Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hybridisch taalgebruik in de proefbundel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hybridisch taalgebruik in de proefbundel

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

De voorbereidingen van een psalmberijming voor de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt verkeren in een eindfase. Na een aantal jaren gebruik in kerk en school, is een stroom van op- en aanmerkingen bij Deputaten Psalmberijming binnengekomen. Zij hebben deze kritiek verwerkt: Naast de oude versie (OV) van de Proefbundel (PB), is er nu, op het moment dat wij dit schrijven, een nieuwe versie (NV) in de maak, die, als men afgaat op de tien psalmen die in de Synodale Acta van Arnhem (1981) staan, nogal drastische wijzigingen te zien "geven. Temporeel gezien is dit artikel een momentopname van de Proefbundel tussen de tien gerenoveerde psalmen en de nog resterende honderdveertig, die binnenkort uitkomen. In het verleden hebben de deputaten Deddens en Houwen in Het Nieuwe Kerklied I, II (Deddens, 1980, 1982) verteld waarom voor een bepaalde berijming is gekozen. Meestal treft men per psalm dan ook enkele opmerkingen aan over de 'bouw'. Het is een theologisch-thematische uiteenzetting. Een tiental theologen wordt voortdurend geraadpleegd en per psalm vaak het behandelde thema of onderwerp aangeduid: 'belijdenis, gebed, klacht, redding, nood, jubel, vertrouwen', enz. Ons is echter geen taalkundige publikatie van deputaten bekend. Dit artikel is geschreven om meer aandacht te vragen voor de taalkundige kant van de berijming. In de eerste plaats komen wat theoretische zaken aan de orde: 'taal: systeem en functie'. Dit gedeelte loopt uit op een definitie van 'hedendaags Nederlands'. Vervolgens wat praktische zaken zoals de organisatie van het Projekt Proefbundel en het resultaat hiervan in OV en NV. Na een beschrijving van taalelementen zoals woordkeus en woordvorming, volgt die van de syntaxis, waarbij een grotere taaleenheid is betrokken: de zin. Het totaal van de grammatische ordening krijgt zo de aandacht. De vraag wordt beantwoord: 'In hoeverre is de PB 'grammaticaal' d.w.z. 'correct'? Hierna komt een extra-grammatisch ordeningsprincipe aan de beurt: 'het psalmcouplet'. Geanalyseerd worden hiervan: het vertelperspectief, de beeldspraak en de stijl. Een groot deel van het artikel is opgebouwd rond een aantal taalkundige regels. Na elke regel volgt dan de overtreding (transgressie) hiervan in de PB. Bij psalmcitaten geven de Arabische cijfers de hele psalmen aan en de Romeinse de psalmcoupletten.

2. Taal: systeem en functie

Sinds de Saussure staat vast dat taal een systeem-karakter heeft: Taal is niet slechts een voorraad, een hoeveelheid losse elementen, taaltekens, maar tussen die elementen bestaan ook allerlei relaties, verbanden. Zo'n taal - bijv. het Nederlands - kan men in kaart brengen, beschrijven. Het is bijv. mogelijk een inventaris op te maken van al het aanwezige woordmateriaal en zijn betekenissen. Maar men kan ook een overzicht geven van alle gebruiksmogelijkheden die dit materiaal in zich draagt. De eerstgenoemde wijze van beschrijven is lexicografisch: op deze wijze ontstaat een woordenboek. De tweede classificatie resulteert in een grammatica die de verbindingen tussen de vormen der taaltekens beschrijft. In de tweede plaats kan men zeggen dat taal een sociale functie heeft: zij dient om een ander deelgenoot te maken van wat in ons omgaat, van wat we vinden of denken van iets in de buitentalige werkelijkheid. Een taal wordt in een bepaald gebied of door een bepaalde groep als communicatiemedium gebruikt. Zo zijn er enerzijds nationale en regionale taalgrenzen, maar anderzijds is er ook een sociale afbakening te maken. Nida (1974, blz. 124) en Wiegel (1982, blz. 7) hebben het taalgebruik van groepen mensen schematisch weergegeven. Boven in de sociale laag treft men aan: 'literaire, geleerde en technische taal'; helemaal onderaan de balk het 'bargoens en de vulgaire taal'; terwijl in het midden een zone ligt waar ieder een ander kan begrijpen: het betreft hier een niet specifieke taal, gemeen aan hogere en lagere niveaus van ontwikkeling en sociale positie. Van de geadresseerde nu naar de boodschap die wordt overgebracht: Taal heeft ook een verwijzend karakter. De hierboven genoemde, systematisch gegroepeerde tekens verwijzen naar iets buiten de taal: Zij 'betekenen' iets. Een taalteken bestaat uit een waarneembare klankvorm en een begrijpelijke inhoud. Het verband tussen de vorm en de inhoud van dit teken is willekeurig en tevens conventioneel. Willekeurig, want dezelfde inhoud had ook een andere vorm kunnen hebben; en conventioneel, want het verband berust op een afspraak: In de ene taal wordt een wezen of voorwerp zus aangeduid, in de andere zo, vgl. 'horse', 'cheval', 'paard'. Elke taal heeft zo zijn eigen aanduidingen die voor ieder binnen die taalgroep verstaanbaar zijn. In de laatste plaats kan er nog gewezen worden op het ontwikkelings-karakter van taal. Binnen het systeem van één taal is van de ene op de andere periode of eeuw een betekenis- of vormverschuiving mogelijk. De taalvoorraad kan worden uitgebreid met nieuwe gevallen van taalgebruik. Zo wijst Wierenga op de betekenisverschuiving van: 'bereid' in de Heidelbergse Catechismus, zondag 1. In de 16e eeuw betekende dit: 'in staat gesteld'. (Wierenga, 1978, blz. 13 en Wiegel, 1982, blz. 6). Een taalgebruiker kan volstrekt nieuwe zinnen opbouwen uit bekende elementen. Voor de aanduiding van geloofszaken is dit een belangrijk gegeven: zonder dat de inhoud verandert, kan de vorm die de inhoud weergeeft, worden gewijzigd.

Uitgaande van de vier kenmerken van taal die hierboven genoemd zijn, kunnen we ons nu gaan bezighouden met het begrip 'hedendaags Nederlands'. De Synode van Hattem (1972), had o.a. als eis gesteld dat de nieuwe psalmberijming in dit Nederlands moest zijn gesteld. Het ontwikkelingskarakter van taal komt aan bod bij de notie 'hedendaags'. Dit houdt een datering en een begrenzing in. Zeventiende eeuwse taal is hierbij uitgesloten. We zouden 'hedendaags Nederlands' bijv. kunnen situeren in de tweede helft van de twintigste eeuw. Wat de sociale functie van taal aangaat, het is duidelij k dat de middenzone op de balk van Nida en Wiegel/Wierenga geschikt is voor kerkelijk gebruik. Zij mikken in hun respectievelijk vertaalwerk dan ook op dit niveau. Dit is enerzijds de taal waarin tot God kan worden gesproken - of het nu een privé of publiek gebed betreft - en waarin anderzijds ook over God kan worden verteld, voor intern kerkelijk gebruik, of om te voldoen aan de apostolische opdracht van Marcus 16: 'verkondigt het evangelie aan de ganse schepping'. Het referentiekarakter van taal moet ook worden genoemd als het gaat om religieuze zaken. In het voorwoord op het Geneefs Psalter van 1542 schrijft Calvijn over de gemeentezang bijvoorbeeld: 'Daarom is het ook bijzonder nuttig dat ieder aan de weet komen en begrijpen kan wat er wordt gezegd en gedaan in de kerk om daar zijn winst mee te doen en daardoor gesticht te worden'. (Jean Calvin, 1542). Tenslotte het systeem-karakter van taal voor kerkelijk gebruik. Hier blijkt een aparte 'kerktaal' te bestaan, (zie Kaldewaij, 1983), met een eigen systeem van (min of meer impliciete) regels naast dat van het gewone Nederlands. Bij dit 'parasysteem' zijn twee componenten te onderscheiden:
- conserveringen uit vroeger tijd(-en); die zijn archaïsmen. Hierbij is een aantal dat zo zeldzaam is en zulke vreemde combinaties geeft, dat ze doen denken aan 'archaïseringen', dat zijn zelfbedachte archaïsmen, terwille van het systeem verzonnen constructies die uit geen enkele periode van het gewone Nederlands stammen;
- invoegingen uit andere talen; het gaat hier om hebraïsmen, graecismen, gallicismen of germanismen, al naar gelang men teksten uit één van die talen heeft overgezet.

