Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De houding van de Gereformeerde kerken tegenover de Joden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De houding van de Gereformeerde kerken tegenover de Joden

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel komt de vraag aan de orde hoe de Gereformeerde Kerken vanaf de vorige eeuw hun houding tegenover de Joden hebben bepaald. Eerst zal gesproken worden over hun bemoeienis met de Joden door een schets te geven van de aanpak van de Jodenzending. Vervolgens zal iets gezegd worden over de ontwikkeling in de Gereformeerde Kerken van de visie op het Joodse vraagstuk.

1. De bemoeienis die de Gereformeerde kerken met de Joden hebben gehad

a. Vanouds belangstelling voor de Joden in de Gereformeerde kerken

Vóór 1875 hebben de Gereformeerde kerken als zodanig geen direkte bemoeienis met de Joden gehad. Op geen enkele nationale synode is, voor zover mij bekend, over de Joden gehandeld. Maar belangstelling voor de Joden was er wel. Interessant historisch materiaal wordt ons aangereikt in het rapport dat de deputaten voor de zending onder de Joden hebben uitgebracht op de generale synode van Middelburg 1896.1 Daar wordt er melding van gemaakt dat Nederland in de 16e en 17e eeuw vooraan stond, vooral in de wetenschappelijke bestrijding van de Joden. Geen man van betekenis onder onze theologen liet zich onbetuigd. Voetius en Hoonrbeek richtten zich meer op de bekering van de Joden. Verschillende provinciale synoden hielden zich ermee bezig: Utrecht 1670, Delft 1676, Leiden 1678. 'Men richtte het verzoek tot de Overheid, dat deze bij de Joden tot het bijwonen van Christelijke predikatieën aanhouden, en geschikte personen aanstellen zou om hen met den Christelijken godsdienst bekend te maken. Evenzeer werd voogeslagen om aan het Gymnasium te Amsterdam een Hoogleeraar in het Hebreeuwsch aan te stellen, die de Christenen tot den arbeid onder de Joden opwekken, en den Joden de eerste beginselen des Christendoms leeren zou. Tevens achtte men het noodig om door Christelijke, tot de Joden gerichte, Schriften van belangstelling in hun geestelijk heil blijk te geven. In de openbare gebeden der Kerken zouden voorts de Joden aan de barmhartigheid Gods worden opgedragen. De Hoogleeraren in de Godgeleerdheid zouden hunne Studenten met de Joodsche theologie bekend maken, en hun leeren om deze te bestrijden. Men achtte het wenschelijk, dat in elke provincie twee jongelingen tot den arbeid onder de Joden zouden worden opgeleid. Zoo mogelijk zou in elke stad, waar Joden woonden, een prediker, die het Hebreeuwsch verstond, aangewezen worden om zich hunner meer bijzonder aan te trekken.' Dat was wel ambitieus. Maar er is weinig van terechtgekomen. Alleen kreeg de Leidse universiteit een bijzondere leerstoel voor de bestrijding van de Joodse theologie. Dat er niets meer tot stand gekomen is, is mede te wijten aan de afhankelijkheid van de kerken van de overheidsinstanties. Daardoor ook kon er gedurende twee eeuwen geen nationale synode bijeenkomen. Dat feit alleen al verhinderde dat de Gereformeerde kerken in die tijd een gemeenschappelijke houding tegenover de Joden konden aannemen.

