Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele hermeneutische vragen rond het thema 'De Schrift is haar eigen uitlgester'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele hermeneutische vragen rond het thema 'De Schrift is haar eigen uitlgester'

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1946 verscheen een boek van dr. S. Greijdanus, getiteld 'Schriftbeginselen ter Schriftverklaring en historisch overzicht over theorieën en wijzen van Schriftuitlegging'. Het uitgangspunt van dit boek lag hierin dat de Schrift haar eigen uitlegster is, m.a.w. dat een Schiftgedeelte alleen met behulp van de rest van de Schrift op verantwoorde wijze uitgelegd kan worden. We zijn nu ruim 30 jaar verder, en de vraag dringt zich op: kan de gereformeerde Schriftuitleg zich anno 1979 nog tevreden stellen met het boek van Greijdanus? En vooral ook deze vraag eist de aandacht: kunnen we bovengenoemd uitgangspunt van Greijdanus' boek nog onveranderd overnemen of is herziening en bijstelling nodig? Het is de bedoeling van dit artikel om op deze vragen in te gaan en er een antwoord op te zoeken. Mijns inziens is het van belang om niet alleen de zgn. erfenis van K. Schilder maar ook die van S. Greijdanus uit te bouwen en zo nodig te korrigeren. Dat is niet het minst van belang ten aanzien van de exegetische stelregel, dat de heilige Schrift haar eigen uitlegster is. Deze verklaringsregel voor de bijbel, door Greijdanus sterk op de voorgrond geplaatst, wordt naar mijn mening nogal eens wat vlot en gemakkelijk gebruikt en juist daarom soms misbruikt. Ik denk dat we op dit punt voorzichtiger te werk moeten gaan, en ook de uitwerking door Greijdanus van deze regel zullen moeten korrigeren. Ik zou mijn gedachte in dezen voorlopig alsvolgt kunnen toespitsen: ook buitenbijbelse bronnen kunnen de Schrift uitleggen. Ik hoop dit in het vervolg te adstrueren. In verband daarmee zullen eerst enkele voorvragen ten aanzien van de Schriftuitleg ter sprake komen. Verder wil ik ook nog enkele dingen zeggen van het boek van Greijdanus in het algemeen, en tenslotte geef ik een aantal suggesties voor de uitbouw van de zogeheten gereformeerde hermeneutiek.

Wat is de bijbel?

De bijbel legt zichzelf uit. Dat is reeds vanaf de totstandkoming van de bijbel in de exegese een verklaringsprincipe van de eerste orde. Als we daarover willen gaan spreken is het goed om eerst na te gaan hoe de bijbel en de uitleg ervan in de gereformeerde leer worden gezien. De bijbel kunnen we het best definiëren door uit te gaan van Gods openbaringsarbied. God heeft zich vanaf de schepping aan de mensen geopenbaard, maar na de zondeval kreeg die openbaring een ander karakter dan ervoor. Na de val begon God zich al dadelijk te openbaren als een God die ondanks de menselijke zonde de wereld en de mensen toch nog wil redden. Op welke manier Hij dat wilde doen werd in de loop der geschiedenis steeds duidelijker bekend gemaakt. Zo werd langzaam maar zeker openbaar dat God redding wilde brengen door zijn Zoon naar deze wereld te zenden om voor de zonde te lijden en te sterven. Toen Gods Zoon zelf kwam werd Hij de openbaring van God in eigen Persoon. Uitgaande van deze Zelfopenbaring van God kunnen we de bijbel omschrijven als de teboekstelling van de hoofdmomenten uit die openbaring van God tot ons heil. Dit houdt o.a. in dat de bijbel geen verzameling is van algemene tijdloze waarheden, zoals vaak wordt gedacht en zoals inderdaad het geval is in veel heilige schriften van andere godsdiensten. De bijbel als het heilige boek van christgelovigen is de schriftelijke en betrouwbare vastlegging van de openbaringsgeschiedenis. In de bijbel geeft God openbaring over zichzelf, en wordt ons zijn wil en weg tot onze verlossing geopenbaard. De belofte van die verlossing en ook de voorlopige vervulling ervan, is de rode draad die door heel de geschiedenis van de bijbel heen loopt. Die geschiedenis karakteriseren we dan ook als heilsgeschiedenis: ze wordt geheel en al gestempeld door het heil dat God belooft en ook reeds in deze bedeling begint te verwerkelijken. Vooruitlopend op het vervolg kan nu reeds benadrukt worden dat met genoemd karakter van de bijbel terdege rekening moet worden gehouden bij de bijbelverklaring, vooral als men de ene Schriftplaats naast de andere legt. Wie de bijbel beschouwt als een boek vol algemene waarheden kan gemakkelijk de ene tekst tegen de andere uitspelen. Maar als we aanvaarden dat Gods openbaring een geschiedenis doorloopt en dat de bijbel daarvan een neerslag biedt voor de kerk aller eeuwen, dan zullen we bij de exegese daarmee ook ten volle rekenen.

Is de bijbel Gods woord?

Voor de bijbel wordt vaak de naam 'Woord Gods' gebruikt. Is dat terecht? Naar mijn idee kan men beter van heilige Schrift(en) spreken. Daardoor kunnen misverstanden vermeden worden. En daarmee bewegen we ons ook meer in de lijn van bet spraakgebruik in de bijbel zelf. Want daar wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gesproken woord Gods en de boekstaving daarvan.1 Zoals ook artikel 3 N.G.B. dat doet, waar eerst wordt gehandeld over het woord Gods dat heilige mensen Gods hebben gesproken, en daarna over het feit dat de profeten en apostelen dit geopenbaarde woord te boek moesten stellen. En dit artikel besluit met deze zin: 'Hierom noemen wij zulke geschriften: Heilige en Goddelijke Schrifturen.' Trouwens, wie de bijbel als boek Gods Woord noemt, komt altijd in moeilijkheden als hij deze uitdrukking in stringente zin wil opvatten. Dat blijkt wel bij Greijdanus die boven paragraaf 24 van zijn eerder vermelde boek zet: 'Bij de Heilige Schrift is te onderscheiden tusschen Woord Gods in formeelen en in materieelen zin'. Er is dus een scholastieke onderscheiding nodig om de uitdrukking te kunnen handhaven. Maar waarom zouden we die uitdrukking koste wat het kost moeten handhaven? De bijbel zelf eist dat van ons niet. Immers, als we de bijbel lezen, horen we lang niet altijd de Heere Zelf spreken. Om maar bij het begin te beginnen: in Genesis 1 horen we eerst inderdaad het refreinmatige 'En God zeide...', maar in het vervolg horen we ook mensen spreken, en in Genesis 3 zelfs de duivel door middel van een slang. Het eerste zou Greijdanus Gods Woord in materiële zin noemen, maar als de bijbel een verslag geeft van woorden van mensen of van de slang bijvoorbeeld, dan zou hij dat Gods Woord in formele zin noemen. Dat laatste wil zeggen: daar spreekt de Here wel niet rechtstreeks, maar de verslaggeving van de bijbel is ook daar betrouwbaar en de Here is ook van die Schriftgedeelten de eerste Auteur. De woorden van mensen zijn wel niet normatief, maar we mogen zeker weten, dat ze inderdaad zó zijn gesproken als de bijbelschrijver ze weergeeft. Bovendien, zo wordt bedoeld, behoren die woorden en daden van mensen ook tot de geschiedenis van Gods openbaring. In deze redenering kan heel de bijbel minstens in formele zin het Woord van God genoemd worden. Maar als we die uitdrukking in strikte zin nemen, kunnen we niet zo spreken. Dan moeten we zeggen, niet in Schriftkritische maar in Schriftgelovige zin: Gods Woord is in de bijbel, en de bijbel als geheel is de heilige Schrift, d.w.z. de boekstaving van woorden en daden van God en mensen en zelfs duivelen, waardoor de Here het heil in deze wereld openbaar maakt en bewerkt.

