Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar symmetrisch ouderschap?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar symmetrisch ouderschap?

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie je niet, hoe heel anders vaders hun liefde tonen dan moeders? Vaders willen dat hun kinderen worden opgewekt om 's morgens al vroeg aan hun werk te gaan; ook in de vakantie dulden zij niet dat ze leeglopen; ze laten hen zweten en soms huilen. Maar moeders nemen ze koesterend op schoot en willen ze in 'n veilig hoekje houden, want ze moeten vooral niet bedroefd kijken, vooral niet huilen, vooral niet zich flink inspannen.

                                                                                                                                                                         Seneca

Moederschap en vaderschap zijn in diskussie. Een toenemend aantal vrouwen met een beroepsopleiding betreurt het dat zij wegens hun moederschap van beroepsuitoefening moeten afzien. Er worden vraagtekens gesteld bij de vooral na de Tweede Wereldoorlog gepropageerde noodzaak van de voortdurende aanwezigheid van de moeder thuis. Maar ook het funktioneren van het vaderschap, dat vaak een niet-funktioneren bleek te zijn, heeft geleid tot diskussies over wat men de vaderloze maatschappij is gaan noemen. Eén van de vooropgestelde oplossingen voor de gesignaleerde problemen is het symmetrische ouderschap: een eerlijk verdelen van de taken binnensen buitenshuis door de vader en de moeder. In dit artikel geef ik een aantal bevindingen weer die in verband met de diskussie over het symmetrisch ouderschap van belang zijn. Andere oplossingen met betrekking tot de verzorging van kinderen, zoals crèches of gastgezinnen, laat ik buiten beschouwing, hoewel een aantal van de hier weergegeven opvattingen ook op de voor- en nadelen daarvan licht kan werpen.


1. Klassieke taken

Van oudsher worden aan de vader en de moeder specifieke taken toegekend. Het boven weergegeven citaat van Seneca geeft er een voorbeeld van.1 Hieronder volgt ter illustratie nog een meer recent citaat, van de psycholoog Beets:2

'De oorspronkelijke ontmoeting met de levende mens — van het kind uit gezien — is een nog ongedifferentieerde ontmoeting met moeder. De hulpeloosheid van het kind roept van moederszijde de toewijding, de toewending, de verzorging en daarmee de beveiliging op. En daarin kan reeds vroeg — in het gevoed, gestild, getroost worden — de geborgenheidsbeleving ontstaan. We kunnen zeggen dat 'de dragende grond' in het kinderbestaan hiermee zichtbaar wordt. In de veilige geborgenheid bij moeder 'opent zich de wereld', richt zich de blik, verschijnt de eerste glimlach, wordt de grondslag gelegd voor het waarlijk luisteren en verschijnt de taal als menselijk communicatiemiddel. . . Voor de kleuter, die huis en hof reeds als vertrouwd en veilig terrein om zich heen heeft, zijn moeder en huis nabijheidsgebied, ook wanneer moeder niet zichtbaar is. Maar vader is overdag 'daarginds' en hij komt 'straks' thuis. Hij is de minder vertrouwde, de minder vaak troostende, de veel meer en veel verder 'afwezige' in het bestaan. Daarmee vertegenwoordigt hij veel meer dan moeder de wijdere wereld, het verre en toekomstige. Hij is méér de 'andere' en de 'vreemde'. Een vreemde echter bij wie men zich veilig en geborgen kan voelen! Hij kan geheel optreden als plaatsvervangende moeder. In bepaalde situaties biedt hij geborgenheid, veiligheid, troost... Naar vader ziet men tegen etenstijd uit. Wanneer komt vader? 'Straks,' zegt moeder. 'Ga maar kijken of hij al komt!' En dan komt hij uit het onbekende, van om de hoek van de straat. Men wacht op hem, men ziet verlangend naar hem uit. Men ziet hem vertrekken en in de verte verdwijnen waarbij men met hem tot aan de rand van de eigen veilige en bekende wereld durft te gaan. Maar aan tafel vertelt hij van 'daarginds' en daarmee 'ontsluit' hij geheimen van een verdere wereld. Door het feit dat hij in die wereld is raakt men met dat verdere en onbekende reeds ten dele vertrouwd, voordat men het doorkruist heeft.'

