Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gewassen van het landvolk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gewassen van het landvolk

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV. J. W. Schulte Nordholt: bevindelijke vroomheid primair.

I. Inleiding

In de tweede jaargang van dit tijdschrift kondigde ik aan dat het vierde1 en laatste artikel in deze serie zou gaan over J. W. Schulte Nordholt als Landvolk-dichter. Ook hij heeft naast W. Barnard, K. Heeroma, A. C. den Besten en Jan V/it een groot aandeel gehad in de totstandkoming van de psalmberijming (IKB) en de gezangen uit het Liedboek voor de kerken. 78 teksten van de gezangen staan op zijn naam en als lid van de Gezangencommissie heeft hij invloed gehad op het opnemen van liederen van andere auteurs die pasten in zijn belevingswereld van de religie. In het Compendium2 waarin alle auteurs van het Liedboek zijn 'bijgezet', wordt de veelzijdigheid van Schulte Nordholt opgesomd: dichter, vertaler van proza en poëzie, hoogleraar in de geschiedenis en cultuur van Noord-Amerika aan de Rijksuniversiteit te Leiden, samensteller van bloemlezingen, reisbeschrijver, auteur van boeken over Amerika (o.a. veel over rassendiscriminatie); de publicaties begonnen in 1943 te verschijnen. Het laatst verschenen werk is uitgekomen in de serie Ontmoetingen met mystici; het heeft Jan Luyken tot onderwerp.3 Luyken blijkt een typische geestverwant van de samensteller te zijn. Dit zal ik eerst aantonen. Verder hoop ik in dit artikel aan te geven waar in het Liedboek karakteristieke Landvolkdichters-trekken zijn aan te wijzen. Hierbij zal ik niet opnieuw gaan definiëren wat in vooral het tweede en derde artikel van deze serie uitvoerig is omschreven. Mijn bedoeling is aan te tonen dat Schulte Nordholt eensgeestes was met de andere door mij behandelde auteurs (Barnard, Heeroma). Th. Govaart eindigt de omschrijving van het aandeel van Schulte Nordholt in het Compendium als volgt: "Hij is nu eens geen dominee, zelfs geen dichter voor de gemeente: hij is een kleine zelfstandige4, een zelfverzorgertje. Hij hoéft niet: hij hoeft zich niet af te vragen, of de gemeente het verstaan zal, of hij Gods woord wel overdraagt en doorgeeft, of zijn taal dicht genoeg bij het kerkelijk jargon ligt, of zijn beelden niet te mythisch aandoen; hij heeft lekker geen opdracht, - je voelt dat in zijn hele bijdrage aan het Liedboek en (mag uw 'beschrijver' dat zo persoonlijk zeggen?) het is een opluchting. En het resultaat? - U weet het al: dat vakmanschap, die taalbeheersing, die veelzijdigheid, die openheid voor alles - het blijft niet bij hem, het komt óver, de gemeente zal ermee in kunnen stemmen, zoals ze het indertijd met Camphuysen en Luyken heeft gekund" (i239/1240). Weer valt de naam: Luyken. Hoe ervaart Schulte Nordholt de ontmoeting met deze dichter?

2. In den grond des herten

Bijna aan het slot van de bloemlezing (met inleiding) uit het werk van Luyken staat het volgende gedichtje

Jezus' hemelvaart

Al voert gij uit het zichtbaar oog
In schijn van grote verte,
Nog zoeken wij u niet omhoog,
Maar in den grond des herten.