Waar gaat het om als we met de bijbel bezig zijn?

God heeft ervoor gezorgd dat de bijbel er ook anno 1979 nog is. Zo kunnen we nog dag aan dag in die bijbel lezen, om daaruit te leren wie de Here is en wat Hij van ons vraagt. De bijbel is een aktueel boek, omdat God hem heeft bestemd voor de mensen van alle tijden. Als we met de bijbel bezig zijn, gaat het er daarom ook om dat we die aktualiteit zien en aanvaarden. De bijbel is niet bedoeld en gegeven om allerlei interesses te bevredigen. De bijbel spreekt ook geen wetenschappelijke taal waardoor er automatische aansluiting zou zijn met de wetenschap. Nee, het gaat in de bijbel in eerste en laatste instantie om de boodschap van leven uit de dood. Op die boodschap is heel de taal en inhoud gericht. In elk hoofdstuk wil de Here ons konkreet troosten en vermanen. We moeten dan ook steeds weer te weten komen wat God ons in een bepaald Schriftgedeelte in onze konkrete omstandigheden wil meedelen. Dat is niet alleen het doel van een preek, maar van alle lezen, bestuderen en bespreken van de Schrift. Het gaat om het verstaan van de bijbel. En we hebben de bijbel in een bepaald gedeelte pas werkelijk verstaan als we de aktuele boodschap ervan hebben vernomen.

Hoe komen we tot verstaan van de bijbel?

Wij zijn niet de eerste lezers van de verschillende bijbelboeken. Er is zelfs een grote afstand tussen ons en de eerste lezers of hoorders van de bijbel. Wij spreken geen hebreeuws, aramees of grieks, wij leven niet in de tijd van Nebukadnezar of Herodes, en wij reizen niet meer per kameel. Er zijn dus grote historische, taalkundige en culturele verschillen die het ons moeilijk kunnen maken om tot het verstaan van een bijbelgedeelte door te dringen. Maar deze afstand kan in het algemeen worden overbrugd. Daar zijn vandaag de dag vele hulpmiddelen voor. De eerste taak van exegeten bestaat hierin dat zij die hulpmiddelen goed gebruiken en zodoende de bijbel het reliëf van voorheen teruggeven. Op die manier kunnen zij de bijbellezers helpen om de bijbel te plaatsen in de tijd waarin hij ontstond. Dat is nodig voor een goed begrip van de bijbelse inhoud. Want wie de achtergrond van een bijbelse gebeurtenis niet goed kent, kan langs de betekenis ervan volkomen heen schieten. Wie niet weet hoe een schaapskooi er in Jezus' dagen uitzag, kan het niet vatten als Jezus zegt: 'Ik ben de deur der schapen' (Joh. 10 : 7). Daarom hebben exegeten allereerst te verklaren opdat de lezers de afstand kunnen overbruggen en de tekst begrijpen. Dat is de eerste taak van exegeten, en ook de eerste fase op weg naar een volledig verstaan. Het zou aan te bevelen zijn als de bijbeluitgaven zelf in beknopte vorm het resultaat van deze exegetische arbeid zouden bevatten. Ik doel dus op bijbels met verklarende aantekeningen, zoveel mogelijk vrij van uitleg. Maar er is ook een tweede fase waarin een exegeet kan helpen. Die fase komen we op het spoor als we denken aan die bekende vraag van Philippus aan de kamerling: 'Verstaat gij wat gij leest?' (Hand. 8 : 30). Het gaat bij de bijbel maar niet om het begrijpen van de woorden en de cultuur-historische achtergrond, maar om het verstaan van de zin en betekenis van een tekst in heel het verband van de Schrift. De bijbel moet niet alleen verklaard maar ook uitgelegd worden, als ik deze woorden voor het gemak zo even mag onderscheiden. De uitleg rust op de verklaring, maar gaat veel verder en dieper. Van het uiterlijk van de tekst gaan we nu naar het innerlijk. De uitleg beziet de betreffende tekst in het raam van heel Gods openbaring, en probeert na te gaan wat God juist in die tekst ons op dat moment te zeggen heeft. Juist in die tweede fase blijkt zo vaak hoe verduisterd ons verstand en hoe onwillig ons hart is. En sommige Schriftwoorden kunnen dan ook voor ons zo onverstaanbaar zijn, dat we ons afvragen: ligt dat nu aan ons of ligt het aan de bijbel?

Is de bijbel duidelijk?

Het is goed om die vraag te stellen. Want stelt U zich voor dat het bij het karakter van de bijbel hoort, dat duisternis en duidelijkheid elkaar afwisselen. Dan konden we onze energie beter aan andere dingen besteden dan aan de uitleg van moeilijke bijbelpassages. Maar zo staan de zaken niet! Wij belijden als gereformeerde kerken de klaarheid der waarheid oftewel de perspicuitas van de heilige Schrift: zij is van zichzelf duidelijk en klaar.2 Deze leer is vooral tot ontwikkeling gekomen in de dagen van de Reformatie in konfrontatie met de roomse kerk. De gereformeerden wezen erop dat niet een heersende klasse in de kerk het monopolie bezit om de H.S. te kunnen exegetiseren. Ieder mondig lidmaat van de kerk is met de Geest gezalfd, en kan daardoor in principe de hoofdlijnen van de Schrift vatten. Want de bijbel is geen boek voor ingewijden, maar voor iedereen die zich gewillig voor haar wil buigen. God wil zich openbaren aan ieder die gelovig luistert. En openbaren is juist het tegendeel van verhullen. De bijbel is geen duister boek, maar juist gegeven en bedoeld om 't donker op te klaren (Psalm 119). In de H.S. krijg ik van mijn plicht een klaar bericht (Psalm 19). God gaf de hele bijbel terwille van onze zaligheid. Zou Hij dan stenen geven voor brood, duisternis voor licht? Zo mogen wij van de H.S. leren dat zij in principe en van karakter doorzichtig (perspicuus) is. Dat is wat anders dan doorgrondelijk. Het gaat erom dat wij kunnen weten wat God van ons wil en welke de weg ter zaligheid is. Of wij de Here en zijn woorden en werken kunnen doorgronden is een heel andere zaak. Het gaat om het verstaan, niet om het doorgronden.

Wat heeft een goed verstaander nodig?

Als wij iets in de bijbel niet vatten, ligt dat niet aan de bijbel, zo zagen we. De oorzaak van onbegrip en misverstand moet dus bij de lezer liggen. De vraag is daarom te stellen: welke voorwaarde moet minstens vervuld zijn willen wij tot goed verstaan van een bijbelgedeelte komen? Het antwoord kan kort en krachtig zijn: geloof. Wie niet gelovig luisterend tot de bijbel komt, zal hem niet verstaan, maar die zal de boodschap ervan verdraaien tot zijn eigen verderf. Hiermee hangt samen dat zgn. congenialiteit nodig, ja onmisbaar is bij de uitleg van de bijbel. Congeniaal betekent letterlijk 'geestverwant'. Wie iets wil begrijpen of beschrijven moet van te voren een soort van geestelijke verwantschap hebben met wat moet worden begrepen. Dat is in alledaagse dingen reeds het geval. Het is duidelijk dat je van een dove geen biografie van Mozart mag verwachten of van een blinde een levensbeschrijving van Vincent van Gogh. Maar dat werk zal men ook niet toevertrouwen aan een mens, die voor muziek geen oor of voor schilderkunst geen oog heeft. Hetzelfde is van toepassing op geestelijke dingen, in het bijzonder op de bijbel. Wie van God geen oren heeft gekregen om de bijbelse boodschap te horen, die zal deze boodschap niet verstaan. De bijbel veronderstelt immers geloof. Bijbelreceptie vraagt een geloofsrelatie; de schatten van de Schrift kunnen alleen maar ontsloten worden met de sleutel des geloofs. De waarheid daarvan blijkt in de praktijk keer op keer. Er zijn ook vandaag de dag talloze mensen, vooral ook theologen, die zich voortdurend met de bijbel bezighouden zonder dat zij werkelijk geloven. Zelfs marxisten hebben zich op de studie van de bijbel geworpen.3 Maar de vruchten van zulke studie zullen de bron verraden, want zonder geloof leest niemand wel. Aan de vruchten kent men de boom. Dat betekent niet dat zulke bijbelstudie voor ons niet nuttig kan zijn. Schriftkritische kommentaren kunnen soms voor allerlei dingen onze ogen scherpen. Want ook het oog des geloofs kent blinde vlekken. Vanwege onze zondigheid heeft congenialiteit ook haar grenzen en zelfs haar gevaren.4 Zo kunnen ongelovigen ons zelfs soms helpen om tot een beter verstaan te komen. Dat houdt niet in dat die ongelovige uitleggers zelf ook tot het ware verstaan komen. Zij passen in principe de bijbel slechts in in hun vooronderstellingen die ze bij het lezen meebrengen, en daarmee verdraaien ze de bijbel tot hun verderf. Want het gemis van geloof moet wel leiden tot zulke manieren van uitleg die aan de Schrift zelf vreemd zijn. Wie niet werkelijk gelooft heeft bewust of onbewust een andere hermeneutiek dan een Schriftgelovige uitlegger. Met andere woorden: bij de hermeneutiek vallen de beslissingen.