b. Kerken uit de Afscheiding nemen het voortouw

In de 19e eeuw heeft de bekering van Da Costa en Capadose uit het jodendom tot het christendom de aandacht van velen op de Joden gericht. Veel anderen hebben zich met hen ingezet voor de bekering van de Joden. In 1854 is 'De Heraut' door K. Schwarts opgericht als 'een stem over Israël en tot Israël.2 In die tijd werd alleen door particulieren en verenigingen aan zending onder de Joden gedaan. De Christ. Geref. kerk heeft het eerst in breed kerkverband de roeping tot zending onder de Joden aanvaard.3 De synode van 's-Hertogenbosch 1875 benoemde een 'Commissie voor de Zending onder Israël', 'na enige discussie over de bezwaren en geestelijke voordelen van de zending onder Israël' (Handelingen art. 93). Er waren toen in ons land een 70.000 Joden. De meesten woonden te Amsterdam, maar ook in 's-Gravenhage en Rotterdam waren sterke concentraties. De synode van Utrecht 1877 had al de benoeming van een 'zendelingleeraar' op het oog en droeg aan de commissie op zulk een benoeming tegen de volgende synode voor te bereiden (Handelingen art. 98-102). Maar het is er niet van gekomen. De volgende synode gaf aan de commissie opdracht een 'colporteur-bezoekbroeder' aan te stellen. Drie personen hebben die funktie gehad. Het langst br. Koster, namelijk van 1885-1888. De arbeid heeft vooral bestaan in de verspreiding van daarvoor opgestelde tractaten en grotere geschriften. Veel verkocht is het boek van ds. E. Kropveld: Uit Duisternis tot Licht, waarin hij zijn bekering uit het jodendom tot het christendom beschrijft.4 Verder werden er ook bidstonden belegd voor de bekering van de Joden. Die bidstonden dienden tegelijk om de belangstelling voor de zending onder de Joden te verlevendigen. Op elke synode van de Christ. Geref. kerk wordt gerapporteerd over de voortgang van het werk. Voortdurend klinkt de klacht dat de Joden zo moeilijk te benaderen zijn. Br. Koster was wel ijverig en gewillig. Maar de commissie kwam tot de overtuiging 'dat de arbeid onder en voor Israël meerdere eischen stelt dan waaraan onze Colporteur-Bezoekbroeder kon beantwoorden', zodat het contract met hem beëindigd werd (Rapport Assen 1888 pag. 150). De commissie stelde aan de synode van Leeuwarden weer voor over te gaan tot de benoeming van een 'zendeling-leeraar'. Maar de synode besloot 'vooralsnog' daartoe niet over te gaan (Handelingen art. 20). Vlak voor de vereniging met de Nederduitsche Geref. kerken heeft de synode te Assen op 15 juni 1892 nog gehandeld over de voortgang van het werk na de vereniging. Geoordeeld wordt dat die arbeid moet worden voortgezet. 'De Christelijke kerken hebben naar Romeinen 9 een dure roeping met het oog op het oude bondsvolk. Omtrent de wijze, waarop deze roeping zal worden betracht, kunnen nadere bepalingen op de volgende Synode aangenomen worden, mits met inachtneming van hetgeen wederzijds is aanvaard' (Handelingen Assen 1892 art. 91).

c. Kerken voortgekomen uit de Doleantie zien ook een roeping

Ook de Nederduitsch Geref. Kerken zagen spoedig een roeping ten aanzien van de Joden. Deze zaak kwam al ter sprake op het Rotterdamse Convent in 1887. De Voorlopige synode, gehouden te Utrecht 1888 wees deputaten aan voor het samenroepen van een Zendingscongres (Acta art. 86). Met name de classis Zwolle had ook aandacht gevraagd voor de zending onder de Joden. Dit congres is gehouden te Amsterdam, 28-30 januari 1890. Daar heeft A. Kuyper in zijn stellingen en de toelichting daarop gehandeld over de zending onder de Joden. Hij is van oordeel dat het rabbinistische wezen van het jodendom aangetast moet worden; pas waar de hoogmoed van de Joden gebroken is kunnen de wonden geheeld worden door het Evangelie. 'Den Joden moet aangezegd, dat zij de wet teniet gedaan hebben en de oorspronkelijke openbaring Gods van de wet vervalscht, dat zij den geestelijken wortel der wet hebben afgesneden en eigenwillige inzettingen als woekerplanten daar overheen hebben laten groeien .. . Men moet hen de wet weer brengen, naar haar geestelijke, levende opvatting zooals Christus haar gaf op de Sinaï en haar verklaarde in de dagen zijns vleesches. Daardoor, zoo immer, wordt de hoogmoed, die hen half krankzinnig maakt, gebroken en de bedding gegraven voor het evangelie. Het ga ook hier in de eerste plaats om de eere Gods' (Acta Zendingscongres pag. 5, 6). Maar het is bij woorden gebleven.