3. 'Hedendaags Nederlands'

Dit 'parasysteem' van kerktaal voldoet niet aan een aantal ordeningsprincipes van het gewone Nederlands en is dan ook onbruikbaar voor de definitie van 'hedendaags Nederlands', zoals wij ons die voorstellen: 'Hedendaags Nederlands is het in de tweede helft van de twintigste eeuw gebezigde gewone Nederlands, dat voor iedere taalgebruiker tegelijk begrijpelijk en aanvaardbaar is en waarbij uitersten als : 'geleerd', 'kunstzinnig', 'technisch', 'vulgair', 'populair' en 'jargonachtig' zijn vermeden.' (Zie Wiegel, 1982, p. 7).1

4. Het Projekt Proefbundel

De PB voldoet niet aan de eisen van deze definitie. Zowel OV als NV bevatten een groot aantal archaïsmen, die vaak op archaïseringen lijken. Dit laatste is meestal niet het geval, maar men moet wèl alle uithoeken van het Woordenboek der Nederlandse Taal afzoeken om te kunnen constateren dat ze in het verleden ooit wel eens bestaan hebben. In hedendaags Nederlands gelden ze echter als ongrammaticaal. De NV is in elementaire zaken, zoals woordkeus en woordvorming, minder archaïsch gemaakt, maar structureel, syntactisch, is er weinig verbeterd. Dit kerktalig resultaat van de PB, is een logische uitwerking van een 'atomische taalopvatting'. Taal is in de PB feitelijk geen algemeen geldend grammatisch systeem, maar de optelsom van een aantal woorden en woordvormen, die men naar believen en naar behoefte van maat en rijm, kan inruilen en vervangen door andere. Op grond van deze conceptie ligt restauratie ook meer voor de hand dan complete herdichting. Als Hasper bijv. - die meer dan een derde van de PB vult - dan ook vooral doet aan restauratie van '1773', {direct, door woorden en constructies te handhaven; indirect, door beeldspraak en sfeer te bewaren), dan kunnen deputaten, na kommentaar uit de kerken, heel goed het werk van deze auteur nog eens restaureren: Het is niet al te moeilijk om andere stukjes te leggen in het 'mozaïek' van het psalmcouplet. Het is gewoon een kwestie van lettergrepen tellen. Als we afgaan op de gerenoveerde Psalm 1-10, zal de NV van de PB straks een restauratie van een restauratie van '1773' zijn. Maar met het vervangen van een aantal bouwstenen in de voorgevel wordt een bouwval nog niet weer bewoonbaar. Al restaurerend verbreekt men het verband dat eens in het hoofd van de eerste auteur geconcipieerd was. Het stukwerk zal zichtbaar blijven.

5. Het resultaat van de PB: Oude en Nieuwe Versie

Als we nu het ongrammaticale van de PB gaan beschrijven - vooral in de vorm van regel en transgressie - dan valt er, zoals gezegd, een tweedeling te maken: enerzijds een aantal elementaire fouten die in de NV zijn verdwenen: naamvallen, 'gij'-vormen, possessiva op -e, een groot aantal samentrekkingen; anderzijds structurele, vaak syntactische fouten, die voor het merendeel in de NV zijn blijven staan. Ondanks het feit dat de eerste groep overtredingen is gecorrigeerd, vermelden wij die wèl, omdat wij streven naar volledigheid en omdat de NV is afgeleid van de OV.

6. De betrouwbaarheid van de Nieuwe Versie

Hoewel er in dit artikel, op onderwerp gesorteerd, overal citaten staan uit de gerenoveerde Psalm 1-10 (Acta Arnhem, p. 479-487), willen we deze NV eerst in zijn totaliteit bezien en vooral aandacht schenken aan de betrouwbaarheid ('tekstgetrouwheid') hiervan t.o.v. de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG). ïn de eerste plaats moet gezegd worden dat deze nieuwe rijmversie eigenlijk 'niemandswerk' is. De psalmen zijn weeskinderen zonder auteur. Tientallen plaatselijke toetsingscommissies hebben aan de totstandkoming hiervan meegewerkt. Wat de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt nu aangeboden krijgen, is een soort 'Volksdichtung'. Wat is er van het werk van de oorspronkelijke auteurs overgebleven? We bezien de eerste drie psalmen: Psalm 1: Van de 18 regels, zijn er 16 gewijzigd; Psalm 2: Van de 32 regels, zijn er 22 gewijzigd; Psalm 3: Een heel couplet is verdwenen, er resten nog 3, en dat terwijl deputaten in Het Nieuwe Kerklied, I, blz. 13, schrijven: '(De bouw van deze psalm) brengt mee, dat de psalm wel in vier coupletten zal moeten worden berijmd'. Vervolgens plaatsen we naast elkaar de tekst van NBG en NV; blanco bij NBG betekent: geen tekst in NBG.


NBG:

'die in de hemel zetelt'

'ik sliep'
'Gij mannen'
'Spreekt in uw hart op uw leger'

'want in hun mond is niets betrouwbaar'
'maken hun tong glad' (= huichelen)
(vgl. Luther: 'mit ihren Zungen heucheln sie'


?

'de woekeraar'

NV:

(2, II) 'die op zijn vaste troon voor eeuwig zetelt boven lucht en wolken.'
(2, IV) 'Hij zal u niet verstoten'
(3, II) 'sliep ik geheel gerust'
(4,1) 'Mannen van naam, wilt u bezinnen'
(4, II) 'legt, als u rust, uw geest aan banden'
(4, III) 'opdat ik met mijn volk u dien'
(5, VII) 'Hun woord verbergt verdorven leven'
(5, VII) 'Met vleitaal geven zij zich af'
(5, VII) 'nooit kan men aan hun listig streven vertrouwen geven'

(5, VIII) 'Want wie zich tegen u verzetten, schenden uw wetten' (Een vrome tautologie) (7,1) 'Here, U wilt mijn toevlucht wezen'
(7, II) 'laat hij mij vogelvrij verklaren'
(7, III) 'daar mijn belagers U trotseren', staat niet in de tekst en is slechts een variant van de OV
(7, III) 'om recht te spreken van omhoog', is exegese, geen tekst.
(7, V) 'zijn leven blijft niet ongedeerd': opvulling (10,1) 'Here, geef ons niet over aan de dood', is extra-/contratextuele exegese.
(10, II) 'de boze mens'
(10, II) 'hij zingt een lied (!) tot eer van eigen kwaad' weer een secundaire berijming van de eerste versie.
(10,111) 'wat is uw volk nietswaardig in zijn oog'
(10, III) 'uw heilig recht is voor hem veel te hoog'
(10, III) 'Al wie mij wil weerstaan zal leren'.