Wat is hermeneutiek?

In verband met de uitleg van de bijbel wordt vaak over hermeneutiek gesproken. Ook in de titel van dit artikel is deze term terug te vinden. In het kader van dit artikel is het gewenst over deze term iets meer te zeggen. Dat is vooral ook hierom gewenst, omdat rond dit begrip langzamerhand een hele spraakverwarring is ontstaan. Als we in de gereformeerde theologie over hermeneutiek spreken moeten we dat begrip dus nauwkeurig definiëren. Over deze zaak heb ik een aantal jaren geleden een artikel geschreven onder de titel 'Hermes in Marburg'.5 In dat artikel werd een plaatsbepaling gegeven van de hermeneutiek van de duitse theoloog Ernst Fuchs. Zijn boeken 'Hermeneutik' en 'Marburger Hermeneutik' hebben een totaal ander karakter dan bijvoorbeeld het genoemde boek van Greijdanus. Er komen ook heel andere onderwerpen in ter sprake. In het artikel heb ik de achtergrond van dat verschil en die verschuiving duidelijk proberen te maken. Greijdanus staat in de gereformeerde traditie, maar Fuchs is een leerling van de filosoof Heidegger en de theoloog Bultmann en hij staat dan ook in de traditie van het westerse afvallige denken. Dat hrengt met zich mee dat hij de bijbel beschouwt als een voluit en louter menselijk boek, waarbij de hermeneutiek tot taak krijgt om de relevantie van dat menselijke en ook oude boek voor de lezer van vandaag aan te tonen en onder woorden te brengen. Het is van belang om hier nog even nader op in te gaan. Evenals Fuchs hebben ook veel andere moderne theologen die verschuiving in het begrip hermeneutiek aangebracht. Dat komt omdat al die theologen in de bijbel uitgaan van een onderscheid tussen historie en geschiedenis. In de laatste eeuwen is men in de Schriftkritische wetenschap langzaam maar zeker tot dat onderscheid gekomen. Eerst ontdekte men hoe langer hoe meer de historische bepaaldheid van de bijbel. Steeds duidelijker bleek dat de bijbel niet een boek was dat regelrecht uit de hemel gevallen was, maar dat helemaal geworteld en verstrengeld was in de geschiedenis en de kuituur van het oude nabije oosten. Tot zover kon ook een gereformeerde hierin van harte meegaan. Maar het vervolg werd helaas dat men door deze ontdekking het Goddelijk gezag van de bijbel in diskrediet ging brengen. Bij het onderzoek van het ontstaan van de bijbel ging men steeds meer de nadruk leggen op de menselijke faktor ten koste van de Goddelijke faktor, zeker toen men ook allerlei fouten en feilen meende te ontdekken. Op den duur beschouwde men de bijbel niet slechts als een tijdbepaald boek, maar bovendien als een tijdgebonden boek. De historische betrouwbaarheid van allerlei geschiedenissen werd disputabel gesteld en soms geloochend. Om die reden ontstond het hermeneutisch probleem van de moderne theologie, dat alsvolgt onder woorden kan worden gebracht: Hoe kan de bijbel in het licht van haar absolute tijdgebondenheid toch de mens van vandaag gezaghebbend en inspirerend aanspreken? Dit probleem nu tracht men tegenwoordig veelal op te lossen door in de bijbel een onderscheid aan te brengen tussen historie en geschiedenis. De bijbel suggereert veel historie te geven, zo zegt men dan, maar het historisch-kritisch onderzoek heeft bewezen dat de bijbel lang niet altijd betrouwbaar is, en vaak ook helemaal niet betrouwbaar bedoelt te zijn. Het is bijvoorbeeld niet zeker, wat er allemaal waar is van de verhalen over Jezus. Maar dat is ook niet zo belangrijk. Het gaat er niet allereerst om wat gebeurd is (historie), maar om wat men van dat gebeuren ervaren heeft en om de manier waarop dat vervolgens in de bijbel terechtgekomen is (geschiedenis). De historie als het gebeurde verleden is vaak niet te achterhalen en dat is ook niet nodig; het komt aan op het beleefde verleden als de geschiedenis die blijvende waarde heeft voor de mensen van alle plaatsen en tijden. In het kader van dit onderscheid definiëren moderne theologen hun visie op de hermeneutiek. Naar hun mening is dit de taak van de hermeneutiek, dat de mens van deze tijd dezelfde geloofservaring krijgt als de bijbelschrijvers van destijds. De hermeneutiek moet de vonk van het verleden naar het heden doen overslaan. In deze visie krijgt de term hermeneutiek dus een heel andere vulling dan sinds de reformatietijd tot voor enkele jaren het geval was. Vandaar de spraakverwarring die ik al noemde. In de gereformeerde traditie namelijk is de hermeneutiek die theologische wetenschap, die zich bezighoudt met de regels volgens welke de bijbel moet worden geïnterpreteerd. Het gaat in deze wetenschap zogezegd om de vooronderstellingen en uitgangspunten van de exegese. Ook legt de gereformeerde exegese in deze wetenschap rekenschap af van haar werkwijze en methodiek. Achter de beide opvattingen van hermeneutiek staat dus een verschillende opvatting ten aanzien van de bijbel. In de gereformeerde traditie gaan we ervan uit, dat in heel de bijbel God zelf aan het woord is. We geloven bovendien dat het van levensbelang is om te weten en te doen wat de Heere zegt. Het komt er dus bij elke tekst op aan dat we daarin leren zien wat de Heere konkreet tot ons heeft te zeggen. De hermeneutiek wil bij die studie haar diensten verlenen. Heel anders is het bij de modernen. Daar gaat men er van uit dat de bijbel een boek is vol van verhalen van mensen. Vervolgens neemt men om een of andere reden aan dat het belangrijk is om zich met die verhalen bezig te houden en er lering of inspiratie uit op te doen. Daarom gaat men die verhalen bestuderen en ook ontleden; er spreken in de bijbel namelijk mensen in hun eigen taal en wereldbeeld over zaken die de mensen van alle eeuwen aangaan. Het is dan de taak van de moderne hermeneutiek om die blijvende boodschap eruit te halen en in moderne taal aan de mens van de twintigste eeuw door te geven.6 Vanwege dit principiële verschil tussen beide opvattingen is. het dus zaak om van genoemde spraakverwarring geen slachtoffer te worden. Wie gereformeerd en bijbelgetrouw wil zijn kan de term hermeneutiek niet in het moderne kader plaatsen. In de gereformeerde traditie wordt de term en het vak hermeneutiek bepaald door een onvoorwaardelijk Schriftgeloof. Op de encyclopedische gevolgen hiervan zal ik verder in het artikel nog nader ingaan. Alleen wie door dit Schriftgeloof geleid wordt, kan de Schrift aanvaarden zoals zij zich geeft, en haar ook verstaan zoals zij is bedoeld. Wie de bijbel louter als menselijk boek ziet zal bij de uitleg noodwendig het spoor bijster raken. Nu hebben we er al over gesproken dat ook op Schriftgelovig standpunt de uitleg niet altijd even gemakkelijk is. Maar in dat geval staat niet de eigenwijsheid het verstaan van Gods wijsheid in de weg, maar zijn er allerlei praktische moeilijkheden die een goede uitleg in de weg kunnen staan. Daarom is er voor de interpretatie van de bijbel veel studie nodig, en ook de kennis en het goed gebruik van de regels voor die interpretatie. Eén van de meest bekende en belangrijke regels daarbij is wel de regel dat de Schrift haar eigen uitlegster is. Zoals reeds in de inleiding gezegd is wil ik aan deze exegetische regel bijzondere aandacht geven.