Deze en andere teksten3 beschrijven een klassieke funktieverdeling. De moeder wordt verbonden met nabijheid, koestering en geborgenheid. Zij is de belangrijkste figuur in de eerste levensjaren en neemt dan de lichamelijke en psychische verzorging op zich (voeding, verschoning, troost, 's nachts reageren) en de eerste opvoeding: spelletjes, taalontwikkeling en de eerste religieuze en sociale vorming. De vader vertegenwoordigt afstand, de buitenwereld, het gezag en de waarden. Hij wordt vooral in de latere levensfasen belangrijk voor het kind. Zijn rol in de eerste jaren is beperkt tot het doen van 'wilde spelletjes' en het korrigeren van de moeder wanneer deze neigt tot toegeeflijkheid. In de volgende paragrafen noem ik enkele theorieën, die deze klassieke funktieverdeling ondersteunen.

2. De afwezige moeder

Enkele na-oorlogse onderzoeken, met name die van Spitz en Bowlby, hebben een stempel gezet op de ideeënvorming rond het moederschap.4 René Spitz verrichtte onderzoek naar de gevolgen van scheiding tussen moeder en kind in een strafinrichting voor moeders met kinderen, waarbij moeders soms voor een verhoor naar een andere plaats moesten, en in een tehuis waar door hun moeders afgestane kinderen verbleven. Hij konstateerde bij de kinderen na scheiding van de moeder verlies van interesse voor en kontakt met de buitenwereld, met als gevolg een sterke lichamelijke en psychische ontwikkelingsachterstand. Dit 'hospitalisme' — of 'moederdeprivatie' — onderzoek kreeg grote bekendheid en versterkte het belang dat werd gehecht aan de gezinsopvoeding en vooral aan de rol van de moeder. In het verlengde hiervan lagen de konklusies van onderzoek van John Bowlby. Hij ontdekte in klinische studies naar de achtergronden van jeugddelinkwentie dat een vaak gekonstateerde gevoelloosheid (ontbreken van schuldgevoelens of medeleven voor slachtoffers) veelal gepaard ging met scheidingservaringen in de eerste drie levensjaren. Op basis van nader onderzoek kwam Bowlby tot zijn zogenaamde attachment-(hechtings-)theorie: Het ontbreken van een duurzame gehechtheidsrelatie in de eerste levensjaren leidt tot problemen in de emotionele ontwikkeling van kinderen. Bowlby staat daarom skeptisch tegenover opvang van kinderen onder 3 jaar in kinderdagverblijven. In deze leeftijdskategorie kunnen kinderen alleen door fysieke toegankelijkheid van hun gehechtsheidspersoon tevreden gesteld worden. Scheidingservaringen worden niet vergeten, maar kumuleren juist. Opvoedingssituaties waarin permanent één en dezelfde persoon helemaal voor het kind beschikbaar is, vormen een ideale basis voor een veilige gehechtheidsontwikkeling. Op basis van deze en andere onderzoeken komt bijvoorbeeld Croughs tot de volgende typering van wat een moeder vooral voor haar jonge kind betekent of althans zou moeten betekenen: 'Een van angst gevrijwaarde, geborgen plaats op deze wereld. Een liefdevolle aanwezigheid. Een warm lichaam. Grond onder de voeten. Kontinuïteit in ruimte en tijd. Zekerheid en voorspelbaarheid van reakties. Binnen deze liefdevolle omhulling ontstaat en groeit bij het kind het gevoelen van basisveiligheid, oervertrouwen'.5