d. Voortzetting van de zending onder de Joden na 1892

Na de Vereniging van 1892 is de arbeid van de zending onder de Joden voortgezet. De synode van Dordrecht 1893 volstond met benoeming van deputaten, met de opdracht de volgende synode van advies te dienen tot definitieve regeling van de arbeid. Dat is een interessant rapport geworden. Allereerst hebben deputaten de vraag onder ogen gezien, of het Schriftuurlijk is dat de Gereformeerde kerken 'er een bijzondere Zending onder de Joden op nahouden'. Ze merken dan op dat er een tijd geweest is 'waarop de Joden volksgewijs tot het Koninkrijk Gods werden geroepen. Die tijd is echter voorbij. De Joden hebben hun Christus volksgewijs verworpen. Sedert worden zij niet langer volksgewijs geroepen, .. .God zelf maakt het trouwens onmogelijk dat de Joden volksgewijs geroepen zouden worden, doordien Hij de samenhang der Joodsche natie ontbonden heeft. Wel werden de Joden tegen ineensmelting met de volken bewaard, maar toch burgerlijk in deze ingelijfd, zoodat zij als deelen van deze volken aangemerkt moeten worden. Onder deze leven zij niet als een eigen volk, maar als eene bijzondere godsdienstige sekte, en als eene gemeenschap van slechts onder elkander huwende familieën . . . Op zijn zachtst uitgedrukt moet het onhistorisch heeten, zoo men de Joden thans nog als een eigen volk aanmerkt. Vooral met opzicht tot de Zending zou zulke eene beschouwing tot mistasting leiden. Zijn de Joden nog een eigen volk, dan zijn zij ook thans nog meer dan de andere volken, omdat zij, in dat geval, nog steeds het volk zijn, dat als geheiligd volk tegenover deze staat. Dit toch is den Joden eigenaardig, dat zij geen volk kunnen wezen zonder tevens volk van God te zijn; hun nationale leven valt met hun bondsleven samen'. Blijkbaar bedoelt men daarmee te zeggen dat de Joden zolang zij geen nationaal tehuis hebben niet als volk, en dûs niet als 'volk van God', als bondsvolk, aangemerkt kunnen worden. Wel wordt de verwachting uitgesproken dat zij eens weer een volk zullen worden. Dan zullen zij ook weer als bondsvolk moeten worden erkend. Vooral vanwege de toekomst van dat volk moet zending onder hen worden bedreven. Als redenen voor aparte zending worden genoemd:
1. dat de Joden weer een volk zullen worden,
2. dat zij eigen kenbronnen hebben voor hun geloof en een eigen theologische taal,
3. dat zending een 'akte van eerbied' is tegenover het volk waaruit de Christus is geboren,
4. dat de zending onder de Joden een aparte plaats inneemt in de harten der vromen.
5. dat de toekomst der Joden in het nauwste verband staat met de toekomst van de Christelijke kerk.
En dan komt dit rapport met het voorstel: 'dat er aan de Theologische School een 'Leeraar' benoemd wordt die uitsluitend belast is met het onderwijs in de geschiedenis van de Joden, de Talmud en aanverwante literatuur en de Joodsche controverse'. Alle studenten moeten zijn colleges volgen, maar alleen zij die onder de Joden gaan arbeiden moeten in zijn vakken examen doen. Dit rapport kreeg op de synode Middelburg 1896 veel kritiek bij monde van A. Kuyper als rapporteur van de commissie van prae-advies. Alle aangevoerde redenen werden afgewezen. Als enige reden voor afzonderlijke zending werd aangevoerd dat de Joden met ons de openbaring van het Oude Testament gemeen hebben, waar dan bij komt dat zij onder ons wonen. Wel juicht de commissie het voorstel van deputaten van harte toe, maar ze is van oordeel 'dat de benoeming van zulk een Leeraar aan de Theologische School eerst dan aan de orde kan komen, indien zich een daarvoor wetenschappelijk gevormd man van bijzonder talent aan den horizont vertoont, die tevens in een beslist en principieel verhelderd geloof waarborg biedt dat hij niet vertalmudisere'. De uitkomst is erg mager. Het besluit van de synode spitst zich hierop toe: 'aan deputaten op te dragen, zoveel doenlijk in aansluiting met de plaatselijke kerkeraden in dezen dienst der zending te arbeiden, deze