In dit miniatuurtje zit een grote brok theologie verwerkt. Schulte Nordholt omschrijft het als volgt in zijn inleiding: "Het gaat in de mystiek, ook die van Luyken, altijd om twee dingen, ten eerste om de innerlijke ervaring van en dan verzinking in God en in de tweede plaats om de wijze waaróp dat gebeurt. Nog niet zo lang geleden hebben vele christenen, ook in Nederland, zich ontzettend opgewonden over een Engelse bisschop die beweerde dat God binnen in de mens, niet buiten hem om te vinden was. Dat was blijkbaar een gedurfde stelling, tornde aan het christelijk wereldbeeld. Wat een Copernicaanse strijd en waarom eigenlijk? Drie eeuwen eerder had Luyken zulke dingen al veel diepzinniger, veel waarachtiger, gezegd, maar helaas, de meeste theologen luisteren meer naar elkanders dogmatiek dan naar dichters. Bij Luyken is die hele strijd over het wereldbeeld, de hemel boven ons of in ons, de zaligheid toekomend of present, de verlossing eens voor al of telkens weer beleefd, geheel futiel. Hij verenigt die dingen, hij gelooft dat er geen God bestaat voor wie Hem niet in het hart ervaart en kent tegelijk zijn eigen volstrekte afhankelijkheid. Dat is mystiek en er is geen christelijk geloof dat zonder kan." (p. 17/18, cursivering van mij, L. L. B.). Schulte Nordholt meldt op p. 21 dat hij en anderen in de Gezangencommissie geijverd hebben om werk van Luyken op te nemen. Een drietal gezangen zijn opgenomen. In gezang 433 staat o.m.: al straalt de bliksem neer, /mijn hart blijft zonder vrezen /in zijn wezen. Voor Jezus versmelt al 't kwaad in vrezen. Tracht te winnen rust van binnen! In de inleiding wijst Schulte Nordholt op de relatie Heeroma-Luyken. Bij Heeroma vinden we (zie het tweede artikel) een piëtistische geloofservaring. Bij Schulte Nordholt zullen we hetzelfde 'dogma' vinden: geen Godservaring zonder het innerlijk leven dat bevindelijk Hem present 'weet'. In z'n vrije poëzie en in de teksten van het Liedboek vinden we deze geloofsstelling terug.

3. Als God bestond dan viel hij met ons samen

Uit de veelheid van gegevens uit de bundels vrije poëzie en gepubliceerde gezangen en liederen in en buiten het Liedboek3 kan ik slechts enkele kenmerkende noemen die het geheel representeren.

3.1 Hem kus met deze mond

Uit z'n vrije poëzie, uit de bundel Een lichaam van aarde en licht het gedicht Thomas dat door de dichter zelf werd aangewezen 'ter verklaring van de inspiratie voor zijn medewerking aan het Liedboek' {Compendium, p. 1238):

Als God bestond dan viel hij met ons samen
hier op aarde waar wij mensen zijn,
was hij het brood van ons, was hij de wijn,
was hij de stem waarvoor we ons zouden schamen;

was hij de groene ziel bij ons van binnen,
de vleugel die ons hart had aangeraakt,
het licht waarin ons leven was ontwaakt,
en onze pijn en wildernis van zinnen.

als ik hem niet aanraak met deze hand,
hem kus met deze mond, met dit gezicht
hem in mij opneem, en hij mij verbrandt.6

duisternis' een storm van taal: poëzie.7 De dichter gaat 'de stilte in' en via de dichtregels komt er een Jacobs ladder tot stand.8 De Allerhoogste troont / op de lofzangen Israëls, zo begint het gedicht de Allerhoogste Zo'n goddelijke ervaring biedt o.m. de inspiratie bij het schrijven van een gedicht. Vanuit de gewonde aarde stijgt op gouden vleugels - zoals een god uit de grond opstaat - het gedicht, vanuit 'het wreed zwijgen der oude troont9, maar God is verborgen boven de stem van de dichter. Het vers eindigt:

Maar alleen maar mijn zingen geeft
mij de zekerheid dat Hij er is.

Het gedicht wordt in de stilte geboren, duisternis wordt stralend vuur, 'waar ik met wijde vleugels neerdaal, waar de / wilde muziek uitvloeit tot evenwicht'.10 De inspiratie van de dichter, van de kunstenaar in 't algemeen, doen de vleugels van de Heilige Geest ruisen op goddelijk gezag; Johan Sebastiaan Bach, Mozart, Paul Klee, ze worden in een adem(strofe) genoemd in een van de Twee gedichten over de Heilige Geest. Zij verheffen zich door hun werk boven de duisternis.11 In de wind is de trotse stilte van de eeuwigheid te horen. Als een golf heb je deel aan de eeuwigheid: de altijd voortstromende zee. De 'heilige', die tot de stilte ingaat, kan later herkend worden als 'heilige' in zijn werken, zoals uit het gedicht Als Thomas a Kempisn duidelijk blijkt:

Men heeft er later zijn graf gevonden,
hij is als een heilige herkend,
er bloeide vijf voet onder de grond
uit zijn smalle enkel een witte bloem
een teder teken van Gods genade.