3. De afwezige vader

Niet alleen de afwezigheid van de moeder, ook die van de vader kwam na de Tweede Wereldoorlog in de belangstelling.6 De Amerikaanse historicus Christopher Lasch beschrijft in 1978, voortbordurend op Mitscherlichs theorievorming, de narcistische persoonlijkheid.7 Deze de naoorlogse tijd kenmerkende persoonlijkheid wordt beheerst door een gevoel van innerlijke leegte en angst, door rusteloze, voortdurend onbevredigende verlangens. Die leegte vraagt om opvulling, wat zich uit in grootheidsfantasieën en een ziekelijke behoefte aan bijval en goedkeuring van anderen. Lasch ziet het ontstaan van de narcistische persoonlijkheid tegen de achtergrond van de veranderende produktieverhoudingen. Door de industriële produktie werden de vaders uit het gezin gehaald en werd de opvoeding op de moeder afgewenteld. De kombinatie van een afwezige vader en een overbelaste, onzekere moeder vormt, aldus Lasch, een vruchtbare voedingsbodem voor een narcistische ontwikkeling: kinderen vormen (door de onzekerheid van de moeder) geen gezond zelfbewustzijn en kunnen (door de afwezigheid van de vader) geen zelfbeheersing of zelfdiscipline ontwikkelen. Vanuit een heel andere invalshoek wordt de problematiek van de vaderloze maatschappij benaderd door de aan het Nieuwegeinse Sint Antoniusziekenhuis verbonden zenuwarts Van der Does de Willebois.8 Deze schetst de vaderloosheid van onze tijd als een religieus-kultureel probleem. Het gaat hem niet slechts om het verdwijnen van de vader-positie uit het gezin, maar om het opgeven van het vaderlijk principe: de stem van de traditie, de band tussen de generaties, de drager van het gezag, de vertegenwoordiger van geweten en kontinuïteit. De 'opstand der vrije zonen', de onttroning van de historisch gegroeide figuur van de pater familias, is te zien als resultaat van een langdurig proces van demokratisering, emancipatie en sekularisatie. Met de sekularisering ging de 'heilzame relativering' van het vaderschap in de erkenning van de absolute soevereiniteit van de hemelse Vader verloren en ontstond de karikatuur van de Hausherr, die absolute gehoorzaamheid eiste van vrouw, personeel en kinderen. Dit autoritaire ouderschap werd, aldus Van der Does, terecht verworpen, maar het daardoor ontstane gat is niet opgevuld: ouders zijn thans meer onzeker over de eigen waarden en levensstijl. Daarmee missen de kinderen de zekerheid en overtuigingskracht van het ouderlijk voorbeeld en ontwikkelen ze geen levenslang geldende innerlijke doelgerichtheid, maar eerder een specifieke radar-gevoeligheid voor de omstandigheden, de mode en voor wat de groep waartoe ze behoren van hen verwacht. Van der Does pleit voor herstel van het vaderbeeld. Lasch, die, hoewel zijn analyse wel in die richting wijst, nadrukkelijk niet terug wil naar het verleden, in tegenstelling tot Van der Does. Uiteindelijk wordt de samenhang, de innerlijke kracht en de karakteristiek van een samenleving bepaald door de waarden die wij bereid zijn te verdedigen, in essentie vertegenwoordigd door het vaderschap. Of vanuit het individu bezien: ieder mens draagt een archetypisch vaderbeeld in zich en daarom behoort er in zijn wereld een vaderlijke gestalte aanwezig te zijn die aan dit beeld beantwoordt. De vader vertegenwoordigt in Van der Does' konceptie het Worden.

Daartegenover staat de moeder als het Zijn voor de vruchtbaarheid en het leven, voor veiligheid en vertrouwen, en is zij aangelegd op de emotionele opvoeding, waartoe ook de overdracht van religieuze gevoelens behoort. Hiermee verzet Van der Does zich tegen het gelijkheidsstreven: Man en vrouw zijn komplementair en gelijkwaardig, maar zeer verscheiden en daarom verplicht dat zichtbaar te maken in kleding zo goed als in gedrag en in sociale rol. Behalve op de kulturele gevolgen wijst Van der Does ook, meer in de lijn van Lasch, op de individueel-psychologische gevolgen van de afwezigheid van de vader in het gezin. Alkoholisme bij mannen blijkt vaak terug te voeren op het ontbreken van een betrouwbare en gerespekteerde vaderfiguur, en tegelijk een ongezonde moederbinding. Het resultaat is een blijven steken van de volwassenwording in een narcistisch, infantiel-afhankelijk gedragspatroon. Ook homoseksualiteit kan het gevolg zijn van het ontbreken van een vaderfiguur en een overmatige moederbinding. Het ontbreken van een konsistente vaderleiding als strukturerende kracht brengt Van der Does in verband met onverschilligheid en futloosheid of juist de tegenhanger van rebellerend gedrag, en met de toenemende jeugdmisdaad. Tenslotte noem ik nog de opvattingen van een groep Utrechtse psychoanalytici, die eveneens waarschuwen voor de psychologische gevolgen van de afwezigheid van de vader, en herwaardering bepleiten van de betekenis van het vaderschap.9 De vader die wanneer hij thuis is, ook werkelijk aanwezig is, vervult volgens deze psychoanalytici essentiële funkties: Hij is belangrijk voor het jonge kind, om zich uit de symbiose met de moeder los te maken. Hij gaat op een andere manier met het kind om dan de moeder, doet opwindende, lichamelijke en nieuwe spelletjes met het kind en levert zo een bijdrage aan autonomie en exploratiedrang. Hij bemiddelt de band met de werkelijkheid, leidt het kind binnen in de werkelijke wereld van mensen en dingen. Hij helpt bij de vorming van een stevige geslachtsidentiteit en kan zo bijdragen aan toekomstige harmonische relaties van het kind met het andere geslacht. De ideeënvorming rond het vaderschap samenvattend zien we, dat aan de vader verschillende funkties worden toegekend. Kultureel vertegenwoordigt hij het gezag en de waarden en waarborgt hij zowel kontinuïteit als dynamiek van de samenleving. Psychologisch is hij van betekenis in de losmaking van het kind uit de zogenaamde moeder-kind symbiose, in het richten van het kind op de buitenwereld en als leidende, strukturerende kracht. De afwezigheid van de vader is te verklaren vanuit ontwikkelingen in het produktieproces, maar ook, breder, te typeren als een religieus-kultureel verschijnsel, als resultaat van een proces van demokratisering, emancipatie en sekularisatie.