Is de Schrift haar eigen uitlegster?

Sacra Scriptura sui ipsius interpres. Dit adagium is vanaf de tijd der reformatie met nieuw élan en nieuwe overtuiging benadrukt.7 Het betekent letterlijk dat de heilige Schrift haar eigen uitlegster is. Van dit adagium wil ik bij voorbaat zeggen dat er een grote mate van waarheid in schuilt. Het is een stelregel die bij de exegese onmisbaar is. Maar tegelijk wil ik zeggen dat het wel nodig is om het toepassingsbereik van deze regel goed af te bakenen. Want hij is niet alleenzaligmakend. En wie er teveel van verwacht wordt teleurgesteld. De stelregel veronderstelt allereerst terecht dat de bijbel een eenheid is, omdat hij vanaf Genesis tot en met Openbaring van God afkomstig is. De eerste auteur van heel de Schrift is God de heilige Geest, en daarin ligt de garantie van haar volstrekte eenheid. De Schrift kan daarom niet gebroken worden. Want de Geest spreekt zichzelf niet tegen, en dus kan ook de ene tekst de andere niet tegenspreken, noch de ene Schriftinhoud de andere. Verder gaat deze regel er terecht vanuit dat de Schrift geen optelsom is van 66 bijbelboeken, maar een samenhangend geheel. Vroeger formuleerde men dat vaak zo, dat men zei dat de bijbel een organisme is. Deze biologische beeldspraak wordt tegenwoordig niet zoveel meer gebruikt en kan ook aanleiding zijn voor misverstanden of onjuiste allegoriën. In plaats van een organisch geheel kunnen we dan ook beter spreken van een openbaringsgeheel. De bijbel is geen eenheid omdat daarin dezelfde taal wordt gesproken of vanwege een overal gelijke culturele achtergrond, maar omdat hij van het begin tot het eind één onderwerp heeft: de ontvouwing van Gods raad en wil tot onze verlossing. Dat is de rode draad die door heel de Schrift heenloopt. En daardoor heeft in de bijbel alles met alles te maken. Elk Schriftgedeelte heeft zijn plaats in het grote geheel van Gods openbaring, en er is dan ook geen tekst of perikoop die in het totaal van de bijbel gemist zou kunnen worden. Dat laatste is van groot belang voor de uitleg van de bijbel. Want het betekent dat een tekst nooit zó uitgelegd kan worden dat hij niet past in het geheel van Gods openbaring, of die openbaring zelfs tegenspreekt. In dit verband van de uitleg wordt dan ook vaak het genoemde adagium aangehaald. Dat kan goed gebeuren, maar de regel kan ook verkeerd toegepast worden. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld als men zegt: als de exegese van een tekst onoverkomelijke moeite geeft, moet je een andere tekst zoeken die er bij past; je moet immers Schrift met Schrift verklaren, en elke tekst moet verklaard kunnen worden als je de hele bijbel maar als kontekst benut. Dit lijkt een aannemelijke toepassing van de genoemde stelregel, maar is het toch niet. Want er is een groot verschil tussen de beide volgende uitspraken: elke tekst moet passen in het Schriftgeheel, èn: elke tekst moet verklaard worden door het Schriftgeheel. Die eerste uitspraak is volledig waar, maar die tweede uitspraak kan de bijbelverklaring heel gemakkelijk doen ontsporen. Ik wil dat met enkele voorbeelden verduidelijken. In Lukas 8:16 e.v. geeft de Heiland een waarschuwing in de vorm van een beeldspraak. Hij spreekt over een lamp . die je niet moet bedekken willen de binnenkomenden het licht kunnen zien. Hoe verleidelijk is het om hier direct aan het licht van het evangelie te denken en aan de lamp voor onze voet, zoals de bijbel er elders over spreekt. Toch zou die gedachte de uitleg alleen maar op een dwaalspoor kunnen brengen. De spits van Christus' woorden zou ons ontgaan. Want Christus gebruikt dit beeld om te wijzen op de noodzaak van het ware, het konsequente horen. Hij bedoelt dat het ware horen ook het doen insluit, evenals het aansteken van een lamp ook insluit dat je die lamp niet verbergt maar bovenop een standaard zet. Voor de verklaring van deze tekst is het dus dienstiger om een inzicht te krijgen in de huisverlichting van die tijd dan om alle teksten over lampen en licht in de bijbel na te slaan. Een ander voorbeeld uit dit evangelie. In Lukas 10:18 zegt de Heiland tegen zijn discipelen: 'Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen'. Je bent direkt geneigd om hierbij ter verklaring Openbaring 12 aan te halen: de draak die uit de hemel wordt geworpen. Toch zou die aanhaling voorbarig zijn en de juiste uitleg slechts bemoeilijken. Want tijdens Jezus' leven op aarde had de duivel nog alle gelegenheid om in de hemel te komen. Het verband van de tekst stuurt de uitleg dan ook in een geheel andere richting. Toen de discipelen op toernee waren om te preken en te genezen, zag de Heiland op een gegeven moment de satan van bovenaf naar beneden schieten om het werk van de uitgezonden discipelen te verstoren en hun aanhang te verstrooien. Als een roofvogel 'viel' de satan uit de hemel neer voor een tegenoffensief tegen het werk van Christus middels zijn discipelen. Het is hier dus beter om de mogelijkheden van het griekse woord voor 'vallen' te bestuderen dan onmiddellijk naar gelijkende teksten elders in de bijbel te zoeken. Een laatste voorbeeld. Als we 2 Thessalonicenzen 2 opslaan en daar lezen van de wetteloze, denken we al gauw aan de antichrist waarover we elders in het N.T. lezen. Maar wie beiden bij voorbaat identificeert, loopt de tekst voor de voeten en kan slechts vooringenomen dit Schriftgedeelte verder exegetiseren. Als we dit gedeelte echter onbevangen uitleggen, met inachtneming van het direkte tekstverband en de achtergrond van de brief, zullen we niet bij een gelijkstelling van wetteloze en antichrist terechtkomen. Zo moeten we dus op onze hoede zijn, als we terwille van een goede uitleg Schrift met Schrift vergelijken. Die stelregel mag zeker niet verworden tot het vergelijken van woorden en woordjes alleen. Als we bijvoorbeeld in Markus 9:50 het bevel van Christus lezen: 'Hebt zout in u zelf, dan is het gevaarlijk om via dat woordje 'zout' deze uitspraak in verband te brengen met dat bekende gezegde uit de bergrede: 'Gij zijt het zout der aarde' (Matth. 5:13).8 Natuurlijk is het nodig om elke tekst in verband te brengen met heel de bijbel om de inhoud en rijkdom ervan goed te leren zien. Alleen maar, dat moet niet te vlug gebeuren. Eerst moet de tekst geëxegetiseerd worden. In die fase kan de stelregel der Schriftvergelijking slechts spaarzamelijk toegepast worden, eigenlijk alleen daar waar de Schrift er zelf aanleiding toe geeft. Bijvoorbeeld daar waar in het N.T. een uitspraak van het O.T. aangehaald wordt, of daar waar gesproken wordt over de vervulling van wat vroeger reeds was geprofeteerd. Maar in vele andere gevallen kan de regel alleen als toetsingsregel dienst doen: de uitleg moet getoetst worden doordat men nagaat of zij past in het geheel van de bijbelse openbaring en met de inhoud van de H.S. nergens in strijd komt.

