zuidafrikaanse volkeren, maar over de kleurlingen, de Indiërs, de stedelijke Bantu, de toekomst van de kleine apartheid, de werkreservering, het gemengde huwelijk, enz. (359V)

Dit evenwichtige artikel van Potgieter doet weldadig aan. Maar het is toch wel een grote teleurstelling aan het eind van dit artikel te moeten lezen: „Wat die presiese patroon is wat dié ontwikkeling moet volg en watter nuwe staatkundige vorm vir Suid-Afrika ontwerp moet word om dit mee te hanteer, moet nog bedink word. Dit is jammer dat daar niet al ver daarmee gevorder is nie. Die tyd om dit te ontwyk is in ieder geval verby" (360, cursivering van mij, J.D.) Terwijl deze schrijver erkent dat de situatie ernstig is en er op korte termijn ook heel wat veranderen moet, krijgen we verder geen konkrete aanwijzingen over het hoe van die veranderingen. Een boek van zo'n 25 bekwame auteurs, die voor het grootste deel in Zuid-Afrika zelf wonen, levert over het meest ingrijpende ethische probleem waarvoor zij zelf staan, niet meer op dan dit. Mijn vraag blijft: Wat heeft het Zuidafrikaanse calvinisme, dat niet alleen revolutie en zelfvernietiging mee moet helpen keren, maar ook de klok van de geschiedenis moet bijhouden, konkreet over zelfverloochening te zeggen?

Kampen J. Douma

PROF. DR. J. D. VAN DER VIJVER, Menseregte, Instituut vir bevordering van Calvinisme, Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys, Potchefstroom Zuid-Afrika 1974, 74 pp.