finantieel te steunen en zoo mogelij k te komen tot aanstelling van een colporteur in Bijbels en geschriften, inzonderheid te Amsterdam (Acta Middelburg 1896 art. 76). Dus toch weer een colporteur-bezoeker. Als zodanig is in 1897 br. H. Smit van Zwolle aangesteld. Hij heeft 10 jaar zo gewerkt, met als woonplaats niet Amsterdam, maar de eerste jaren 's-Gravenhage. Maar ook deze arbeid is weer op teleurstelling uitgelopen. Zijn arbeid beantwoordde niet aan de verwachting. De rapporten op de volgende synode melden dat op verschillende plaatsen comités en verenigingen financieel worden gesteund. Ook een enkele zondagschool die door Joodse kinderen wordt bezocht. Maar in verschillende gevallen blijkt er geen enkele kerkelijke binding te zijn. Dat bracht de synode van Utrecht 1905 er toe deputaten op te dragen de oprichting van plaatselijke comités te bevorderen, uitgaande van de kerkeraad (Acta art. 144). Uit het rapport blijkt dat de gedachte aan een docent, speciaal voor toerusting tot zending onder de Joden, losgelaten is. De ondervinding heeft geleerd dat de Talmudische Jood een steeds slinkende minderheid vormt. Groeiend is het getal 'gemoderniseerde Joden, die de Messiaansche verwachting hebben prijsgegeven, de Schrift evenmin als de Talmud gelooven . . . Hier blijft geen plaats over voor polemiek of apologetiek, die uitsluitend den Jood geldt, maar slechts voor zoodanige als het ongeloof in het gemeen raakt'. In het rapport op de volgende synode klagen deputaten dat het met de vorming van plaatselijke comités niet wil vlotten. Van zelfwerkzaamheid van de kerken onder de Joden vernamen zij ontmoedigend weinig. Zij vragen dan machtiging zich met een kleine kerk in het midden van het land in verbinding te stellen voor het beroepen van een predikant die de helft van zijn tijd dan zou moeten besteden voor arbeid onder de Joden (Acta Amsterdam 1908, bijlage XVI). De synode ging daar niet op in, maar gaf deputaten de volmacht 'om wanneer zich een in de Oostersche talen bijzonder bekwaam en voor deze arbeid zeer geschikte candidaat in de theologie aanbiedt, om zich aan de zending onder de Joden te wijden, deze tot nadere toerusting financieel te steunen en de aandacht der haars inziens hiertoe geschikte kerken op hem te vestigen (Acta Amsterdam 1908, art. 36). De synode van Zwolle 1911 concretiseert deze opdracht. Deputaten moeten zich in verbinding stellen met kerken die in aanmerking komen voor het uitzenden van een predikant voor deze arbeid en dan aan die kerk hun medewerking verlenen 'tot het bepalen en vaststellen der verhouding ook in finantieel opzicht, waarin de zendende kerk zal staan tot de overige kerken, en voorts tot het werk der beroeping en tot het vaststellen der instructie van den missionaris'. Zij mogen de zendende kerk financieel steunen voor het levensonderhoud van de missionaris en voor de nadere toerusting en voorbereiding voor zijn taak (Acta Zwolle 1911 art. 84)5. In 1914 was het zover dat de synode besluiten kon een contract aan te gaan met de kerk te 's-Gravenhage, waardoor het deze kerk financieel mogelijk werd gemaakt een beroep uit te brengen op Jac. van Nes Czn., theol. cand. te Rijsoord, voor zending onder de Joden (Acta 's-Gravenhage 1914 art. 47). Na voorbereidende studie aan het Institutum Judaicum te Leipzig is hij 17 mei 1916 als zodanig bevestigd.6 Toen ds. Van Nes een jaar gewerkt had bleek de arbeid voor één predikant al te omvangrijk. Maar pas in 1922 kon ds. W. J. J. Velders te Amsterdam bevestigd worden als tweede missionair predikant. Na 4 jaar nam hij echter een beroep aan naar Rotterdam als gewoon predikant. In zijn plaats kwam in 1929 ds. C. Kapteijn Dzn. En in 1935 werd ds. R. Bakker als derde missionaris te Rotterdam bevestigd. Veel aktiviteiten zijn ontwikkeld. Maar naast uitgesproken vijandschap vond men veel onverschilligheid. Ds. Kapteijn citeert in zijn rapport aan de synode te Middelburg 1933 de erkenning van een ontwikkelde Jood S. Pinkhof:

'Nu echter de meeste HoIIandsche Joden geen Hebreeuwsch kennen, hadden onze geestelijke leiders door een bezielde vertaling onze heilige boeken nader tot hun gemeenten moeten brengen, en tegelijkertijd kunnen demonstreren hoe belangrijk Tenach (Thora, Nebiim, Chetoebim, het oude Testament dus) voor den Jood is. Maar thans gaat het leeren van Kitsoer Shoelahan Aroech (de verkorte codex) vóór het lezen en begrijpen van Jeremia en de Psalmen! . . . en alleen langs den niet-officieelen weg zullen voorlopig een beperkt aantal Joden meer hun leven op Tenach inrichten. Dit betekent in hun innerlijk leven wel ongeveer een revolutie. En laten ze ervan blijken, dan zal dit ook door derden als iets revolutionairs worden beschouwd.' (Rapport pag. 17).

Motivatie om met de verkondiging van het evangelie voort te gaan wordt vooral gevonden in de algemene onvoldaanheid die er onder de Joden heerste over de leiding, die de gemeenten ontvingen. Daarover rapporteert ds. Kapteijn:

'Ik vond die onbevredigdheid heel sterk uitgedrukt in deze woorden van een jonge Jood in een der Joodsche bladen: ,,De vraag die ik wilde stellen is deze: Waar is de weg, de weg, waarop wij moeten wandelen? Wij jongere Joden maken een tijd mee, dat het oude geloof ons ontgaat, en niets de plaats ervan inneemt. Wij hebben dan geen nieuw ideaal. Ik moet eerlijk bekennen, dat het geloof, waarin onze ouders ons hebben opgevoed, een ontgoocheling voor ons geworden is. Wij zijn zo verward, dat we niet weten, waarheen we ons moeten wenden. En we moeten toch ergens heen! Teruggaan kunnen we niet!" ' (Rapport pag. 21).

Aan de synode te Amsterdam 1936 rapporteert ds. Van Nes dat de druk van het nationaal-socialisme er toe heeft bijgedragen, dat veel Joden gaan erkennen dat er in de kringen van de Jodenzending warme liefde voor hen is. Maar dit betekent nog niet geestelijke toenadering. Hij citeert dan een artikel over de Grote Verzoendag in het orthodoxe 'Weekblad voor Israëlietische Huisgezinnen' van 4 okt. '35:

'Niet enkel bezitten wij de reinigende kracht van de tesjoewo (d.i. de tesjoeba of boete, v. N.), waardoor het ons mogelijk wordt, vooral op de Grote Verzoendag, weer rein en gelouterd voor onze God en ons geweten te staan, maar bovendien acht het Jodendom den mensch ook in staat tot reinen zin en nobele daad, waardoor zijn menschzijn geadeld wordt, ja, waardoor hij gelijk gesteld wordt met een Engel Gods . . . En met klem willen wij nog eens betoogen (omdat wij dit noodzakelijke achten, waar in woord en geschrift men Israëls kinderen tracht diets te maken dat nu wij geen tempel meer hebben en dus geen offers kunnen brengen, de Verzoening geen beteekenis meer heeft en geen vergeving van zonden meer kan brengen), dat ook thans „de poorten van tesjoewo niet gesloten zijn". - Nog steeds is de mogelijkheid gegeven om door oprecht berouw en eerlijk gemeende tesjoewo de weg tot God terug te vinden' (Rapport Amsterdam 1936, pag. 6, 7).

De synode van Sneek 1939 wenste wel contact 'in aangelegenheden van praktisch belang' met de Federatie van christelijke corporaties in Nederland tot bevordering van de toenadering tussen Joden en Christenen7, maar wees toetreding tot die Federatie af. Reden was vooral, dat de Gereformeerde kerken alszodanig niet in federatief verband kunnen treden met verenigingen en corporaties (Acta Sneek 1939 art. 251, vgl. Rapport bijlage LII pag. 272).

e. De situatie in de bezettingstijd

In oktober 1940 hebben deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid zich samen met vertegenwoordigers van andere kerkgemeenschappen, gericht tot de Rijkscommissaris. Het schrijven luidt:

'Dc ondergetekenden . . . gevoelen zich gedrongen, naar aanleiding van de onlangs uitgevaardigde voorschriften, waarbij de benoeming of bevordering van Joodsche ambtenaren in Nederland wordt verboden, zich tot uwe Excellentie te wenden. De strekking van de genomen maatregelen, waarbij gewichtige geestelijke belangen ten nauwste zijn betrokken, achten zij in strijd met de christelijke barmhartigheid. Voorts treffen deze maatregelen de leden der kerk zeiven, voorzover zij in de laatste geslachten tot het christendom zijn overgegaan en in volkomen gelijkgerechtigheid, zooals de Heilige Schrift uitdrukkelijk verlangt (Romeinen 10 : 12, Galaten 3 : 28) in de kerken opgenomen. Eindelijk worden de kerken op het diepst ontroerd, omdat het hier betreft het volk, waaruit de Zaligmaker der wereld is geboren en dat het voorwerp is van de voorbede der Christenheid, opdat het zijn Heer en Koning leere kennen. Het is om deze redenen, dat zij zich wenden tot uwe Excellentie met het dringende verzoek te willen medewerken tot de intrekking van de voorschriften, houdende verbod van benoeming en bevordering van Joodsche ambtenaren in het bezette Nederlandsche gebied. Zij doen daarbij een beroep op de belofte, door uwe Excellentie in een plechtig uur geschonken, dat zij ons volkskarakter wil eerbiedigen en aan ons land geen ideologie wenst op te dringen die ons vreemd is'.8 (Acta Voortgezette synode Sneek 1939, pag. 204)