Kunnen buitenbijbelse bronnen de Schrift uitleggen?

We komen nu bij een punt dat ook reeds ter sprake kwam in de inleiding tot dit artikel. We hebben gezien dat de regel, dat de Schrift haar eigen uitlegster is, met voorzichtigheid gehanteerd dient te worden, en slechts beperkte geldingskracht heeft. De vraag doet zich nu voor: is het terecht of ten onrechte als men zich bij de exegese soms beroept op buitenbijbelse gegevens? Ik denk bijvoorbeeld aan rabbijnse bronnen, aan de rollen van Qumran, aan de geschriften van Josephus of aan de apokriefe boeken. Mogen we gegevens daaruit benutten met het oog op een recht verstaan van een tekst of perikoop? Ik wil daar het volgende van zeggen. Terecht wordt er vaak gezegd: je moet een tekst niet uit z'n verband rukken. Als je bijvoorbeeld de woorden 'God is liefde' uit het verband in de eerste brief van Johannes wegsnijdt, lijken ze een algemene waarheid te worden, maar zijn dan in feite een leugen. Je moet een tekst dus in zijn verband laten staan en daaruit niet losrukken. Nu staat een tekst echter altijd in tweeërlei verband: elke tekst staat altijd ergens in de bijbel, maar de inhoud van die tekst is tevens verbonden met de historische verbanden van die tijd. We spreken daarom respektievelijk van de tekstuele kontekst en de historische kontekst. Dit tweeërlei verband is niet alleen een eigenschap van het spreken van de bijbel, maar van alle menselijk spreken en schrijven. Als we iemands woorden willen begrijpen, is het goed om te weten wanneer en waar ze zijn gesproken. Dat geldt ook voor de woorden van Christus als Hij bijvoorbeeld in Johannes 7:37 zegt: 'Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!'. Die uitroep van Christus gaat pas echt spreken als we de achtergrond ervan kennen. Het was de laatste dag van het Loofhuttenfeest, de dag van de waterplenging op het tempelplein. Men zag op dat feest in oktober uit naar de najaarsregen na een droge en hete zomer voor mens en dier. In die omstandigheden zal het woord van Jezus dus direkt aangesproken hebben. Van deze historische achtergrond weten we echter niet direkt uit de bijbel, maar uit een rabbijnse bron.9 Dergelijke bronnen maken ons ook de achtergrond duidelijk van de onderhouding van de sabbat door de Farizeeën en van de echtscheidingspraktijken in Jezus'dagen en van vele andere Joodse wetten en gewoonten uit die tijd. Zulke gegevens kunnen een grote hulp zijn voor het rechte zicht op een bepaalde tekst, en kunnen in bepaalde gevallen zelfs van doorslaggevende betekenis zijn voor een goede exegese. Ik denk bijvoorbeeld aan Mattheiis 1:19 en Mattheüs 19:11-12. Kennis van Joodse echtscheidingswetten kan daar van groot belang zijn om de strekking en spits van de teksten te verstaan. Van de eerste lezers van het evangelie mocht deze achtergrondkennis worden verondersteld. Daarom behoefde de evangelist daar niet over uit te weiden. Maar toen de bijbel werd doorgegeven aan volgende geslachten, was daar ook de taak om de nodige achtergrondinformatie over te leveren. Het is een opdracht voor de kerk om naast de tekst ook de historische kontekst door te geven. Helaas is de kerk in die opdracht vaak schromelijk tekortgeschoten, en daardoor is de bijbeluitleg op allerlei punten vaak in verkeerde banen terechtgekomen. Want wie van een tekst het historisch verband niet kent, kan meestal wel tot exegese van die tekst komen, maar de exegese zal toch onbevredigend blijven. Als de couleur locale niet duidelijk is blijven de Schriftwoorden grijs en grauw; de diepe en rijke kleuren onderscheiden we dan niet. Zo staat het soms met geboden uit de wet van Mozes, die op zichzelf wel begrijpelijk zijn maar waarvan we naar de reden slechts kunnen gissen. Ik denk aan een gebod als van Deuteronomium 14:21 'Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder'. Wie dit verbod leest en probeert te begrijpen vermoedt wel een heidense achtergrond. Maar die achtergrond is voor ons pas opgehelderd dankzij buitenbijbelse bronnen. Prof. B. Holwerda heeft in zijn tijd de betreffende bronnen weer voor het voetlicht gehaald, en duidelijk gemaakt dat de Israëlieten in deze tekst werd verboden om een heidense gewoonte na te volgen. Pas in dat licht ging de boodschap van de tekst echt stralen.10 Het belang van buitenbijbelse bronnen en opgravingsresultaten voor de exegese moet niet worden overdreven. Maar een feit is dat ze ons soms kunnen helpen de historische kontekst van Schriftwoorden beter te verstaan, en op die manier de finishing touch verschaffen voor een juiste exegese. En omdat de kerk in haar overlevering van noodzakelijke achtergrondinformatie is tekortgeschoten, rust op ons de taak om allerlei dokumenten en monumenten uit de tijd van de bijbel nauwkeurig te bestuderen. Die dokumenten hebben trouwens ook nog een ander nut. Ze zijn namelijk vaak nog het meest waardevol vanuit taalkundig en taalhistorisch oogpunt. Ze kunnen ons helpen om grammatika, syntaxis en semantiek van de bijbelse talen te vervolmaken. En daardoor kan de betekenis van bijbelteksten soms weer beter omschreven worden. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de hulp van hebreeuwse apokriefe geschriften die bij Qumran gevonden zijn. De bijbeltalen zijn dode talen. Daarom zijn alle inscripties, ostraka, papyri of andere schriftelijke dokumenten in die talen geschreven van harte welkom. Ze kunnen de vele leemten in onze kennis van die talen langzamerhand opvullen.

Hoe wordt een gereformeerde hermeneutiek opgebouwd?