Grondrechten (de term grondrechten of vrijheidsrechten lijkt de zaak beter weer te geven dan het wat misleidende "menseregte") hebben in de rechtsliteratuur aanleiding gegeven tot vaak diepgaande en zeer controversiële discussies. Dat behoeft niet te verwonderen, want stellingname op het stuk van de grondrechten brengt vrijwel steeds een oordeel mee over de grondstructuren van staat en recht. En ook omgekeerd is het, althans voor een westerling, onmogelijk zonder de werkelijkheid geweld aan te doen een nietdictatoriale staats- of rechtsbeschouwing te leveren met voorbijgaan aan het begrip van de grondrechten als een fundamenteel element daarvan. In dit verband is het boekje van Van der Vijver als een beknopt overzicht van het denken over en de codificatie van de grondrechten van belang. De auteur, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Potchefstroomse Universiteit vir C.H.O. geeft in een korte samenvatting de hoofdtrekken weer van zijn wel zeer omvangrijke (1250 pp.) dissertatie, getiteld Die Juridiese Sin van die leerstuk van Menseregte, Universiteit van Pretoria, oktober 1973. In een drietal afdelingen worden het theoretische begrip van grondrechten, de toepassing van de idee van grondrechten en de bescherming van de grondrechten in Zuid-Afrika behandeld. In de eerste afdeling wordt de lezer met behulp van een nogal grove onderscheiding bekend gemaakt met enkele humanistische, rooms-katholieke en calvinistische grondrechtentheorieën. Op zeer beknopte wijze wor den de theoretische concepties van bekende schrijvers weergegeven en van enig commentaar voorzien. Node wordt daarbij een aanduiding van de historische context van waaruit zij hun gedachten formuleerden gemist. Het schatten van de betekenis (ook de actuele) van de genoemde grondrechtentheorieën wordt daardoor zeer bemoeilijkt. In de eerste afdeling geeft de auteur ook een eigen uiteenzetting en standpunt. De beschouwing, die methodologisch gezien de indruk wekt verwant te zijn aan de door Van Eikema Hommes ontwikkelde transcendentaal - empirische werkwijze, prikkelt tot discussie. Een discussie evenwel, waaraan in dit verband niet met recht kan worden bijgedragen want, zoals de auteur in zijn voorwaard reeds opmerkt, "diegene wat die skrijwer se uiteensetting van en standpunt aangaande die leerstuk van menseregte op wetenskaplike vlak wil vasstel, behoort die oorspronklike proefskrif te raadpleeg". In de tweede afdeling wordt beschreven op welke wijze grondrechten in een aantal nationale en internationale documenten zijn verwoord. Achtereenvolgens passeren de engelse, de amerikaanse, de franse, de canadese, de west-duitse en de nigeriaanse constitutionele regelingen en de teksten van de Universele verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de revue. Ook hier doet zich voortdurend het bezwaar van de beknoptheid van het geschrift voelen, met name omdat niet wordt ingegaan op de praktische werking van de grondrechten, die veel complexer en genuanceerder is dan de positiefrechtelijke regeling ervan doet vermoeden. De rechts vormende en rechtsinitiërende betekenis van de grondrechtencodificaties, die misschien wel de belangrijkste is, komt in het geheel niet aan bod. Tenslotte wekt kennisname van de in de derde afdeling behandelde zuidafrikaanse grondrechtenbescherming de indruk, dat in de aan de wetgeving van dat land op dit punt ten grondslag liggende grondrechtentheorie een wat ruimere plaats voor de idee van de "Staatsräson" is ingeruimd dan in de moderne westeuropese staatsleer wel gebruikelijk is. Voor iemand die gewend is aan de moderne westeuropese staatsrechtelijke regelingen kan het bepaald verhelderend zijn om te ervaren hoe in andere landen op grond van min of meer staatsopportunistische overwegingen in verregaande mate de werking van met name de op het gelijkheidsbeginsel gebaseerde grondrechten wordt beperkt. Meer dan welke theoretische beschouwing ook maakt een regeling als de zuidafrikaanse duidelijk dat het beginsel neergelegd in het adagium salus reipublicae suprema lex, zo al, dan slechts met de grootst mogelijke omzichtigheid tot een rechtsbeginsel mag worden geheven. Wellicht kan mede tegen de achtergrond van de zuidafrikaanse grondrechtenbescherming worden verklaard, dat de auteur - die in zijn theorievorming voor het descriptieve kennelijk een grotere plaats wil inruimen dan voor het prescriptieve - in zijn eigen beschouwingen en in zijn commentaren op die van anderen zo sterk de nadruk lijkt te leggen op het aspect van het statelijke en zelfs een schrijver als Van Eikema Hommes voorhoudt van de nog ongepreciseerde (a-juridische) begrippen zoals "vrijheid" en "gelijkheid" de typisch juridische neerslag (wat dat ook zijn moge!) en betekenis nog te moeten bepalen (pag. 24). Concluderend kan worden opgemerkt, dat het geschrift van belang is in zoverre het informatie beoogt te geven voor een eerste oriëntatie in het denken over en de codificatie van grondrechten. Er wordt voldoende geboden om belangstelling voor het onderwerp te wekken. Door zijn beknoptheid is het evenwel ongeschikt om de lezer zich een oordeel te laten vormen over de aard en de betekenis van grondrechten. Dat zal trouwens ook de bedoeling van de auteur niet zijn geweest.

Zoetermeer D. A. A. Boersema

L. M. DU PLESSIS, Calvyn oor die staat en die reg, Instituut vir bevordering van Calvinisme, Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys, Potchefstroom Zuid-Afrika 1974, 143 pp.

Voor hen, die zich willen verdiepen in het denken van Calvijn over staat en recht wordt in dit boekje de mogelijkheid geboden een overzicht te krijgen van de belangrijkste werken die op dat gebied zijn verschenen. En niet alleen dat, steeds wordt op buitengewoon informatieve wijze de inhoud van elk geschrift aangeduid. De samensteller heeft zich beperkt tot de werken die beschikbaar zijn in de Ferdinand Postma- en theologische bibliotheek van de P.U. vir C.H.O. Achtereenvolgens worden een aantal algemeen oriënterende werken, 41 meer diepgaande studies over Calvijns rechts- en staatsleer en 29 geschriften van Calvijn zelf over dit onderwerp behandeld. De meest besproken Calvijnstudies zijn van zuidafrikaanse, duitse, engelse of nederlandse oorsprong. Niet besproken, doch slechts gesignaleerd worden een 44-tal werken die niet in de vorengenoemde bibliotheek beschikbaar zijn en voorts nog 21 voornamelijk franstalige studies.

Zoetermeer D. A. A. Boersema

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Radix | 56 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Radix | 56 Pagina's