Deze voorbeelden maken duidelijk dat het niet zo best gesteld is met de betrouwbaarheid van de tekst van de NV. Hier blijkt ook hoezeer de NV een restauratie is van de OV. Deputaten vallen in de kuil die zij gegraven hadden voor de IKB. Te vroeg juichend vermeldden zij de 'onzin' van het Liedboek (Psalm 37, XI): 'maar toen ik opkeek, was hij heengevaren'. Hierover zeggen deputaten: 'als we dan even opkijken is een oceaanstomer met de grootvorst heengevaren' (Deputatenrapport aan Synode Hattem, 1972, blz. 27). In de NV (7, III) staat echter ook rustig: 'en vaar weer op voor aller oog'. Wat 'ter zee' was in de IKB, is 'in de lucht' in de NV.

Het gebruik van 'Uw' en 'uw' als aanduiding voor God of voor mens loopt volledig door elkaar, zonder enig systeem. Vgl. (NV.3. III); (NV.6. VI): 'hij' = God; (NV.4. II): 'Hij' = God. De versregels worden opgerekt of ingekrompen door het gebruik van: 'Heer', naast: 'Here', en dat in één couplet, soms. Aan de hand van een groot aantal citaten uit de NV zal blijken dat deze renovatie slechts een gedeeltelijke verbetering t.o.v. de OV genoemd mag worden.

7. De woordkeus

REGEL 1. In gewoon Nederlands zijn de volgende woorden niet gangbaar: a/ 'afgodsteek'nen'; b/ 'benarren'; c/ 'benauwen' (als substantief); d/ 'boszwijn'; e/ 'gunstvolk'; f/ 'hopen' (als substantief); g/ 'koningsjubel'; h/ 'krankheid'; i/ 'krenken' (van iets); j/ 'krijgspaard'; k/ 'meedogen'; 1/ 'priesterboord'; m/ 'schaam'len'; n/ 'schande' (in meervoud); o/ 'smartebrood'; p/ 'stierenheer'; q/ 'verouden'; r/ 'var'; s/ 'volenden'; t/ 'wondermachtig'.
Transgressie 1. De PB (OV) gebruikt deze woorden wel: "a/ (74, IV); b/ (13,11) (17, IV) (35, XII) (69, VIII); c/ (22,11); d/ (80, VII); e/ (111, III); f/ (119, XIII); g/ (89, VI); h/ (103, II); i/ (77, V) (98,11); j/ (33, VI); k/ (25,111); 1/ (133,11); m/ (109, V); n/ (36,111) (78, XVII); o/ (102, IV); p/ (68, XII); q/ (102, XII); r/ (51, VI); s/ (138, IV); t/ (29, II).

8. De woordvorming

REGEL 2. In de meestal van een werkwoord afgeleide substantiva eindigend op -ing, is de handeling meestal versteend. In modern Nederlands drukken ze dan ook nauwelijks meer die handeling uit.
Transgressie 2. In de PB komen deze substantiva nog vaak voor i.p.v. een werkwoord:
a/ In combinatie met een bezittelijk voornaamwoord is dit laatste in de eerste plaats onderwerp van het gesubstantiveerde werkwoord: - 'Wij willen uw (= Gods) bevrijding vieren' (20, III); - 'Mij tot een troostend blijk van uw ontferming'(23, II);-Tkhebgeen wankeling te vrezen'(62,1) (62, III), vgl. 'voor wank'len onze voet bewaard' (66, III); - 'mijn zalving heiligt hem' (89, VIII); - 'Looft Hem, die Jeruzalem door zijn woning luister geeft' (135, XII); Zie verder: 'verlossing' (13, IV) (22,1); 'zegeningen' (13, IV) (57, V) (71, V) (101,1); 'verwachting' (62, III); 'ontfermingen' (102, VII). b/ In combinatie met een bezittelijk/persoonlijk voornaamwoord zijn deze laatste in de tweede plaats lijdend voorwerp van het gesubstantiveerde werkwoord: - 'Uw stok en staf zijn daar tot mijn bescherming' (23, II); - '(jubelen) om mijn rechtvaardiging' (35, XIII); - 'om uwentwil zijn we in verachting' (44, VI); - 'wij zijn als schapen voor de slachting' (44, VI); - 'God duldde hun verdrukking niet' (105, VI).
c/ Soms heeft de combinatie met -ing een finale betekenis: - 'voor wie ik ter verheerlijking mijn jubelende lofzang zing' (28, V); - 'tot bedwelming ons te drenken' (60,1); - 'daal haastig tot verlossing neer' (70, I); - 'Hij deed hen vaste steden ter woning binnengaan' (107, III).
d/ Tenslotte nog enkele merkwaardige constructies: - 'zij hebben schatting meegenomen' (72, V); -'Gij komt hen met verschrikking tegen' (73, VII); - 'Uw dreiging deed paard en ruiter heel diep slapen' (76, II).

9. De grammatische ordening

REGEL 3. Naamvallen kent het moderne Nederlands niet, met uitzondering van een genitief-s, die achter eigennamen gebruikt kan worden om bezit en herkomst aan te duiden: Vaders fiets, Vondels Gijsbrecht. Transgressie 3. In de OV van de PB komt de genitief eindigend op -s ook honderden keren voor buiten de groep van de eigennamen. De volledige genitief, bestaande uit lidwoord plus zelfstandig naamwoord treft men in hoge frequentie aan. We doelen op het type: - 'tot 's aardrijks verste zomen' (19,1); - "s vogelvangers netten' (91, II); - 'des vijands plagen' (13, II); - 'des levens last' (22, XIII); - 'elks juichend hart' (145, II). Het gebruik van de genitief is echter niet consequent. Als er in het metrum ruimte is voor twee lettergrepen, komt men tegen: "s Heren'; is er echter plaats voor vier, dan kan men lezen: 'van onze Heer'. En dit alles in hetzelfde couplet (68, V). In de NV van de PB zullen de naamvallen waarschijnlijk verdwenen zijn.
REGEL 4. Een possessivum met de uitgang -e komt slechts voor bij zelfstandig gebruik. (Voorbeeld: het mijne, de jouwe). Transgressie 4. I.v.m. de nodige 'regelrek', kent de OV van de PB echter ook bij adjektivisch gebruik, de volgende vormen: - 'mijne nood' (28,1) (55,1); - 'uwe wondermacht' (21, VII) (55, VIII) (65, IV) (74, VII) (74, XI) (143, II) etc.;-'zijne' (89, I) (91, II) (103, I V ) ; - ' h a r e ' (55, IV). Ook hier is het gebruik niet altijd consequent. Zo komen moderne en archaïsche vormen voor in één couplet naargelang het metrum er al of niet om vraagt: - 'mijn, mijne' (55,1); 'uw, uwe' (65, IV); - 'hun, hunne' (106, XVII). In de NV van de PB zullen de possessiva waarschijnlijk correct gespeld zijn.
REGEL 5. De gebiedende wijs meervoud komt in het huidige Nederlands voor in een vorm die zich niet onderscheidt van het enkelvoud. Een onderscheid kan men maken: dit gebeurt dan via de spelling van een -t achter de stam.
Transgressie 5. De PB is tegenstrijdig in het gebruik van de imperatief meervoud. In één couplet treft men soms aan: - 'wees, dank, juich, gaat, telt' (48, IV); - 'toon, houdt' (68, XI); - 'waak op en speel, mijn harp en luit, roep overal Gods glorie uit' (108, I ) ; - 'zing, looft, weest, prijst' (135, XII). De NV handhaaft de - t in de imperatief pluralis: - 'hoort' (NV 2, I); - 'doet' (NV 2, IV); - 'brengt' (NV 4, II); - 'verstrikt hen, Here (NV 5, VIII) drukfout; - 'psalmzingt' (NV 9, VIII).
REGEL 6. Een weloverwogen gebruik van 'Gij' om God aan te duiden als uniek wezen, zou acceptabel zijn. Beurtelings 'Gij' en 'U' is echter even onjuist als 'jij' en 'u' voor dezelfde persoon. Transgressie 6. In de OV van de PB wordt God nu eens met 'U' aangesproken; vgl. (30, I) (43, IV) (77, X), dan weer met 'Gij'; vgl. o.a. (45, III). Onaanvaardbaar is dit hybride gebruik als men in één couplet van 'Gij' naar 'U' gaat en v.v., zoals in (30, II) en (40, III). De NV heeft de 'Gij'-vormen waarschijnlijk vervangen door 'U'.
REGEL 7. Mensen, dieren en dingen worden niet met 'gij' aangeduid. Transgressie 7. De OV van de PB spreekt met 'gij' aan: - een ziel (42, VII) (62, III); - een vijand (62, II); - een berg (68, VI); Israël (135, XI). Ook bij dit 'gij'-gebruik in het horizontale vlak weer inconsequenties 'gij'/'u': - 'Mijn ziel, wat treurt u, zo verslagen, wat zijt ge onrustig om uw lot?' (43, V). De NV heeft de 'gij'-vorm waarschijnlijk vervangen door 'u'. REGEL 8. Wil men de vorm 'gij' (enkel-1meervoud) gebruiken in het imperfectum, dan komt er een -t achter de persoonsvorm. Hierbij kan men onderscheid maken tussen een spellings -t en een uitspraak -t. Transgressie 8. De OV van de PB gebruikt deze oude vorm een aantal keren correct. Zo ontstaan de volgende vreemde uitgangen:

Spelling:
- 'Gij deedt' (39, V) (48, II) (66, IV)
- 'Gij woudt' (31, V) (71, IX) (73, IX)
- 'Gij voortschreedt' (68, IV)
- 'Gij zoudt' (69, III) (74,1)
- 'Gij boodt' (66, V)

Uitspraak:
- 'Gij wildet' (74, II)
- 'Gij kwaamt' (104, II)
- 'Gij gaaft' (44,1) (44, III) (66, IV) (68, IV)
- 'Gij trokt' (44, III)
- 'Gij sprongt' (114, III)
- 'Gij uittoogt' (68, IV)
- 'Gij steegt' (68, VII)
- 'Gij naamt' (68, VII)

Maar fout gaat het in de volgende gevallen:

Spelling:
- 'Gij had' (18, XII)
- 'Gij hield' (18, XIII)
- 'Gij deed' (31, XIII)

Uitspraak:
- 'Gij gaf'(18, XI)
- 'Gij wilde' (18, XI)
- 'Gij boog' (18, XI)
- 'Ge omhulde' (30, IV)
- 'Gij brak' (51,111)
- 'Gij schiep' (36, II)
- 'Gij bewaarde' (56, IV)

In de NV van de PB zullen alle 'Gij'-vormen echter mogelijk vervangen zijn door goede 'U'-vormen.
REGEL 9. a/ 'wedervaren' is een deficiënt (onvolledig) werkwoord dat alleen nog voorkomtin imperfectum ('wedervoer') en perfectum ('is wedervaren').
b/ '(be)minnen' laat zich nog wel verbinden met een persoon, maar niet (meer) met een zaak.
c/ 'beschamen' is te koppelen aan een abstractum, niet aan een persoon,
d/ als 'halen' wordt gebruikt om iets onvergelijkbaars uit te drukken, gaat het vergezeld van 'het'.


Transgressie 9. PB: a/ 'leed bespaard, dat and're mensen wedervaart' (73,11)
b/ NV: 'kwaad (be-)minnen' (1, III); 'ijdelheid (beminnen') (4,1); OV: 'het recht minnen' (33, II) vgl. (45, III). 
c/ NV: (10, VI); OV: (25, X) (31, X) (40, VII) (onbegrijpelijk); (71, XIV).
d/ 'Geen grote schat van zilver of van goud, haalt bij uw wet of kan mij zo behagen' (119, XVIII).
REGEL 10. Gangbaar zijn de volgende transitieve combinaties: al aanhangen (beginselen); bl bewaken (een gevangene); cl bewijzen (eer); dl bieden (het hoofd); el bieden (te koop); fl gaan (zijn gang); g/ geven (een zegen); hl heffen (belasting); i/ ontvouwen (plannen); jl richten (zijn schreden); k/ stellen (een vraag); II uitbreiden (gebied); ml vertreden (gras); nl hoeden (varkens).
Transgressie 10. De PB heeft, voor het merendeel in OV, maar in twee gevallen ook weer in NV:
a/ aanhangen (woorden, 119, XXXIII); b/ bewaken (lot, 46,111); c/ bewijzen (lof, 42, V); d/ bieden (eer, NV 6, III); e/ bieden (hulde, 49, IV); f/ gaan (een baan, 19, II); g/geven (een gunst, 42,1); h/ heffen (het hoofd, NV 3, I); i/ ontvouwen (lof, 22, II); j/ richten (onschuld, 41, IV) (wegen, 119, II); k/ stellen (een koning, NV 2, II); 1/ uitbreiden (luister, NV 8, VII); m/ vertreden (roem, NV 9, IV); n/ hoeden (getrouwen, 31, XIV). Verder komen nog een paar zeer merkwaardige constructies voor in de PB, waarvan geen precedent bestaat: 'de dageraad vooruitspelen' (57, VI); 'gangen verdolen' (22, XII).