Het slot legt het beeld uit:

Rondom Jeruzalem zijn bergen,
daar zitten de dichters op te zingen.
Zij worden begraven in het gras,
een sabbatsreize buiten de stad,
een hemelbreedte buiten het licht,
dat uit het windgeruis van hun woorden,
hun regels van regenlicht wordt gevoed,
dat opbloeit uit hun verloren stem,
als een witte bloem uit een dode man.

3.2. Zee ik ga in TJ ten onder

In de teksten van de gezangen in het Liedboek vinden we allerlei trekken van deze mystieke en/of bevindelijke vroomheid terug. Ik noem er slechts een aantal. In lied 157 wordt het beeldgebruik van Christus als Bruidegom en de Kerk als zijn Bruid zonder 'blikken of blozen' toegepast op de persoonlijke relatie van het kerklid (als bruid) met Christus (de Bruidegom): Mijn schone liefste is van mij, /in Hem wil ik verzinken (couplet 6). Klinkt in gezang 234: Al heeft Hij ons verlaten / Hij laat ons nooit alleen. / Wat wij in Hem bezaten / is altijd om ons heen (couplet 1), sterker wordt Gods aanwezigheid in alles om ons heen vertolkt in gezang 323:

Oorzaak aller dingen, houdt Gij ons omgeven,
adem van ons aardse leven.
Oeverloze diepte, wonderlijkste wonder,
zee ik ga in U ten onder.
Ik in U, laat mij nu
vallen in den blinde,
U slechts zien en vinden.
(couplet 5)

God wil in uw hart een herberg vinden, verwoordt Gezang 355 (couplet 1), waar: Los van het kwade groeie nu / diep in ons hart de droom van U (Gezang 382:7). 'Hoe glanst bij Gods kinderen het innerlijk leven' zo zou je de kern van het geloofsleven kunnen typeren voor Schulte Nordholt. De zin is uit Gezang 439, couplet 1. Deze strofe meldt ook:

Wat hun door de Koning des lichts is gegeven,
dat houden zij teder naar binnen gekeerd.

Licht/duisternis, twee kernwoorden in het werk van deze auteur. Wij leven nu in de nacht, wij, de pelgrims op weg naar het licht, de zaligheid, de hemel. Innerlijke groei kan licht van binnen brengen, reinheid:

Leg Heer uw stille dauw van rust
op onze duisternis.
Neem van ons hart de vrees, de lust,
en maak ons innerlijk bewust
hoe schoon uw vrede is.

Dat ons geen drift en pijn verblindt,
geen hartstocht ons verwart
Maak Gij ons rein en welgezind,
en spreek tot ons in vuur en wind,
o stille stem in 't hart.

(Gezang 463, de coupletten 4 en 5)

In de duisternis van de nacht glanst het geloof van de christen. In bepaalde hymnen, vertaald uit het Latijn en het Grieks, uit de 4e tot de 15e eeuw komt deze licht/duisternis tegenstelling vaak voor. Rond 'ochtend en avond' staan in het Liedboek enkele gedichten van Schulte Nordholt. Andere typische kenmerken die we o.m. bij Barnard aantreffen vinden we ook in zijn werk. De aansluiting bij het kerkelijk jaar bijvoorbeeld in de gezangen 202 en 206 en de Lutherse visie op de Avondmaalsviering in gezang 363, waar door de alomtegenwoordigheid van Christus de Zoon van God kan mee-aanzitten aan de Tafel. Franciscus van Assisi wordt door Schulte Nordholt vertaald om de gemeente te kunnen laten zingen dat zon, wind en vuur onze broeder is en maan, water en dood (!) onze zuster, terwijl wij met elkaar op moeder aarde leven. Barnard vindt ook dat we bij deze mysticus in de leer moeten om de gang der seizoenen, de kringloop der jaargetijden te blijven voelen stromen in onze bloedsomloop. Op Pasen kunnen we 'geestelijk' Christus zien (Gezang 201:2): O laat ons waarlijk zuiver zijn / dan zien wij hoe in 't licht, / zo stralend als de zonneschijn / Christus staat opgericht. Dan horen we als de dag aanbreekt / met bovenaardse gloed, / hoe Christus zelve tot ons spreekt / zeggende: weest gegroet.' Zagen we in het tweede artikel over Heeroma dat God kan komen in het suizen van de wind, in het Liedboek laat Schulte Nordholt valsromantisch de Heilige Geest uitstorten: Zo teder als de morgenwind / daalt nu zijn duif terneer. (Gezang 243: 2). Volgens Handelingen 2: 2 ging het minder liefelijk toe. In dit lied wordt bovendien een valse tegenstelling gemaakt tussen de God die uit een donkerzwarte wolk kwam (bij de Sinaï, Oudtestamentisch dus) en de liefelijk, zacht gezinde God van het Nieuwe Testament. Een ander punt: slapen de christenen tussen sterven en opstaan? Gezang 266 zegt het zo eenvoudig: Zij sterven in den Here, / zij slapen zo gerust (couplet 2). En de zielen onder het altaar dan die roepend meestrijden: waar blijft de dag van de vergelding?