Op dit schrijven is geen enkele reaktie ontvangen. Het laatste rapport is uitgebracht op de synode van Utrecht 1943. Het meldt sober van voortgang van het werk in de jaren 1939-1942, maar van ernstige stagnatie daarna, vooral door de massale deportatie van Joden. Maar er wordt ook van zegen gewaagd. 'In deze onheilvolle jaren is aan tallooze Joden de vertroosting van het Evangelie van Jezus Christus gebracht. En meerderen hebben, in hun nood, hun hart daarvoor geopend' (Acta Utrecht 1943, bijlage C pag. 441).

f. Na de Vrijmaking

De Gereformeerde kerken die zich in 1944 vrijgemaakt hebben, hebben geen uitspraken meer gedaan over de positie van de Joden en welke houding tegenover hen moet worden aangenomen. De synode van Groningen 1946 benoemde wel deputaten 'om te onderzoeken op welke wijze de zending onder de Joden dient te worden voortgezet' (Acta art. 66). Maar zij zijn niet klaar gekomen. De synode van Amersfoort 1948 benoemde opnieuw deputaten voor deze zaak. Zij hebben de synode van Kampen 1951 concrete voorstellen gedaan. Maar deze synode sprak o.m. uit 'dat het ook tot de taak van de plaatselijke kerk(en) behoort, zich te bezinnen over de vraag, hoe en op welke wijze zij haar roeping ten aanzien van op haar grondgebied woonachtige Joden heeft te vervullen' (Acta art. 82). De synode achtte hierin geen taak te hebben en benoemde daarom ook geen deputaten meer (vgl. Acta art. 83). Deze houding is gehandhaafd door de synode van Assen 1961.9

2. De visie van de Gereformeerde kerken op de Joden

a. Geen concrete uitspraken

De Gereformeerde kerken hebben nooit een uitspraak gedaan, waarin concreet een visie gegeven wordt op de Joden, hoe de verhouding wordt gezien tussen de Joden nu en Israël als vanouds het volk van Gods verbond. Zulk een visie komt wel naar voren in de kerkorde van de Ned. Herv. kerk in art. VIII: 'Als Christusbelijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld, vervult de kerk haar apostolische opdracht in het bijzonder door haar gesprek met Israël . . . De kerk richt zich in het gesprek met Israël tot de synagoge en tot allen, die bij het uitverkoren volk behoren . . . ' Er wordt van de ook overigens wijd verbreide gedachte uitgegaan, dat het volk der Joden nog te zien is als het uitverkoren volk. Van zending onder de Joden wil men dan ook niet weten. Alleen van 'een gesprek met Israël'. Zulk een uitspraak of een uitspraak van andere aard hebben de Gereformeerde kerken niet gedaan. We kunnen alleen aftasten welke visie de kerken hadden, door te letten op bepaalde formuleringen in synodeuitspraken of ook in rapporten. Want wel kunnen rapporten niet gelden als kerkelijke uitspraken. Maar voorzover de gedachten die daarin naar voren komen niet worden weersproken, kan er toch wel een tendens uit worden afgeleid.

b. Indruk van de visie van de Christ. Geref. kerk vóór 1892

In de acta en rapporten is gedurig sprake van zending onder Israël. Daaruit kan worden afgeleid, dat Israël nog steeds als volk werd gezien. En de achtergrond is dan waarschijnlijk: ook als bondsvolk. We vinden toch in het rapport aan de synode van Assen 1888 deze ontboezeming: 'Toch zijn wij dankbaar en voldaan, te meer, omdat Israël kan zeggen: ,,Men heeft vanouds mij gekweld, Benauwd van der jeugd aan, Geploegd als een veld", terwijl nu de handen der barmhartigheid hoe langer hoe meer naar het volk, met wie de Eeuwige verbonden heeft gesloten, zich uitstrekken'.10 Dit citaat toont dat in het rapport de verbondslijn van het oude Israël doorgetrokken wordt naar vandaag. Krachtens de verbonden van de Eeuwige - de benoeming van de Joden van de HERE, omdat zij elk ijdel gebruiken van de naam JAHWEH willen voorkomen - met dat volk, strekken nu de handen der barmhartigheid zich hoe langer hoe meer naar dit volk uit. Op de synode van Assen 1892 is dan ook sprake van Israël als 'het oude bondsvolk' (Assen 1892 Acta art. 91).