REGEL 11. Een voorzetsel komt vaak voor in een vaste combinatie met een werkwoord.
Transgressie 11. Onjuist zijn in dit verband in de PB: aan: - 'gezind zijn aan een muur' (122, III); - 'lust hebben aan iemand' (41, IV) (= houden van); archaïsme; - 'gedenken aan iemand' (136, XX) (= denken aan); archaïsch; was in XVIIe eeuw ook: gedenken + genitief: 'gedenk mijner'. in: - 'treden in beraad'(NV 1,1) (= XVIIe eeuw:'wandelen in raad'); - 'iemands lust is in iets' (40, VII) (= hij wenst iets); - 'lust in boos begeren' (NV 5, III); - 'tronen in iemand' (59, V) (= regeren over; NBG: 'heerst in Jacob'); - 'die Egyptes staat sloeg in 't eerstgeboren zaad' (136, IX) (copie van '1773'). met: - 'verzadigd met uw beeld' (17, VII) (= verrukt bij het zien van uw gestalte). naar: - 'buigen naar een paleis' (138,1). op: - 'op iemand blijft vertrouwen staan' (13, IV); - 'vertrouw de Here' (NV 4, II) (37,1) (vergeten is: 'op'); - 'wees niet vergrimd' (37, III) (archaïsme: vergrimmen op iemand); - 'blijf U wachten' (NV 5, II) (119, XXXVII) (121,1) (vergeten is: 'op', of men bedoelt: 'verwachten'). tot: - 'schreien tot' (12, III) (107, II) (= roepen tot); - 'strekken tot' (44, VI) (= uitsteken naar); - 'mijn ziel is stil tot God' (62,1) (= bij God kom ik tot rust); - 'traag tot toorn' (103, IV) (= geduldig); - 'bezwijken tot in de angsten van de dood' (73, X). uit: - 'denken uit een landstreek' (42, IV). voor: - In de volgende citaten ontbreekt het voorzetsel 'voor': - 'rein de reinen' (18, IX); 'Gij behoedt mijn erfdeel' (16, III); 'Behoed mijn hart' (119, III); 'voor zoveel strikken mij gesteld' (141, IX).
REGEL 12. Een voorzetsel komt vaak voor in een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord. Transgressie 12. Onjuist zijn in de PB: aan: - 'een persoon toegedaan zijn' (78, XIX); - 't wordt aan iemand banger' (109,1); - 'kwaad aan iemand begaan' (79, IV); - 'ontgaat aan U mijn angstgeschrei' (22,1); - 'die aan de Heer vijandig zijn' (37, VI); - 'Gij hebt veel goeds aan ons gebracht' (40, III); - 'vertrouwen geven aan iets' (NV 5, VII). naar: - 'naar mijn gerechtigheid' (NV 7, IV) (35, XI); - 'naar uw trouw' / 'naar uw barmhartigheden' (51,1); - 'naar uw woord' (17, II); - 'verheug ons naar de tijd van onheil' (90, VI). om: - 'wonden om mijn zonden' (38, III). op: - 'buigen op een eis' (138,1).
REGEL 13. al Het voegwoord 'als' kan niet als nevenschikkend voegwoord fungeren. bl 'Als', gebruikt als voegwoord van vergelijking kan geen bijzin inleiden. Transgressie 13. a/ In de PB gebeurt dat wèl: - 'Zij zijn vernield en neergestort, als hun geluk een puinhoop wordt' (73, VII). b/ In de PB (42,1) en (91,1) is 'als' dan ook temporeel op te vatten.
REGEL 14. Een anakoloet komt in een verzorgde tekst niet voor. Transgressie 14. In de PB is dat wèl het geval: (46,1) laatste vier regels; (63,1) eerste vier regels; (49, II) 'zijn rijkdom faalt om steeds te leven, nooit het graf te zien'.
REGEL 15. a/ Onderwerp en persoonsvorm van de zin enerzijds en onderdelen van beeldspraak anderzijds zijn qua getal op elkaar afgestemd. bl Onderwerp en lijdend (of meewerkend) voorwerp staan in een goede volgorde ten opzichte van elkaar, zodat uitkomt wie wat doet voor wie en wat een bijwoordelijke bepaling is. Transgressie 15. a/ In de PB lopen singularis en pluralis in een aantal gevallen door elkaar: - '(ik word) als scherven weggesmeten' (31, VII); - 'mijn beend'ren zijn ontwricht, mijn geest vermoeid' (22, VI); - 'doet hen zijnheil als kronen dragen'(149, I I ) ; - ' D e vorst ( . . . ) en elk ( . . .)diezullen zich in God verheugen (63, IV); - 'zijn luister, zijn gerechtigheid houdt eeuwig stand, blijft eeuwig gelden' (111, II); 'de bergen zou . . . ' (46,1); 'de geduchten' = vijand (18, XII).2 b/ In de PB is de grammaticale functie in de zin niet overal duidelijk: - 'Og van Basan trof de Heer' (135, VI); - 'Al daalt de avond ook met klachten, de ochtend zal met vreugd u wachten' (30, III); - 'Geloofd zij God, die zijn genade mij wonderlijk bewees in dodelijke vrees' (31, XIII); - '(Ik) die u voorheen leidde uit Egypteland, veilig, zonder vrezen' (81, VII); - 'Geeft kracht ( . . . ) aan God' (29,1); - 'Die hun landen trof door straf, aan zijn volk ten erfdeel gaf' (136, XIX). Vgl. (47, III): 'met gejuich'; (81, V). Nevelig wordt het geheel vaak door de gebezigde inversie: - 'toen mij uw goedheid kende' (31, IV); - 'Maar ik zie hoe levenskrachtig, oppermachtig, wie mij kwelt zijn wegen gaat' (38, X). Vgl. (136, VIII); (57, I); (31, VII); (97,111); enz. De PB heeft een duidelijke voorkeur voor een indirekte formulering. Men zegt niet: 'lasteraar', maar-'al wie mij lastert' (101, IV); - 'Al wie mij haat doet blijken' (NV 6, VII) i.p.v. 'vijanden'; - 'hem had ik vol vertrouwen steeds bemind die mij met voeten trad' (41, III); - 'God zal, wie op hun boosheid roemen, tot de afgrond des verderfs verdoemen' (55, IX).
REGEL 16. Een hulpwerkwoord van modaliteit drukt vrijwel uitsluitend de verhouding uit waarin, naar het oordeel van de spreker, de inhoud van een zin staat tot de werkelijkheid.