4. Naar symmetrisch ouderschap?

Van verschillende kanten wordt gepleit voor symmetrisch ouderschap: gelijke verdeling van zorg en kostwinning tussen man en vrouw. Ook bij Croughs en Van der Does, die zich voor de klassieke vader- en moederrol uitspreken, zijn trouwens relativerende opmerkingen aan te treffen. Croughs wijst erop, dat kontinuïteit in de verzorging door de moeder niet gelijkgesteld kan worden met een elke-minuut-van-de-dag aanwezig moeten zijn. Voor een gezonde groei naar zelfstandigheid van een kind zijn geleidelijk toenemende scheidingservaringen onmisbaar. Ook voor de moeder is het belangrijk dat iemand haar af en toe vervangt en de zorgen voor het kind met haar deelt. Op de spits gedreven verschillen tussen de geslachten zouden verkleind moeten worden. Maar voor Croughs is de vraag of we ons op dit terrein straffeloos experimenteren op grote schaal zullen kunnen veroorloven. 10 Ook Van der Does wil niet in de absurde oude rollenscheiding vervallen, mits er maar een helder en redelijk beeld is waar de aksenten liggen. Het gaat erom dat op bepaalde terreinen de één gemiddeld superieur is aan de ander, met alle ruimte voor overlapping, individuele verschillen en uitzonderingen. Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn per persoon vervlochten dimensies, in beide geslachten vertegenwoordigd, maar verschillend beklemtoond." Meer onverdeeld positief tegenover het symmetrisch ouderschap staat een groep Leidsepedagogen, die sinds een aantal jaren onderzoek doet naar de vroegkinderlijke opvoeding.12 Zij gaan daarbij uit van Bowlby's hechtingstheorie, maar in plaats van diens monotropiethese (voor gezonde hechting is de voortdurende aanwezigheid van één persoon, i.c. de moeder, vereist) stellen zij hun verbredingshypothese. Hun redenering is daarbij als volgt: Volgens Bowlby's theorie heeft een kind voor een gezonde ontwikkeling een veilige hechting nodig. Wordt deze hechting evenwel slechts met één persoon (de moeder) tot stand gebracht, dan is de veiligheid niet gegarandeerd, want de moeder kan bijvoorbeeld door ziekte noodgedwongen langere periodes afwezig zijn. Daarom verdient hechting aan meerdere personen de voorkeur. Een ander (bijvoorbeeld de vader) kan dan dezelfde veiligheid bieden en daarmee een gezonde emotionele ontwikkeling van het kind waarborgen. Dat vaders inderdaad vaak dezelfde veilige gehechtsheidsrelaties hebben met hun jonge kind als de moeder, wordt in verschillende onderzoeken aangetoond. De auteurs konkluderen dan ook dat er geen aanwijzingen zijn voor het optreden van negatieve effekten bij de ontwikkeling in de richting van symmetrisch ouderschap. Vaders kunnen erg kompetente opvoeders zijn, met voldoende gevoeligheid om het ontstaan van een veilige gehechtheidsrelatie te stimuleren. Ze zullen alleen gedwongen moeten worden hun kompetentie frekwenter in daden om te zetten. Een ander pleidooi voor symmetrisch ouderschap wordt gevoerd door de Amerikaanse, door de psychoanalyse geïnspireerde, sociologe Nancy Chodorow en in haar voetspoor door de ook in Nederland populaire psychotherapeute Lillian Rubin.Chodorow vestigt er de aandacht op dat in onze maatschappelijke situatie, waarin de vrouw de primaire verzorgster is, de eerste levensjaren van het meisje een heel ander verloop hebben dan die van de jongen. In de eerste levensjaren zijn twee processen belangrijk: de ontwikkeling van een eigen ik, afgegrensd van de omgeving, en de vorming van de geslachtsidentiteit door identifikatie met de ouder van het eigen geslacht. Deze processen volgen elkaar in tijd op. Eerst is er de ontwikkeling van het ik in de zogenaamde pre-oedipale periode, vervolgens, ongeveer tussen 3 en 5 jaar, de ontwikkeling van de geslachtsidentiteit in de oedipale periode. Zowel voor jongens als voor meisjes is, aldus Chodorow, de moeder het eerste objekt van identifikatie, waarbij door het kind een eenheid ervaren wordt van behoeftes, gevoelens en verlangens. Maar omdat de moeder het meisje eerder als verlengstuk, de jongen eerder als tegenpool ziet, is het voor het meisje moeilijker zich los te maken van deze eerste identifikatie en duurt bij haar de pre-oedipale periode langer. Bovendien hoeft zij in de daaropvolgende oedipale periode geen radikale en pijnlijke wisseling van identifikatiefiguur te maken, zoals de jongen. Deze moet de identifikatie met de moeder, terwille van de ontwikkeling van zijn geslachtsidentiteit, opgeven voor identifikatie met de vader. Tegelijk met de identifikatie met de moeder geeft de jongen ook de daarmee gepaard gaande gevoelens van verbondenheid en emotionaliteit prijs. De langere pre-oedipale periode én het ontbreken van een radikale wisseling van identifikatiefiguur verklaart, waarom meisjes veel minder dan jongens een eigen afgegrensde individualuteit ontwikkelen, veel meer openstaan voor relaties, emoties en de persoonlijke sfeer en vaak een sterke verbondenheid blijven houden met hun moeder. Ook in een ander opzicht is de ontwikkeling asymmetrisch. Behalve objekt van identifikatie is de moeder voor jongens en meisjes ook het eerste liefdesobjekt. Voor jongens blijft in de oedipale periode de moeder (meer in het algemeen: de vrouw) liefdesobjekt. Meisjes krijgen er evenwel een liedesobjekt bij in de persoon van de vader. Dit zou verklaren waarom vrouwen zich altijd happy voelen in driehoekssituaties met twee anderen (vader en moeder, later man en kind) als liefdesobjekt. Hiermee is de cirkel rond: vrouwen verlangen naar een kind, hebben ook de relationele en emotionele kwaliteiten voor de verzorging en opvoeding, en blijven moederen, waardoor de situatie zich bij de volgende generatie herhaalt.