4. Rijke erfenis aan mystiek van het christendom?

Op de achterflap van het genoemde werk Ontmoeting met Jan Luyken staat te lezen: 'Steeds meer mensen vluchten uit de kerk en zoeken hun heil bij secten, bij Oosterse mystiek of via drugs. Allerlei oorzaken zijn daarvoor aan te wijzen. Een daarvan en zeker niet de onbelangrijkste, is ongetwijfeld dat de kerk bij velen een onbevredigd religieus gevoelen achterlaat: men mist een levendig contact met God en zoekt het daarom elders. De serie Ontmoetingen met mystici is bedoeld om deze vluchtelingen en hen die nog niet gevlucht zijn, te verrassen met de rijke erfenis die het christendom aan mystiek heeft nagelaten.' Dr. Cornelis P. van Andel heeft de eindredactie van de serie. Van deze auteur heb ik in m'n kast staan Tussen de regels, de samenhang van kerkgeschiedenis en kerklied.13 Over Luyken schrijft hij op de pagina's 163-166 behartigenswaardige dingen. Luyken is voor hem het voorbeeld van de conventikelvroomheid. De aandacht voor het vrome innerlijk deed de leden van de gezelschappen vaak de kerk de rug toekeren, 'ook al werd de band niet altijd officieel verbroken', (p. 163) Luyken schreef volgens van Andel geen kerkliederen. Hij voegt daaraan toe (in 1968!): 'daarom kan het wellicht verwondering wekken, dat in de proefbundel en in het concept-gezangboek aan deze op de grens van kerk en secte levende mysticus zo'n grote plaats wordt gegeven. Als het voorstel van de commissie van voorbereiding wordt aanvaard, zal men te zijner tijd in de Hervormde Kerk keus hebben uit 13 liederen van Jan Luyken, die stellig opvallend goede poëzie zijn, maar niet het levensgevoel van de moderne mens en evenmin het hart van de bijbelse boodschap vertolken. En voor zover dat laatste wel het geval is, zijn de liederen geschreven in een taal die te ver afstaat van het hedendaagse spraakgebruik' (p. 165, 166).. In het Liedboek werden drie liederen van Luyken uiteindelijk opgenomen. In 1978 komt er een boek onder redactie van Van Andel uit om de rijke erfenis aan mystiek van de christelijke kerk aan te bieden om bepaalde leden niet te laten vluchten naar de secte, zeg maar het conventikel. Ik geloof er dan ook niet in dat verzen van Luyken, Schulte Nordholt en anderen, waarin de bevindelijke vroomheid zo 'gepropageerd' wordt de leden bij de kerk houden. De subjectieve geloofsbeleving - in haar uiterste vormen - heeft in de samenhang van kerklied en kerkgeschiedenis bewezen dat de objectieve geloofswaarheden op de achtergrond kwamen. Dogma's zijn voor mystici 'koud', de gemeenschap is niet elitair genoeg. En het is juist Van Andel geweest die in zijn genoemd werk daarop heeft gewezen. Schulte Nordholt tracht in de inleiding op de Ontmoeting met Jan Luyken deze christelijke mystiek te verdedigen tegen aanvallen van o.m. theologen die het werk van Luyken kwalificeren als pantheïstische minneliederen, of in zijn poëzie een vals dualisme signaleren tussen aardse schoonheid en zich terugtrekken uit deze zondige wereld. Hij wijst dan op een innerlijke ontvankelijkheid van het hart voor het geschapene als openbaring van God. Volgens Schulte Nordholt is deze mystiek van alle tijden, ook goed voor onze 'bedeling'. Toch ontstaat hier kortsluiting. Artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt wel anders over de plaats van de schepping als middel om God te kennen, maar dogma's zijn verdacht in het geestelijk klimaat van de Landvolk-dichters. Dogma's willen God 'vangen', 'opbergen' klinkt het dan van hun kant. We moeten ons ruim opstellen zoals bijvoorbeeld blijkt uit de door Schulte Nordholt samengestelde bloemlezingen van gedichten over God, de Heilige Geest en Jezus.14 Vreemd is dat God, de Vader, alleen als God wordt aangeduid en dat Jezus niet als Zoon wordt getypeerd. Is in het gebruik van de naam Jezus meer het mens-zijn op de voorgrond geplaatst? Schulte Nordholt schrijft in de inleiding tot de eerste bundel: "Telkens ontstaan er situaties waarin de mens vloekt of bidt of zingt, dus aanroept, al weet hij het soms zelf niet meer. Het woord god is, denkt hij of voelt hij of weet hij, de sleutel tot het raadsel dat hem verbijstert en beklemt, dat zijn bloed in zijn aderen doet stollen, en dat leven heet. Met dat woord gaat zijn bloed weer stromen, hij is niet meer alleen, hij hoort weer ergens bij, bij de aarde — en dan noemt hij God het heelal, kwaad en goed, licht en duister, overal openbaring - bij de mensen - en nu is God zijn broederschap, zijn komend koninkrijk, zijn naaste die hij wil omarmen, - bij de lucht — en dan voelt hij dat zijn ziel een zee is waar het licht des hemels in neer zingt, en dan weet hij niet meer wat onder of boven is".15 In het bundeltje over de Heilige Geest citeert Schulte Nordholt met instemming de dichter Gerrit Achterberg:

Heilige Geest, vervul het vers
zó gans, dat er geen vezel is
die niet van Uw belevenis
vibreert, als van de liefde vlees.16

Ik geloof dat er een zeer nauwe relatie is aan te wijzen tussen de 'ideeën' over inspiratie, het in trance zijn door de Heilige Geest, bij de dichters Achterberg en Schulte Nordholt. Bij beide auteurs gaat het niet zo zeer om de verwijzing naar God, vergelijk Achterberg:

Het is in 't vers de figuratie: God,
te vinden met de letters g, o, d,
in deze volgorde, maar niet per se,
ook andere formaties kunnen dat.17

maar meer om het vervuld zijn door de 'Geest', zoals Achterberg dicht:

Iedere serie, elke schakeling,
uit welke taal genomen, is geschikt,
zolang ze in de juiste spanning staat.18

Voorop de ervaring van binnen uit, de juiste voltage (vergeef me het woord) bij de inspiratie. 'Bezetenheid' geeft garantie voor echtheid, de waarheid. Nu zal niemand de inspiratie koelbloedig willen wegcijferen. De meeste kunstenaars weten zich bij het maken van een kunstuiting optimaal bezig met hun gaven. Maar. . . dat geldt voor christen en niet-christen. Creativiteit is een gave aan mensen van de grote Schepper. Het eindprodukt zal getoetst moeten worden door de objectieve waarheid: de Bijbel. Tijdens de inspiratie is er geen pure stilte, zuiverheid zonder zonde, smetteloosheid zonder 'ellende'. Wat ik hier mis, is de realiteit van de zondeval. "Nabij u is het Woord", zegt Romeinen 10:8 en Deuteronomium 30:14a spreekt over: "dit woord is zeer nabij u".19 Dat is niet gelijk aan: als ik God present weet in mijn ervaring dan bestaat God. Ik geloof - en dat is niet alleen een ervaringskwestie - dat God bestaat, regeert, 'nabij is' omdat zijn Woord Hem openbaart. God bestaat gelukkig wel buiten mijn ervaringswereld. Dat is juist mijn troost bij verlatenheid, eenzaamheid, gebrokenheid: zijn Verbond is niet afhankelijk van mijn innerlijke band. Opmerkelijk is de grote aandacht voor de vorm van het gedicht bij Achterberg en Schulte Nordholt. Ik zie hierin de ernst van deze dichters om in de vorm de inhoud te 'vangen'. In verband met ons onderwerp zouden we kunnen zeggen: in de schone vorm - het klein heelal20 - willen deze auteurs God 'vangen'; dat is dan hun dogma.