Transgressie 16. In de PB wordt een hulpwerkwoord van modaliteit vaak als 'stoplap' gebruikt en heeft dan ook meestal een informatiewaarde nul: blijven: - 'als ik ( . ..) blijf spreken' (28, II); - 'Blijf, o God, de koning sparen' (61, V); - ' w a t blijfik op mijn woorden passen' (73, V ) ; - In (144, III) is precies het tegenovergestelde van 'blijven' bedoeld: - 'Gij zijt het, Heer, die David zult bevrijden, als 't boze zwaard uw dienaar blijft bestrijden'. gaan: Volgens het woordenboek betekent dit woord: 'zich ergens heen bewegen', vgl.: 'gaan vissen'. De PB negeert deze bewegingsnotie: - 'ook bezwijken ging zelfs 't oog dat niets meer ziet' (38, V); - 'zoals een muur die gaat bezwijken' (62, II); - 'tot 's avonds laat gaat hij zijn werk verrichten' (104, VI); Waarop slaat dit: 'gaan'? - 'gij, die des nachts Hem dienen gaat' (134,1); Hoe moet men zich dat voorstellen? komen: Dit werkwoord betekent: 'zich bewegen vanuit een bepaalde richting naar een bepaald doel'. Hoe is dan te lezen: 'de klipdas komt verschijnen' (104, V; 'komt de Here eerbied tonen' (29,1); 'slachtoffers immers komt Gij mij niet vragen' (51, V); 'Kom mij door recht bevrijden' (71,1). Naar believen kan men hier ook invullen: 'ga', 'wil', 'blijf', etc. Het maakt in feite niets uit. Zie verder: (56, IV) (63, III) (70, III) (78, XIV) (78, XX) (80, II) (83, V) (86, III) (96, VI); een fraaie constructie tenslotte: 'Gij komt mijn hart verruimen' (119, VIII) etc. kunnen: In (NV 8, III) wordt de indruk gewekt dat er ook dingen zijn waartoe God niet in staat is: - 'De stille pracht van wat uw hand kon bouwen'; - 'daar kan uw oog de Leviathan vinden' (104, VII). Is hier bedoeld: 'afwachten of hij het ook doet?'; - 'Wil over hem een booswicht stellen, die met zijn vonnis hem kan kwellen' Als hij daar zin in heeft? (109,11); - 'zij konden in gevaar uw lof ontvouwen' (22, II); - 'mijn toevlucht kan ik (eventueel? HV) bij de Here vinden' (11,1); - 'geen afgodsdienst kan mij behagen' (31, IV); - 'zodat ik U mijn leven kan gaan wijden' (56, IV). moeten: (NV 6,1) 'Als u mij moet kastijden'; - 'Gans afgemat ( . . . ) moet ik de nachten duchten' (NV 6, IV); - 'ik moet versmachten' (22, V); - 'Hem, die trotsen straffen moet' (31, XIV). Waarom moet God iets?;-'Zo machtig moet haar aantal zijn' (139, VIII). mogen: Waarom toch steeds dit indirecte taalgebruik, waarbij de werkelijkheid als met handschoenen wordt aangepakt? - 'Gij zijt mijn schild, waaronder ik mag vluchten' (18,1); - 'moge ik doen horen' (22, IX). In de NBG staat: 'ik zal doen horen'. - 'Maar ik, Heer, mag op u vertrouwen' (55, IX), Vgl. NBG: 'Ik echter vertrouw op U'; - 'God, ik mag uw goedheid loven' (61, IV), dit staat niet in de onberijmde tekst; - 'En als ik dan uw hemel mag aanschouwen' (NV 8,111); - (103, VI) laat een combinatie (contaminatie?) zien van een bijzin van vergelijking (zoals . . . , zo . . .) en een bijzin van toegeving: 'Zo hoog zijn troon moog' boven de aarde wezen, zo groot is ook voor allen die Hem vrezen'; zie verder: (22, III) (45, VI) (78, XIX) etc. schijnen: 'Hier scheen ons 't water te overstromen (66, IV); Nota bene: Het 'scheen' niet zo, het was zo! Vgl. NBG: 'wij zijn door vuur en door water gegaan'. weten: 'ik weet mij daar van ieder onheil vrij' (57,1); passim. - 'Gij zult gezegend weten uw huis en akkerland' (128, I). willen: Dit hulpwerkwoord wordt ontstellend vaak verkeerd gebruikt: a/ als tijdsaanduiding: - 'U wilt' = 'U zult' (NV 4, III) (o.t.t.t.); - 'Al wie mij wil weerstaan' (NV 10, III) (o.t.t.t.); - In (20, IV) en (20, III) is ook i.p.v. 'willen', 'zullen' bedoeld (o.t.t.t.); - In (118, VII): 'Tot hoeksteen wou de Heer verhogen', is bedoeld een v.t.t.: 'De Heer heeft verhoogd'. b/ als een mens subject van de zin is, betekent 'willen' vrijwel nooit iets: - 'Waarom wil de hele wereld samenspannen?' (NV2, I); Ze willen het niet alleen, maar ze doen het al. - 'Gij zijt mijn God, zo wil ik spreken'(140, IV); Men kan hier alle mogelijke hulpwerkwoorden invullen; logica is niet nodig (Zie: Houwen, 1980), onzin lijkt toegestaan; enige voorwaarde is dat er één lettergreep wordt opgevuld: 'mag, kan, zal, durf, moet' etc. - 'ik wil door uw genade mijn weg gaan voor uw aangezicht' (26, V); Vgl. NBG: 'ik wandel in onschuld'. - 'want hij wil God niet vrezen' (36,1); Vgl. NBG: 'geen vrees voor God staat hem voor ogen'. c/ Als God subject van de zin is, ontstaan ook vreemde samenstellingen:
- 'Here, U wilt mijn toevlucht wezen' (NV 7,1); (zie boven paragraaf: 'betrouwbaarheid NV'). - 'geen offers wilt Gij vragen' (40, III); - 'daar wil God zich openbaren' (48,1); zie verder: (62, I) (71, IV) (74, II) (77, X) (88, VI) (92, I) (107, V) (118, VI) (118, VII); enz. d/ de imperatief: 'wil' is ook meestal overbodig. Vgl. het type: 'Wil, als ik roep, mij antwoord geven' (NV 4, I); - 'Wil mij bewaren voor het kwade' (NV 4, II); - 'Wil, Here, ons Uw licht doen dragen (NV 4, III); - 'O Here, wil mijn woorden horen (NV 5, I); - 'Wil om uw rechterstoel vergaren' (NV 7, III). Zie verder: (17, IV) (17, V) (25,1) (25, II) (25, III) (25, IX) enz. nog ongeveer twintig gevallen. zullen: 'Hij zal op u vertrouwen' (21, IV), vgl. NBG: 'de koning vertrouwt op de Here'; - 'of er bij hen nog iemand wijs zal wezen (53, II), vgl. NBG: 'of er één verstandig is'; - '
Zijn wij de schapen niet, die Gij zoudt weiden?' (74,1), vgl. NBG: 'die Gij weidt'.

REGEL 17. Uitheemse grammaticale constructies zijn in het Nederlands niet geoorloofd. Transgressie 17. De PB bevat een aantal constructies van vreemde origine: a/ Hebraïsmen: 1/de genitief:-'God van mijn gerechtigheid'(NV 4, I ) ; - 'de tempel van Uw heiligheid' (NV 5, V); - 'de tempel van Uw vrede' (68, V I I ) ; - ' uw jaar van zegen' (65, VI);-'God mijns heils' (25, I I ) ; - ' k e l k van heil' (116, VII); - 'de hemel van zijn eer' (148,1). Dit staat niet eens in de onberijmde tekst. - 'de werken uwer wijze hand' (28, IV). 2/ de optelsom: - 'Eén ding verkondigt mij Gods Woord, ja twee heb ik er goed gehoord' (62, VI). 3/ aanspraak van jezelf als: 'mijn ziel'. Hiervan zijn tientallen voorbeelden. We noemen slechts die van psalm 103 en 104: (103,1) (103, XI) (104,1). b/ Gallicismen: - 'zingen van glorie' (100, III); - 'praten van' (50, VII); - 'zich bedriegen' (NV 10, V). c/ Germanismen: - 'van u komt wijsheid in mijn hart gerezen' (51, II). Bedoeld is: 'vervul mij met uw wijsheid'; - 'mijn hulp is van de Heer alleen' (121,1). Vgl. (85, IV): 'van' = 'door'. REGEL 18. Concordantie van de tijden in de zin: De in een zin gebruikte tijden worden systematisch op elkaar afgestemd: Synchrone handelingen worden synchroon weergegeven, diachrone, diachroon. Transgressie 18. Zoals al meer is geconstateerd, bepalen niet taalregels het taalgebruik in de PB, maar pragmatische zaken als maat en rijm. Dit heeft ook gevolg voor het gebruik van de tijden: a/ In de eerste plaats wordt vaak de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) gebezigd, waar de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) noodzakelijk is: - 'hoorde/neemt aan' (NV 6, VI); - 'wordt/bezorgde' (NV 7, II); - 'ondergaan/werd' (NV 9, XI); - 'kozen/is' (28, III);-'wilde/breekt' (28, IV, V);-'ging/bonst/ziet' (38, V); - 'schonk/hoor/let/gaf' (40, III); - 'merkte/hoor/neem' (54, I); - 'spaarde/ lig/zijn' (57, III); - 'spanden/zorg' (58, III); - 'hoorden/brengt' (59, IV); - 'had/kent' (76,1); - 'was/zult stuiten' (92,111); - 'prees/is' (103,1); - 'spaarde/vraagt' (107, XI); - 'is geweest/bepaalt (119, XLI); - 'vergiet/ spraken/wilden maken' (139, IX); - 'dacht/ken' (140, IX); - 'ontviel/zorg draagt' (142, III). b/ o.t.t.t. moet v.t.t.t. zijn in: - 'totdat voorbij zal trekken' (57,1); dit moet zijn: 'getrokken zal zijn'. Een merkwaardige combinatie ook in (NV 9, VI): 'zal/is' en 'zal/vlood'. De NV is hier slechter dan de OV. c/ In één zin komen de volgende onvoorstelbare tijdsvormen voor: (73,1) 'weet' (o.t.t.) 'was' (o.v.t.) 'gewankeld had' (v.v.t.) 'uitgleed' (o.v.t.).