Zowel Chodorow als Rubin verdedigen op basis van deze theorie het symmetrisch ouderschap. Chodorows konklusie is, dat pas wanneer vaders een belangrijker plaats gaan innemen in de verzorging en opvoeding van de kinderen, er een andere afwikkeling van pre-oedipale en oedipale fase mogelijk is en daarmee een andere persoonlij kheidsstruktuur van mannen en vrouwen. Mannen kunnen de vermogens van koestering en liefde verwerven zonder dat vrouwen ze hoeven te verliezen. Voor vrouwen ontstaan betere mogelijkheden autonomie tot stand te brengen, terwijl mannen hun aan differentiatie ontleende autonomie kunnen behouden zonder dat deze star en reaktief hoeft te zijn.14 Rubin verklaart tal van problemen en konflikten tussen mannen en vrouwen, voortvloeiend uit de grotere moeite van mannen om hun gevoelens te verwoorden, het verschil in beleving van seksualiteit, de sterkere emotionele afhankelijkheid van mannen, de verschillende betekenis van werk en ouderschap voor mannen en vrouwen, uit Chodorows theorie. Tot dusver is, aldus Rubin, de wereld waarin jongens en meisjes opgroeien bij lange na geen ideale voedingsbodem voor het ontwikkelen van een evenwichtig vermogen om scheidings-eenheidsproblemen te hanteren — een gebrek aan evenwicht dat enorme gevolgen heeft voor alle facetten van ons leven. Maar om de verschillen tussen man en vrouw op te lossen is geen ideale wereld nodig, alleen een wereld waarin kinderen twee ouders hebben die hun vanaf hun geboorte liefde en warme geven.15