We komen nu terug bij de hermeneutiek, en vragen ons af waar en hoe we de regels kunnen vinden om de bijbel verantwoord uit te leggen. Het boek van Greijdanus heeft de programmatische titel 'Schriftbeginselen ter Schriftverklaring'. Deze titel wordt in het boek zelf ook duidelijk uitgewerkt. In hoofdstuk 2 bijvoorbeeld luidt paragraaf 11 als volgt: 'De beginselen ter Schriftverklaring uit de Heilige Schrift zelve af te leiden'. En in het vierde hoofdstuk wordt een hele reeks van die beginselen op-gesomd en toegelicht. Wie een en ander met grote verwachtingen gaat lezen, wordt toch enigszins teleurgesteld. De schrijver legt terecht grote nadruk op het geloofsvooroordeel waarmee wij de Schrift moeten benaderen; wie niet gelooft en aanvaardt dat de heilige Geest de eerste auteur is van heel de Schrift, kan die $chrift niet adequaat uitleggen. Maar wie vervolgens de verschillende 'vuistregels' leest, krijgt nog maar weinig houvast voor de konkrete exegese. Bovendien zijn deze regels m.i. vaak eerder uit het gezond verstand af te leiden dan regelrecht uit de bijbel zelf. En verder gelden veel van die regels ook voor alle profane geschriften. Ik denk bijvoorbeeld aan een beginsel als vermeld op bladzij 135: 'Bij elk deel en bij eiken tekst der Heilige Schrift moet ook steeds scherp gelet worden op het kenmerkende'. Dit is niet alleen van toepassing op een bijbeltekst, maar op alle teksten, taaluitingen en literatuurprodukten. Hetzelfde geldt van verschillende andere 'beginselen' die in hoofdstuk 4 genoemd worden. Ik kan me wel voorstellen hoe dit hoofdstuk gegroeid is. Al exegetiserende is de schrijver een aantal wetmatigheden op het spoor gekomen, en daar geeft hij nu in genoemd hoofdstuk een opsomming en rekenschap van. Maar hij geeft helaas alleen maar een pure opsomming en geen nadere analyse van die wetmatigheden. Als hij dat wel had gedaan, had hij o.a. kunnen onderscheiden tussen algemene beginselen en beginselen die speciaal op de bijbel van toepassing zijn. Dan had ook duidelijk naar voren kunnen komen dat de bijbelse hermeneutiek nauwer verbonden is met de algemene hermeneutiek dan Greijdanus nu in zijn boek laat blijken. Met het voorafgaande wil gezegd zijn dat zeker dat vierde hoofdstuk van Greijdanus boek nog maar een voorfase is van een gereformeerde hermeneutiek in de volle zin des woords. En daarom heb ik ook bezwaar tegen wat op bladzij 56 van het boek staat geschreven. Op die bladzij schrijft Greijdanus o.a. dat de bijbel geen handboek is voor Bijbeluitlegkunde. Die uitspraak op zichzelf zal iedereen kunnen onderschrijven. Maar in het vervolg blijkt hoe Greijdanus zelf deze uitspraak bedoelt, namelijk alsvolgt: de regels voor de Schriftuitleg zijn niet systematisch in de Schrift opgetekend, maar liggen door heel de Schrift verspreid. Het is volgens Greijdanus net als bij de dogmatiek en de ethiek. Ook de stof voor die wetenschappen ligt her en der in de bijbel verspreid, en moet door verzameling en afleiding tot een systeem worden samengevoegd. Maar ik zou de hermeneutiek van de bijbel niet graag op diezelfde lijn zetten. De methode van die drie wetenschappen loopt echt niet parallel. In de dogmatiek en de ethiek gaat het om de systematisering van de bijbelse inhoud, in de hermeneutiek gaat het om systematisering van de bijbeluitleg en de regels daarvan. Bijbelse ethiek is geen specialisering van de algemene ethiek, maar bij de hermeneutiek is dat wel het geval. Er kan dus terecht gesteld worden dat de bijbel geen handboek is voor de bijbeluitlegkunde. Maar we moeten het wel anders opvatten dan Greijdanus het doet, namelijk aldus: we kunnen in de bijbel zeker hier en daar aanwijzingen en principes aantreffen voor een juiste manier van exegese, maar die zijn niet voldoende om een kompleet handboek voor de gereformeerde hermeneutiek te kunnen schrijven; voor dat laatste zullen we ook bij verschillende vakwetenschappen te rade moeten gaan, zoals bij de taal-, tekst- en literatuurwetenschap. Wellicht zal professor Greijdanus dat zelf ook niet ontkend hebben. Hij noemt zijn boek immers niet een Hermeneutiek; hij geeft (slechts) een aantal Schriftbeginselen voor de verklaring van de bijbel. Helaas bevat het boek van Greijdanus geen voorwoord, zodat we over de bedoelingen van de auteur met dit werk niet verder ingelicht worden dan men uit het boek zelf zou kunnen konkluderen. Als iemand hier meer van weet, dan verneem ik dat graag. Naar de inhoud van het boek te konkluderen lijkt het niet waarschijnlijk dat de auteur een kompleet handboek heeft willen geven. Ook een vergelijking met bijvoorbeeld de twee kloeke delen van zijn 'Bijzondere Canoniek' maakt dat niet aannemelijk. Het lijkt er eerder op dat de schrijver een aanvulling heeft willen geven op het boek van dr. F. W. Grosheide onder de titel 'Hermeneutiek ten dienste van de bestudering van het Nieuwe Testament' uit 1929. De recensie door Greijdanus van dit boek doet deze gedachte in elk geval opkomen.11 Maar hoe dan ook, het zou wel gewenst zijn dat de arbeid van Greijdanus uitgewerkt zou worden tot een kompleet handboek voor de gereformeerde hermeneutiek. Daarover wil ik in de volgende onderdelen nog iets zeggen.

Waarom is uitbouw van de gereformeerde hermeneutiek gewenst?