Het onderzoek naar de grammatische ordening van de PB wordt hiermee afgesloten. Het zal wel niet volledig zijn, maar het belangrijkste is toch waarschijnlijk wel gezegd. Resten nog enkele opmerkingen over de structuur van het psalmcouplet.

10. De extra-grammatische ordening

REGEL 19. Vertelperspectief: Aangezien een psalmcouplet apart moet kunnen worden gezongen, moet het structureel en semantisch een eenheid vormen. Transgressie 19. De PB gaat soms zo abrupt van 'hij' naar 'gij' over en vice versa, dat er hier en daar een semantische en structurele scheur dreigt te ontstaan in een psalmcouplet: - 'mij/Uw' (NV 4, II); - 'U haat = God zal' (NV 5, IV); - 'In (66, III) eerste helft: 'Hij' = God; tweede helft, zonder overgang: 'Gij' = God.' - In (148, II) eerste helft: 'gij' = natuur; tweede helft: 'zij' = natuur. - In (50, VIII) en (111, VI) is het verband zwak in de laatste regels. - Psalm 104,1: De eerste vier verzen van de onberijmde Psalm 104, geeft het Liedboek voor de Kerken in de 'Hij'-vorm weer; de Groot Nieuws Bijbel consequent in de 'U'-vorm. De PB daarentegen, verbreekt de informatieketen door halverwege zomaar van 'Gij' (= God) naar 'Hij' (= God) over te stappen. - Het begin van (115, IV) is flitsend: le regel: 'gij' = Israël; 2e regel: 'hun' = Israël; 3e regel: 'ons' = Israël.
REGEL 20. Beeldspraak kan een goede informatieve, kommunikatieve waarde hebben als zij de kenmerkende eigenschappen van wat menselijk, animaal, vegetaal en mineraal is, respekteert, en de verhoudingen van ruimte en tijd intact laat. Transgressie 20. De PB bevat een aantal anatomische, organische onjuistheden: a/ het menselijke: - 'de mond geeft acht op woorden' (17, II); - 'men sluit een vet hart' (17, IV); - 'beend'ren spreken tot eer van God' (35, V); - 'mijn tong wijdt een lofzang als een die schrijft' (45,1); 'mijn hart verschroeit als gras' (102, I I ) ; - " t Hart van een volk blijft aan een bouwval hangen' (102, V I ) ; - 'pijlen scherper dan een mond, door vuur dat meer dan laster wondt' (120, I); - 'de Heer is een burcht die bevrijdt' (144,1);-'God herbouwt de mens' (28, IV). b/ een abstractum pro concreto: - 'genade ontmoet trouw' (85, IV); - 'in 't gezelschap van goedertierenheid en trouw' (89, IX); - 'een lied tot eer van eigen kwaad'. (NV 10, II); - 'eer bewijzen aan trouw' (30, V).

c/ het animale: - 'een stierenheir staat als leeuwen op hun prooi te wachten' (22, V); - 'zij zijn venijnig als een slang die 't fluitspel eindeloos laat klagen' (58, II); - 'Tem aan de Nijl het dier in 't riet, het stierenheir, dat niets ontziet' (68, XII). - 'buit gespreid als duivenvleugels' (68, V). d/ het vegetale: - 'Een goddeloze zag ik langs de weg als woekerplant macht verwerven' (37, XI); - 'ik zal pralen als groenende olijf' (52, V); - 'zij zijn als gras dat daken kwam bedekken. Geen maaier die dat ooit vergaren gaat, want het verdort eer men het uit kan trekken. Geen binder bundelt dat tot garven meer' (129, III en IV). Sinds wanneer wordt gras tot garven gebundeld? En als dank voor zijn onmogelijke werk: 'dus zullen hem voorbijgangers niet eren'. - 'twijgen als ceders', (80, VI), niet in NGB. e/ het minerale: - 'Uw gunst had zelf mijn berg rotsvast gemaakt' (30, IV); - 'rotsgevaarten kreunen' en 'het fundament der aarde wordt ontbloot, door 's Heren woord van dreiging en van dood' (18, III en VI). - 'wat laat ge uw mond de boosheid spuien toch' (50, VIII); - 'trouw sp(r)uit uit d'aarde (85, IV); - 'De vloek dringe als water in zijn leden, als olie tot in merg en been.' (109, VII). f/ het ruimtelijke: - 'muziek uit elpenbenen deuren' (45, III); - 'zee en grote waat'ren door liep uw nooit ontdekte spoor' (77, X). g/ het element tijd: (zie regel 18). REGEL 21. Stijlbreuk. Eenheid van stijl is noodzakelijk voor elke tekst, dus ook voor een religieuze tekst. Transgressie 21. In 't algemeen streeft men ernaar in de PB een verheven stijl te bewaren. Dit is o.a. eenvoudig aan te tonen door het frequente gebruik van het woordje lhoe\ in uitroepen te beschrijven: - 'Hoe worden straks door smart op smart verteerd zij die . . . ' (16, II); - 'Hoe is mijn hart vervuld van blijde dingen' (45,1); - 'Hoe smeedt uw tong een keten van bedrog' (50, VIII); - 'Hoe brengt de taal die u bekoort verderf en onheil voort' (52, II); - 'Hoe heeft het kwaad hen allen in zijn macht' (53, III); - 'Hoe laten zij hun ogen zo verblinden dat zij . . . ' (53, III); - 'Hoe groent het bos' (104, V ) ; - ' H o e heeft uw woord mijn hopen eens gesterkt' (119, XIII). Vgl. ook: 'vorsen', i.p.v. 'kikkers', (105, XII). Storend werken dan ook, naast deze necrologiestijl, een aantal triviale constructies en een groot aantal vulwoorden: a/ triviale constructies: - 'wat kan 't rechtvaardig volk beginnen, hier beneden' (11, II); - 'al zijn ook in mijn tegenspoed en strijd, mijn vader en mijn moeder weggegaan' (27, V); - 'voeren hier op aarde 't hoogste woord' (12, II); - 'opdat mijn trotse weerpartij geen grote mond heeft tegen mij' (35, XII); - 'zij zijn verblijd als 't minder met mij wordt' (41, III); - 'God die ons kent en keurt' (44, VI);-'Vergeefs, als gij van 's morgens draa/f' (127, II).-'Wat doet mij hun geweld' (56, III). b/ vulwoorden: De 'stoplapfunctie' van een aantal woorden werkt storend in op de stijl: - éénlettergrepige woorden zoals: 'reeds, nu, dan, dus, zeer, daar, zo, haast, toen, ook, weer, toch, graag, fraai, vaak'. Vgl. (85, III): vier maal in één couplet. - tweelettergrepige woorden zoals: 'gewis, voorwaar, daag'lijks, waarlijk'. - Drielettergrepige woorden zoals: 'altijd weer, 't een'ger tijd, 't aller stond, altoos weer, 't aller kant, in dat uur', etc. Voorbeelden: - 'O God! Nu zijn de heidenen gekomen' (79,1); - 'Gij zult tonen aan 't geslacht der mensen saam'' (102, V); - 'gaf water op zeer wond're wijze' (105, XVII); - 'zo blijf ik naar hem smachten' (130, III); - 'en uw paleizen zeer bemint' (122,111); - 'Een wijnstok ( . . . ) is dan uw vrouw gewis' (128,11). De NV heeft een nieuwe selectie vulwoorden:
De NV heeft een nieuwe selectie vulwoorden:
Psalm 1: dankbaar, volop, steeds.
Psalm 2: toch, opstandig, sterke, (kust) dan.
Psalm 3: geheel, verkwikt.
Psalm 4: in mijn leven, steeds, aldoor, Hij is goed.
Psalm 5: vrij, drieste (dwaas), dankbaar, maak Uw heilsweg vlak en wijd, zo (trouw).
Psalm 6: toch, zeer, zo.
Psalm 9: in hun leven (vgl. psalm 4).
Nieuw is de uitroep: 'O' die nu vaak een leegte in het metrum opvult, zoals in de Statenberijming het woordje: 'ai'.