3. Kentering na de Vereniging van 1892

Direkt na de Vereniging van 1892 klinkt er een andere toon door in de rapporten en in de formulering van de acta. De synode van Dordrecht 1893 benoemde niet meer een commissie voor de zending onder Israël, maar deputaten voor de zending onder de Joden. En dat is een opzettelijke verandering. Dat blijkt uit het rapport dat deputaten uitgebracht hebben op de synode van Middelburg 1896. Daaruit is reeds geciteerd in paragraaf ld. Inconsequent is het, dat in het verslag over de verrichte arbeid en het gevoerde beheer de Joden nog 'de kinderen Israëls' worden genoemd en de zegen over deze arbeid van 'Israëls God' wordt gevraagd. A. Kuyper heeft daarop gewezen.11 Als rapporteur van de commissie van prae-advies heeft hij aangevoerd dat van een bijzondere positie van de Joden als nog steeds 'het volk van God' geen sprake kan zijn. De commissie is van oordeel 'dat het motief voor eene afzonderlijke zending onder de Joden alleen hierin is gelegen, dat zij zonder een valse bron van openbaring aan te nemen, met ons de openbaring des Ouden Testaments gemeen hebben, en dies te schuldiger voor God staan, bijaldien zij zich tegen het klare licht dezer openbaring verharden' (Acta Middelburg 1896 pag. 40).

d. Duidelijke stellingname van de missionaris ds. J. van Nes

De Acta van de volgende synoden wijzen geen verandering van visie aan. Dezelfde visie vinden we, maar dan meer omlijnd, bij ds. van Nes in zijn boek Het Jodendom.12 Direkt al in zijn 'Woord vooraf' stelt hij dat Jezus de Messias is 'in Wien Israël tot zijn bestemming is gekomen, en om Wiens wil de Christenen tot dankbare liefde jegens de Joden verplicht zijn'. Wel vinden we verschillende uitdrukkingen bij hem, die de indruk kunnen wekken dat hij de Joden nog steeds als het volk van God ziet. Zo schrijft hij: 'Dat Israël . . . in weerwil van alles, wat het op zijn ondergang schijnt te hebben toegelegd, nóg bestaat, en nóg in velerlei opzicht, in tal van landen, een plaats van betekenis bekleedt, dat dankt het alleen aan het feit, dat God de Heere het heeft geformeerd tot het volk van zijn eigendom'. En dan verwijst hij naar Jes. 44 : 21. En even verder: 'De beloften Gods aan Abraham, die spreken van een eeuwig verbond, zij zijn vast! Zij kunnen niet gebroken worden. Met de bewaring van Israël tot op den huidigen dag heeft de Heere zijn bedoeling. Zijn goddelijk-wijze plannen moeten daarin tot volvoering komen. Israël is het wondervolk gebleven, omdat God, de Heere, het niet losgelaten heeft'. Maar in ditzelfde verband verduidelijkt hij zijn bedoeling: 'En God heeft dat volk, schoon het Hem verliet, nochthans niet geheel verstoten .. . Als volk Gods kan het niet geheel verloren gaan .. . Alle eeuwen door wilde de Heere er ook uit Israël doen komen, die in aanbidding zich buigen voor Hem, Die uit Israël voortkwam naar het vlees . . .' (cursivering van mij, B.).13 In het slot van zijn beschrijving van het Loofhuttenfeest
lezen we:

'Ook de Joden, die in geloof tot Jezus vluchten, worden door Hem aangenomen! Ook de Joden, die in boete en berouw aan Jezus' voeten hun schuld belijden, worden door Hem getroost en opgeheven! Zij worden bevrijd van de ellende! Voor eeuwig! Hun ballingschap houdt op bij Jezus' kruis! Daar worden zij, als zij geloovig naderen, opgenomen in het ware Israël Gods der eeuwen. Daar. in het licht van het kruis, wonen zij weer in hun eigen tenten, met de toegebrachten uit de andere volken. De Joden buiten Jezus Christus zijn buiten hun tenten! Alleen bij Jezus, den Messias, komen zij weer in hun eigen, echt Israëlietische tent!'.14