In 1963 schreef prof. dr. C. Trimp in een verhaal over de geschiedenis van de Theologische Hogeschool over de historische roeping van 'Kampen'. Hij wees erop, dat het opvallend is hoe weinig de hermeneutische principia van Bultmann de aandacht hebben gehad van Schilder en Greijdanus. Daarom, aldus Trimp, wordt in onze dagen des te dringender een kritische konfrontatie gevraagd, niet alleen met Bultmann en zijn school voor het N.T., maar ook met de hermeneutische principia van G. von Rad en zijn leerlingen voor het O.T. In dat verband schreef prof. Trimp: 'Dit alles zal zich in deze decennia moeten concentreren rondom een uitbouw van de hermeneutiek van Greijdanus, waarbij tegelijkertijd een confrontatie met de fundamentele posities van de Wijsbegeerte der Wetsidee voltrokken zal dienen te worden.12 Ik ben het met deze schrijver eens als hij stelt dat de theologieën van Bultmann en von Rad ons tot een kritisch weerwoord prikkelen en ons ook noodzaken tot een uitbouw van onze gereformeerde erfenis. Zo geeft trouwens heel de moderne theologie ons een flink stuk theologisch huiswerk op. Ik vraag mij alleen af of juist in dit verband dan van uitbouw der hermeneutiek gesproken moet worden. M.i. moeten we hier eerder van uitbouw van de canoniek spreken. Het is belangrijk om hier encyclopedisch de grenzen goed af te bakenen. Dat betekent bijvoorbeeld dat we niet alles wat zich buiten ons als 'hermeneutiek' aandient automatisch binnen het gereformeerde vak 'Hermeneutiek' dienen te behandelen. Ik verwijs in dit verband naar de studiegids van de Theologische Hogeschool, waar prof. van Bruggen onder het kopje 'Exegese, inkl. Hermeneutiek' o.a. dit schrijft: 'De moderne hermeneutiek die zich inlaat met de vraag hoe men een brug slaat van de resultaten der (kritische) bijbelwetenschap naar de eigen tijd behoort hier niet ter sprake te komen. Zij vindt een plaats bij de kwestie der canoniek...'.13 Onder het kopje 'Canoniek' komt de schrijver hier nog weer op terug: 'Eerder werd opgemerkt dat de nieuwe hermeneutiek beter bij de canoniek ter sprake kan komen dan bij de hermeneutiek. Dat kan nu verduidelijkt worden. De hele problematiek hoe wij het woord van gisteren moeten vertalen naar de mens van morgen is voor de gereformeerde bijbelwetenschap een oneigenlijke problematiek. Het is dan ook niet goed daarop in te gaan. Het is beter om duidelijk te maken dat een dergelijke probleemstelling alleen denkbaar is vanuit de vooronderstellingen der kritische inleidingswetenschap. De nieuwe hermeneutiek kan dan als een verbijzondering van de algemene canon-bestrijding besproken worden. Daardoor voorkomen wij dat een dergelijke uitwas van de bijbelkritiek zich zou nestelen en een plaats zou opeisen in een thetische arbeid als de hermeneutiek wil zijn'.14 Het is dus encyclopedisch minder juist om allerlei moderne hermeneutieken te behandelen bij het gereformeerde vak 'Hermeneutiek'. Zelfs in een historisch overzicht van theorieën en wijzen van Schriftuitleg horen zij nauwelijks thuis. Als bestrijding nodig is zal dat in het kader van de canoniek moeten gebeuren. Dit alles betekent niet dat prof. Trimp ongelijk heeft. Een uitbouw van de hermeneutiek (van Greijdanus) is vandaag de dag wenselijk en misschien wel noodzakelijk. Maar dan in eerste instantie toch om een andere reden dan bovengenoemd. Om die reden aan te geven moet ik eerst nog iets meer zeggen over de wijze waarop een hermeneutiek van de bijbel tot stand komt. Als ik het goed zie gebeurt dat steeds in nauwe wisselwerking met de praktijk van de exegese zelf. Want we kunnen niet zeggen dat de hermeneutiek de theorie is van de exegese in die zin, dat exegese louter toegepaste en in praktijk gebrachte hermeneutiek is. Er is veeleer een voortdurende cirkelbeweging en terugkoppeling. In de hermeneutiek worden wel allerlei regels opgesteld die in de exegese worden toegepast, maar tegelijk is de hermeneutiek de wetenschap waar de exegese rekenschap aflegt van haar vaak impliciete en onbewuste methode. De hermeneutiek is dus zowel de theorie als ook het geweten van het exegetisch bedrijf. Alleen door deze wisselwerking kunnen beide vakken verder komen en uitgebouwd worden. Dit betekent dat de exegese regelmatig van haar gangbare methoden en regels rekenschap aflegt, en nagaat of die nog overeenstemmen met hermeneutische uitgangspunten zoals die door gereformeerden aanvaard worden. Als dat in bepaalde opzichten niet het geval zou zijn, moet bestudeerd worden of die uitgangspunten gecorrigeerd ofwel uitgewerkt moeten worden of dat wellicht gegroeide praktijken naar de theorie teruggebogen moeten worden. Op die manier kan de hermeneutiek bijgesteld worden en de exegese vooruitgang boeken. Het lijkt mij gewenst dat wij in onze kring ook tot gezamenlijke vooruitgang op exegetisch terrein komen. Daarvoor zal zelfbezinning en rekenschap van gegroeide exegetische praktijken nodig zijn. Want het lijkt erop dat die praktijken soms nogal uiteenlopen. Hoe is namelijk onder ons de situatie op dit terrein? Als mijn indruk juist is, dan zien wij het volgende beeld. De reeks van de 'Korte Verklaring' en de 'Bottenburg-kommentaar' zijn onder ons nog steeds in ere, maar we beseffen steeds meer dat ze niet toereikend zijn om er een preek op te bouwen. Daarom worden ook andere kommentaren, vaak meer of minder Schriftkritische, geraadpleegd. Bij de keuze daarvan gaat ieder zijn eigen weg, en waarschijnlijk is hierbij ook wel verschil tussen de jongere en de oudere predikanten. Het resultaat is dat ieder een uitleg geeft die goed is in zijn ogen en in elk geval gereformeerd is. Er is immers vrijheid van exegese maar tegelijk ook binding aan de belijdenis. Zo wordt er vanaf de kansels nogal eens verschillend uitgelegd. Dat verschil heeft niet alleen betrekking op het resultaat, maar kan ook de methode en de regels betreffen. Al met al wil ik niet beweren dat er op exegetisch terrein bij ons sprake is van pluriformiteit; maar er is wel zoveel variatie dat een bezinning op onze verklaringsgewoonten nodig lijkt. In het licht daarvan zou het goed zijn als er ter voorbereiding op een nieuw handboek voor de gereformeerde hermeneutiek eerst eens een inventarisatie kwam van de praktijk der exegese in onze kerken. Die voorfase voor zo'n handboek zou wellicht opdracht voor een doktoraal-scriptie in Kampen kunnen zijn. Ik stel me die inventarisatie ongeveer als volgt voor. Iemand legt een tekstregister aan van alle prekenbundels en exegetische studies of kommentaren, die sinds de Vrijmaking onder ons verschenen zijn. Vervolgens wordt een aantal bekende en minder bekende teksten geselekteerd, waarvan de verklaring in het beschikbare materiaal wordt nagetrokken. Ik denk hiervoor zeker ook aan gedeelten uit het boek Openbaring waarvan de uitleg ook onder gereformeerden nogal omstreden is. Van die verklaring der teksten worden in het bijzonder de (impliciete) methoden en regels bestudeerd, en vergeleken met de boeken van Greijdanus en Grosheide, of bijvoorbeeld met de reeks van de Korte Verklaring. De uitkomst hiervan wordt systematisch gerangschikt en gepubliceerd. Zo'n inventarisatie zal dan onvermijdelijk leiden tot bezinning en vernieuwing van de gereformeerde hermeneutiek. De beginselen en uitwerkingen daarvan zullen blijken zeker herschreven te moeten worden.

Waar is vernieuwing nodig?

Bij die herschrijving zullen verschillende zaken opnieuw overdacht moeten worden. Ik denk met name aan het taalkundige en literaire aspekt van de bijbel. Er is de laatste decennia ontzettend veel gepasseerd op het terrein van de algemene taalwetenschap.15 Wat Grosheide en Greijdanus over de taal schreven, kan vandaag de dag niet zomaar overgenomen worden. De resultaten van de algemene taalwetenschap zullen voor zover ze op hermeneutische vragen van toepassing zijn, zeker in een nieuw handboek geïncorporeerd moeten worden. Ditzelfde geldt ook van de algemene literatuurwetenschap. Misschien zouden we hier beter van tekstwetenschap kunnen spreken. Dat is algemener en meer omvattend. De literatuur vormt immers slechts een onderdeel van alle mogelijke teksten in de wereld, en de bijbel, bevat ook niet overal teksten van literair gehalte. De tegenwoordige tekstwetenschap bestudeert o.a. de manier, waarop teksten, ook oude teksten, moeten worden geïnterpreteerd. Het zal goed zijn dat een bijbelse hermeneutiek zich ook met deze wetenschap konfronteert, en eventuele bouwstenen voor haar eigen systeem eraan ontleent.16 In dit verband wil ik nog wijzen op een nieuwe beweging in de bijbeluitleg, die de strukturalistische literatuurwetenschap vruchtbaar wil maken voor het werk van de bijbelexegese. Deze beweging wil niet langer op kritische wijze eerst de Schrift uiteenrafelen, om daarna de stukken en brokken weer aan elkaar te lijmen. Men wil de tekst lezen zoals zij zich geeft, namelijk als een totaliteit, als een geheel met een struktuur zoals die nu voor ons ligt, en men wil bij de exegese afzien van de manier waarop die tekst is ontstaan. Het gaat er deze richting om dat de struktuur van de bijbelverhalen ontdekt wordt, want de struktuur is bepalend voor de semantiek, d.i. de betekenis van het betreffende Schriftgedeelte. In hoeverre deze methode vruchtbaar is voor de exegese van bijbelse geschiedenissen zal een gereformeerde toetsing moeten leren. In elk geval is positief te waarderen dat men de bijbelteksten als een eenheid wil aanvaarden wanneer men gaat uitleggen. Dat is na vele decennia van brutale bijbelkritiek op zichzelf een verkwikkend uitgangspunt.17 Zo is dus zeker uit taalkundig en literair oogpunt vernieuwing nodig. Maar ik wil nog enkele dingen noemen. In het algemeen zou een nieuw handboek m.i. een soort kombinatie moeten zijn van de boeken van Grosheide en Greijdanus, en dan op hedendaagse leest geschoeid. Van het boek van Grosheide kan het hoofdstuk over tekstkritiek en conjekturaalkritiek achterwege blijven; die onderwerpen behoren niet strikt tot een hermeneutiek. Het zou waardevol zijn als een historisch overzicht van exegetische methoden in het boek bleef opgenomen; eventueel zou het in een aparte band hiernaast kunnen verschijnen. Wel zou de inhoud van zo'n overzicht kritisch bekeken moeten worden. De moderne hermeneutiek bijvoorbeeld verdient daar geen plaats zoals ik reeds heb beargumenteerd. Het lijkt mij juister dat het overzicht zich beperkt tot de hermeneutische principes van die stromingen van vroeger en vandaag die de bijbel met ons aanvaarden als het boek van Gods betrouwbare openbaring. Het is genoegzaam bekend dat er ook onder bijbelgetrouwe christenen veel verschil van uitleg is. Te denken is bijvoorbeeld aan de theorieën van een man als Hal Lindsey. Maar we kunnen ook denken aan het fundamentalisme, Pinksterbewegingen, gereformeerde bonders, chiliastische stromingen, charismatische bewegingen, kortom: al die kerken en sekten die wel uitgaan van de betrouwbaarheid van de bijbel maar in de bijbeluitleg toch uiteenlopende en vaak bevreemdende wegen gaan. Ik denk dat een konfrontatie daarmee steeds dringender wordt. Want dat Bultmann een ketter was, wil iedere Schriftgelovige wel aannemen. Maar dat Hal Lindsey het bij het verkeerde eind heeft, is veel moeilijker aan te tonen. Dat komt o.a. hierdoor dat een gereformeerde hermeneutiek van de O.T.-ische profetieën nog te weinig ontwikkeld is. Ook daarin ligt dus nog een grote taak. Wat verder het historisch overzicht betreft: de Joods-rabbijnse exegese zou vandaag de dag veel uitgebreider dan in het boek van Greijdanus aan de orde kunnen komen. Dankzij de vondsten bij Qumran en de bestudering van nieuwe Targums en reeds bekende rabbijnse bronnen weten wij nu veel meer van de Joodse methoden van verklaring van de Wet en de profeten dan enkele decennia geleden. Met die methoden wordt tegenwoordig soms ook wel gewerkt. Dat maakt het gewenst om ons ook met die exegese te konfronteren. Zo zal het overzicht van exegetische methoden dus op verschillende punten vernieuwd moeten worden.