11. Conclusie

Als we aannemen dat de tien gerenoveerde psalmen representatief zijn voor de totale NV van de PB, dan zal de zo samengestelde psalmberijming zeer waarschijnlijk niet voldoen aan de synodale eis van 'tekstgetrouwheid' en zeker niet aan die van correct 'hedendaags Nederlands'. Dit komt omdat het project Psalmberijming van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt taalkundig onvoldoende theoretisch is onderbouwd. Opzet en resultaat worden gekenmerkt door allerlei beperkingen. Beperking was/is er
- aan mogelijkheden voor deputaten: In feite was er voor hen bundeldwang: Er moest worden gekozen uit een aantal bestaande bundels uit eigen en aanverwante kring.
- in taalkundige mankracht binnen het deputaatschap, terwijl er sprake kan zijn van een overbezetting aan theologen. - in visie: Men heeft geen kijk gehad op het geheel van het taalgebeuren in de berijming.
- in kwaliteit: De zeggingskracht van de psalmen wordt aangetast door het vaak voorkomende indirecte taalgebruik; door de frequentie van modale hulpwerkwoorden die niets zeggen; door de vele vulwoorden en door het groot aantal verkeerde syntactische combinaties en constructies. Wat blijft er voor wat betreft de PB over van wat Calvijn zegt in het voorwoord van het Geneefs Psalter van 1542: 'En inderdaad weten wij uit ervaring dat er een geweldige invloed uitgaat van de zang, zozeer zelfs dat zij in staat is het hart van de mensen te ontroeren en een vurig verlangen kan geven om God hartstochtelijk aan te roepen en uitbundig te prijzen.'? Het 'ijzer en leem' van de PB mist verband, inspiratie, leven en eenheid.
- in doelgroep: De gevolgen van het psalterisolement waarin de Gereformeerde Kerken (Vrijg.) komen te verkeren met een eigen berijming, zijn niet te overzien.
- in toekomst: Met deze restauratieberijming kiezen deze Kerken de weg van de minste weerstand, maar ook met de minste toekomst, (zie: Schroten, 1976, p. 165).
Met dit berijmingsprojekt lijkt de geschiedenis van Datheens psalmbundel zich te herhalen: Op twee synodes waarvan de auteur zelf praeses was (Convent van Wezel, 1568; Synode van Dordt, 1578), werd zijn berijming aanvaard. Omdat hij kopieerde uit het Frans, moest hij veel vulwoorden inlassen, vaak aan het Nederlands vreemde constructies gebruiken en waren zijn rijmwoorden vlak. Toen de Synodes van Middelburg (1581) en van 's-Gravenhage (1586) weer van de berijming van Datheen af wilden, bleek hoe moeilijk dat was. Twee eeuwen hield Datheen het uit. Dat zijn werk slecht beviel, bleek uit het groot aantal psalmberijmingen dat er werd gemaakt in de loop van de 17e en 18e eeuw. Om orde in de chaos te scheppen, lieten de Staten in 1773 een officiële Statenberijming vervaardigen. Met Datheen en met de PB is men tamelijk ver verwijderd van Calvijns ideaal vertolkt in het Voorwoord van het Geneefs Psalter van 1543: 'Als wij de psalmen van David zingen, zijn wij er zeker van dat God ons de woorden daarvan in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zong, om Zijn grootheid te prijzen ( . . . ) . Verder moeten we niet vergeten wat Paulus zegt, nl. dat geestelijke liederen alleen maar vanuit het hart gezongen kunnen worden. Welnu, als je met je hart zingt, weet je ook waarom je zingt. En daarin zit (volgens Augustinus) het verschil tussen het zingen van mensen en dat van vogels. Want een vink en een nachtegaal ( . . . ) kunnen weliswaar mooi zingen, maar weten niet wat ze zingen. Terwijl het de mens juist gegeven is te weten wat hij zingt.' (Jean Calvin, 1543).

Literatuur

Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, samengekomen te Hattem, 1972, p. 56-57. Bijlagen 16, 17.
Acta van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, samengekomen te Arnhem, 1981, p. 205-211, p. 475-487.
Calvin, Jean, 1542, La forme desprieres et chantz ecclesiastiques, avec la maniéré d'administrer les Sacremens et consacrer le mariage, In: Pidoux, dr. Pierre, 1962, Le Psautier Huguenot, (Baerenreiter, Bâle) II, p. 15-17.
Idem, 1543,/4 tous les Chrestiens et Amateurs de la Parole de Dieu, salut. In: Pidoux, p. 20-22.
Deddens, K. en Houwen, R., 1980/82, Het Nieuwe Kerklied I, II, (De Vuurbaak, Groningen).
Deputaten psalmberijming, 1972/73, Beoordeling van de Interkerkelijke Psalmberijming, (Rapport, Deel III, aan de Synode Hattem), Zie: Acta Hattem, art. 56, Bijlage 16, p. 417.
Houwen, R., 1980, Nederlands Dagblad, Reactie op ingezonden L. Wierenga, 29 maart.
Kaldewaij, J., 1983, Kerktaal, Radix 9, 29-40.
Nida, Eugene, 1974, The Theory and Practice of Translation, (Brill, Leiden).
Saussure, Ferdinand de, 1922, Cours de Linguistique générale, (Publié par Charles Bally, Paris).
Schroten, H., 1976, De Psalmberijming van 1967, Geschiedenis van het ontstaan, (Boekencentrum, 's-Gravenhage). Wiegel, J., en Wierenga, L., 1982, De Nederlandse Geloofsbelijdenis in gewoon Nederlands vertaald, (De Vuurbaak, Groningen).
Wierenga, L., 1978, De Heidelbergse Katechismus in het Nederlands van nu, (De Vuurbaak, Groningen).


Dr. H. Veldman (geboren in 1934) is docent Frans aan de Gereformeerde Scholengemeenschap in Amersfoort, en lid van de adviescommissie van docenten (A.C.D.) ter voorbereiding van de examens havo in het vak Frans. Adres: Amalia van Solmslaan 2, 3832 CE Leusden.

Noten:
1. Hier blijft buiten beschouwing het feit dat het dwangbuis van een berijming (maat, rijm, melodie) beperkingen oplegt aan auteurs. Dit is nl. een technisch probleem dat niet wordt opgelost door het gebruik van verouderde ('verledendaagse') constructies.

2. Deputaten hebben soms moeite het onderwerp van een zin te vinden. (19, I) van de Statenberijming wordt door hen afgewezen op grond van een verkeerde zinsontleding. Het meewerkend voorwerp 'ons', wordt beschouwd als onderwerp en het onderwerp 'dag', als bijw. bepaling. (Deddens, I, 1980, p. 60).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1983

Radix | 76 Pagina's

Hybridisch taalgebruik in de proefbundel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1983

Radix | 76 Pagina's