5. Slot

Ik ben nog lang niet uitgeschreven over de Landvolk-dichters. Het werk van drs. A(d) den Besten zou ook als invalspoort voor de bestudering van de gemeenschappelijke kenmerken in hun werk kunnen dienen. Wie het interview met deze auteur leest - afgenomen door dr. G. Puchinger - ontdekt al lijnen die parallel lopen.21 Bij het mooie uit het Liedboek moeten we naar ik meen ook oog hebben voor de samenhang inhoud-van-het-kerklied en de visie-van-de-auteurs op geloofsbeleving, dogmatische inhoud en andere aspecten. De mystieke, bevindelijk-piëtistische visie van de auteurs, die een groot aandeel hebben gehad in de samenstelling en de inhoud van de liederenbundel, is in het Liedboek terug te vinden.

1 De drie voorgaande artikelen verschenen in Radix, 2e jrg. nummer 4, p. 165- 180 (Mythologisch taalgebruik in de poëzie van Guillaume van der Graft), 3e jrg. nummer 2, p. 91-111 (Nader over het ontwerp van een taaltheologie) en de 4e jrg. nummer 2, p. 81-98 (Willem Barnard als liturg en woordmysticus).

2 Een Compendum van achtergrondinformatie bij de 491 Gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Samengesteld door de prof. dr. G. van der Leeuw-stichting, Amsterdam, 1977 (zie noot 5 bij het derde artikel), p. 1235-1240.

3 De reeks Ontmoetingen met mystici staat o.r.v. dr. Cornelis P. van Andel. Een uitgave van Kok/Kampen. De Ontmoeting met Jan Luyken, ingeleid en samengesteld door dr. J. W. Schulte Nordholt is deel 2 in deze reeks.

4 Barnard noemt zich ook graag 'een kleine zelfstandige', zie Radix, jrg. 4, p. 97, noot 32.

5 Zie de opgave hiervan in het Compendium. Aparte vermelding verdient Hymnen en liederen uit 1964 en Hymnen (samen met J. van Biezen) uit 1967.

6 Ik citeer de editie met een andere interpunctie uit Tenzij Gij mij zegent, gedichten over God, Amsterdam 1967, 3e druk, p. 141/42.

7 Citaten uit het gedicht Poëzie in de bundel Het weefsel Gods, Den Haag, 1965.

8 Zie hiervoor het gedicht Jacobs ladder in Het landvolk, Amsterdam, 1959, p. 59.

9 Als noot 8, p. 58.

10 Als noot 7, p. 31, het gedicht Inspiratie.

11 Zie noot 7, p. 57.

12 Als noot 8, p. 64/65. Van Schulte Nordholt kwam in 1954 een vertaling van De navolging van Christus van Thomas a Kempis uit.

13 Een uitgave van Boekencentrum N.V., 's Gravenhage, 1968.

14 Tenzij Gij mij zegent - gedichten over God, Als de minste der mensen - gedichten over Jezus -, Een duif daalt neer - gedichten over de Heilige Geest -, resp. deel 11, 18 en 29 van de Carillon-reeks, W. ten Have/Amsterdam.

15 Tenzij Gij mij zegent, zie noot 14, p. 7.

16 Een duif daalt neer, zie noot 14, p. 6.

17 Als motto door Schulte Nordholt gebruikt voor de bundel Tenzij Gij mij zegent.

18 Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Querido/Amsterdam, p. 604.

19 Vergelijk de preek van prof. H. J. Schilder over 'Het nabije Woord' in ln Sion is het Woord nabij, De Vuurbaak/Groningen, 1976, p. 9-17.

20 Zo typerend weergegeven - collega J. F. Geerds wees me op dit vers - door H. W. J. M. Keuls in het gedicht Rondeel, Verzamelde gedichten III, Stols/Den Haag:
O hart, vind hier uw evenwicht! Als duisternissen op u loeren, Laat van Gods goedheid u beroeren, Die sluit voor u den afgrond dicht Om 't klein heelal van het gedicht.

21 Dr. G. Puchinger, Christen en kunst, p. 389-441; een uitgave van Meinema/ Delft, 1971.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1980

Radix | 80 Pagina's

Gewassen van het landvolk

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1980

Radix | 80 Pagina's