In het hoofdstuk over het Zionisme gaat hij in op verschillende teksten uit de profetieën, waarop men zich vaak beroept voor een 'herstel van Israël'. Dan wijst hij o.m. op Ezech. 37 : 26b, 27: 'En Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.' Dit woord wordt door Paulus in 2 Cor. 6 : 1 6 toegepast op de gelovigen, die voor een heel groot deel uit bekeerde heidenen bestonden.15 Naar aanleiding van Rom. 1 1 : 25, 26 merkt hij op: 'Wij geloven dat er na de „volheid der Heidenen" geen periode meer komt, waarin dit aardeleven doorgaat... Er staat toch niet, gelijk zoovelen schijnen te meenen: „en daarna (d.i. nadat de volheid der Heidenen is ingegaan) zal geheel Israël zalig worden", doch: „en alzóó (doordat het niet-verharde deel van Israël Christus omhelst) zal geheel Israël zalig worden" \ 1 6 Geheel Israël wordt behouden in die Joden, die door de eeuwen heen zich tot Christus bekeren. Die 'rest' is 'geheel Israël'. De anderen zijn uit Israël uitgevallen. Zo dacht ds. Van Nes daarover. Uiteraard is zijn standpunt niet zonder meer te kwalificeren als het standpunt van de Gereformeerde kerken. Maar als zendeling onder de Joden namens die kerken kan hij toch gelden als een 'spreekbuis', een vertolker van wat toen in de Gereformeerde kerken leefde. En deze visie staat ver af van elke chiliastische beschouwing en verwachting van Israël. Ze staat lijnrecht tegenover de visie van hen, die alleen maar willen weten van een 'gesprek met Israël' en zending onder de Joden afwijzen.


Ds C. G. Bos (geboren in 1909) is emeritus-predikant van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt) van Dronten.
Adres: Wilhelminalaan 19, 3851 XT Ermelo.

Noten:
1. Wanneer in het vervolg gesproken wordt van de commissie voor zending onder Israël of van deputaten voor de zending onder de Joden, zal zonder meer van 'de commissie' en 'de deputaten' gesproken worden en van hun rapporten als 'rapport'. Generale synoden zullen worden aangeduid met de naam van de plaats waar ze zijn gehouden, met het jaartal.

2. Op aandrang van Da Costa werd de ondertitel in 1854: 'een Nederlansche Stem voor Israëls Koning, het Hoofd der Gemeente'. In 1871 werd A. Kuyper hoofdredacteur. Maar toen is het blad langzamerhand geheel van karakter veranderd.

3. Zo was de naam van de kerken uit de Afscheiding na de vereniging van de Christ. Afgescheiden Geref. kerk met de Gereformeerde kerk in Nederland (de zgn. 'Kruiskerken') in 1869.

4. De eerste druk verscheen in 1887 bij Kischner te Amsterdam; een tweede druk volgde in 1898.

5. Het rapport is zeer uitvoerig. Het geeft veel historische noties over de zending onder de Joden en over de praktische aanpak van het werk (Acta Zwolle 1911, bijlage LIX. pag. 206-214). Het aantal Joden in Nederland is dan al meer dan 100.000, waarvan ruim 60.000 te Amsterdam.

6. In het rapport aan de volgende synode is het contract tussen de Geref. kerken in Nederland en de Geref. kerk te 's-Gravenhage inzake de beroeping van een missionair dienaar des Woords voor de zending onder de Joden opgenomen. Ook een instructie van de deputaten voor de missionaris en een 'Regeling voor de Zendingsarbeid' vanwege de Gereformeerde kerken, onder de Joden te 's-Gravenhage (Acta Rotterdam 1917 bijlage XXXIII).

7. Leden van die Federatie waren: de Ned. Vereniging voor Israël, de Ned. Vereeniging genaamd 'Elim' en de Ned. Vereeniging van Joden-Christenen.

8. De betreffende kerkgemeenschappen waren: de Nederlandsche Hervormde kerk, de Gcref. kerken in Nederland, dc Christ. Geref. kerk, de Geref. kerken in Hersteld Verband, het Hersteld Evang. Luthersch kerkgenootschap, de Doopsgezinde Sociëteit en de Remonstrantsche Broederschap.

9. Deze synode sprak uit: 'Wat de evangelieverkondiging aan Israël betreft, dit is niet een zaak dergenerale synode, maar van elke plaatselijke kerk, hetzij alleen, hetzij in vereniging met andere kerken, zoals ook door de generale synode van Kampen 1951 werd uitgesproken (Acta art. 61).

10. Rapport Handelingen Assen 1888 pag. 153.

11. Acta Middelburg 1896 pag. 39; ook bijlage LI.

12. Uitgave J. H. Kok Kampen 1933.

13. A.w., pag. 8

14. A.w., pag. 201. De cursivering is hier van ds. Van Nes zelf.

15. A.w., pag. 481

16. A.w., pag. 484.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Radix | 68 Pagina's

De houding van de Gereformeerde kerken tegenover de Joden

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Radix | 68 Pagina's