Wat is de konklusie?

Ik wil naar het begin terugkeren, en tot een afronding komen. Verschillende vragen op hermeneutisch terrein zijn de revue gepasseerd. Ik heb vooral willen laten zien dat de grondovertuiging van het boek van Greijdanus niet in strijd hoeft te komen met een exegetisch beroep op buitenbijbelse gegevens. Het adagium 'Sacra Scriptura sui ipsius interpres' heeft zijn goed recht, maar we moeten wel de grenzen en het toepassingsbereik ervan kennen. Verder heb ik willen aantonen dat een nieuw handboek voor de gereformeerde hermeneutiek zeker gewenst en misschien wel noodzakelijk is. Er is tussen de twee wereldoorlogen ontzettend veel gepresteerd op exegetisch gebied in de gereformeerde kerken. Maar we kunnen ons daar anno 1979 bij lange na niet meer mee redden. En er komt op het gebied van de bijbelverklaring erg veel op ons af, niet alleen van de kant van de moderne theologie maar ook van de kant van allerlei sekten en bijbelgetrouwe stromingen. Het zou mooi zijn als we de uitdaging die daarin ligt, gezamenlijk zouden aangrijpen. Opdat we als gemeenteleden en predikanten elkaar blijven verstaan als het om de bijbeluitleg gaat. En bovendien: opdat we samen de rijkdom van de bijbel zelf blijven verstaan, tot onze troost en tot ons eeuwig heil.

1 Als in de evangelieën het O.T. aangehaald wordt, lezen we daar gewoonlijk de term 'Schrift(woord)', bijvoorbeeld in de zin dat de Schrift vervuld wordt. Er wordt ook wel gesproken over een woord dat vervuld wordt, zoals in Johannes 15:25. Maar daar gaat het dan ook om een Schriftgedeelte dat naar oorsprong en karakter een gespróken woord was, in dit geval een psalmwoord van koning David. Als we het spraakgebruik van het N.T. nagaan, dan blijkt zonneklaar dat de woorden 'schrift' (graphè) en 'woord' (logos) bepaald niet promiscue gebruikt worden. Bij de uitdrukking 'woord Gods' staat altijd meer of minder op de achtergrond dat dat woord eerst is gesproken, voordat de inhoud ervan werd geboekstaafd; het is nooit een duidelijk samenvattende term voor het te boek gestelde 'woord van God'.

2 Zie bijvoorbeeld H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek 5, dl. 1, p. 445-451.

3 Te denken is o.a. aan het boek van F. Belo, Lecture materialiste de l'évangile de Mare (Paris 1974); in dit boek wordt een uitleg gegeven die het zgn. strukturalisme met het neo-marxisme verenigt

4 Op de beperktheden van de congenialiteit wordt gewezen door dr. J. N. Sevenstei in een lezenswaardig artikel 'Is congenialiteit een vereiste bij de exegese?' opgenomen in een bundel artikelen van zijn hand, onder de titel Bultmanniana

5 In: Almanak F. Q. I. 1972, pag. 159-183.

6 Vergelijk ook de uiteenzetting van ds. C. J. Breen, getiteld 'Enkele aspecten van de moderne hermeneutiek', in Almanak F.Q.I. 1975, pag. 82-127

7 Reeds Philo en op zijn voetspoor Clemens Alexandrinus stelden, dat de Schrift een eenheid is, dat dus bij de uitlegging met heel de Schrift gerekend moet worden en dat men Schrift met Schrift verklaren moet. Toen de reformatoren braken met de traditie van de roomse kerk, kwam deze aloude overtuiging weer des te meer op de voorgrond te staan.

8 Een aannemelijke uitleg vanuit de direkte kontekst wordt gegeven door prof. van Bruggen in het weekblad De Reformatie, jaargang 52, nrs. 3 en 4 onder de titel 'Hebt zout in u zelf'.

9 Misjna Sukka IV,9.

10 Zie B. Holwerda Oudtestamentische voordrachten dl. III (Exegese O.T. Deuteronomium), pag. 383-391 ad Deuteronomium 14:21b

11 Prof. Greijdanus heeft dit boek gerecenseerd in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jaargang 30, afl. 3, pag. 118-119. Hij spreekt daarin waardering voor het boek uit, maar er zijn enkele dingen die hij betreurt. Zo vindt hij het jammer, dat het O.T. niet aan de orde komt, dat de geschiedenis van hermeneutiek en exegese is weggelaten, en de regels voor Schriftuitleg weinig konkreet zijn uitgewerkt. Het is opvallend dat deze drie zaken in het boek van Greijdanus een grote plaats krijgen. Dat wekt de indruk dat dit laatste boek min of meer als een aanvulling van het werk van Grosheide is bedoeld.

12 Prof. C. Trimp 'Honderd jaar Kritiek te Kampen' in Almanak F.Q.I. 1961-1963. Het bedoelde citaat staat op bladzij 221.

13 Oriëntatie in de theologie, studiegids van de T.H. te Kampen, pag. 83-84.

14 Oriëntatie in de theologie, studiegids van de T.H. te Kampen, pag. 85.

15 In kort bestek kan men voor de hedendaagse taalwetenschap terecht in het boekje van S. C. Dik en J. G. Kooij Beginselen van de algemene taalwetenschap (Aulapocket nr. 448).

16 Een oriënterend boekje op dit gebied is verschenen in de Aula-reeks als nr. 633. Het heet Tekstwetenschap, een interdisciplinaire inleiding, en is van de hand van Teun A. van Dijk.

17 Een beknopte introductie in deze nieuwe methode is te vinden in het artikel van drs. W. v.d. Meer, 'Informatieve kanttekeningen bij een methode van exegese' in G.Th.T. jaargang 75, nr. 4. Ik denk verder bijvoorbeeld aan de dissertatie van C. J. den Heyer Exegetische methoden in discussie; een analyse van Markus 10, 46-13, 37. Kok, Kampen 1978.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1979

Radix | 52 Pagina's

Enkele hermeneutische vragen rond het thema 'De Schrift is haar eigen uitlgester'

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1979

Radix | 52 Pagina's