5. Feiten

Wat is er bekend over het funktioneren van symmetrisch ouderschap in de praktijk? Van IJzendoorn c.s. geven een onderzoek weer naar gezinnen die het ideaal van een symmetrisch gezin nastreven.16 In deze gezinnen bleken traditioneel vrouwelijke taken als schoonmaken, opruimen, wassen en verstellen vaak in beperktere mate door de man verricht te worden. De vrouw had eveneens zelden een aandeel in traditioneel mannelijke aktiviteiten als reparaties in huis en onderhoud van de auto. Wel was de zorg voor de kinderen gelijk verdeeld en leidde dit volgens de ouders tot betere kontakten met de kinderen. Ook in een interview met vier ouderparen die het ouderschap gelijk verdelen, worden verschillen gekonstateerd.17 De vrouw overziet de boel het meest, heeft meer de eindregie. Zij houdt in de gaten wanneer er verkoopmiddagen van tweedehandskleertjes zijn en hoe de verjaardagspartijtjes van de kinderen worden gevierd. De mannen improviseren meer en kopen meer lukraak. Zij timmeren en plakken de fietsbanden, terwijl de vrouwen kapotte kleren repareren, breien en naaien. In dit interview wordt als groot voordeel de afwisseling genoemd tussen werk en huishouden, wat een verrijking betekent. Als nadeel geldt dat met de kombinatie werk-huishouden een karrière maken nauwelijks mogelijk is. Een ander verschijnsel in verband met het gedeelde ouderschap vormen de mappies (moederende pappies).18 Voor hen is het moederen een soort persoonlijke therapie. Ze betreuren het, dat ze het kind niet zelf gedragen en gebaard hebben en kunnen de intieme relatie tussen de moeder en het kind bij de borstvoeding nauwelijks verdragen. Wat ze meedelen over de omgang met hun kinderen is één permanente oefening in het knuffelen, aanhalen en liefkozen. Daarentegen helpen ze het kind niet de wereld te ontdekken, leggen ze weinig uit en brengen ze hun kinderen nauwelijks iets bij. Ook Lillian Rubin wijdt een hoofdstuk aan gedeeld ouderschap.19 Haar konklusie is dat, ook al voeden de ouders samen de kinderen op, veelal toch de vrouw haar identiteit aan het moederschap blijft ontlenen, terwijl voor de man het werk voorop blijft staan. Vrouwen maken zich bezorgd of hun werk niet ten koste gaat van de kinderen en ook zijn ze bang een belangrijk deel van de ontwikkeling van hun kinderen te missen. Voor mannen gelden deze problemen niet. Voor hen is het vaderen eerder iets extra's, één van de vrolijke kanten van het leven, een verademing tegenover de wereld van het werk. Bij de keus tussen ouderlijke verantwoordelijkheid en een intensievere baan met meer perspektief kiezen de meeste mannen voor het werk, de vrouwen voor het ouderschap. Rubin signaleert ook het verschil in eindregie. Het probleem is niet wie wat doet voor de kinderen, wie ze te eten geeft, in bad doet, naar school brengt. De grotere vragen zijn: wie weet altijd wat er gedaan moet worden, en wanneer? Bijna onveranderlijk zijn het ook de vrouwen die de grootste verantwoordelijkheid voor de emotionele kanten van het ouderschap op zich nemen. Maar ook wil de vrouw graag de belangrijkste zijn in het leven van haar kinderen en kan ze geplaagd worden door zelfverwijt, wanneer in het gezin de kinderen voor de vader voorkeur tonen.

6. Bijbelse gegevens

Bij het nagaan van bijbelse gegevens over vaderschap en moederschap valt op, dat aan beide een verschillende funktie wordt toegekend, in overeenstemming met het onderscheid dat in het voorgaande al verschillende keren naar voren is gekomen. De vader is verantwoordelijk voor de overdracht van de traditie: 'Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des Heren roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft' .20 Ook is het de vader die verbonden wordt met de tuchtoefening, zowel in het Oude Testament ('Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader')21 als in het Nieuwe Testament ('En gij vaders . . . , voedt hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren').22 Hierbij moet overigens bedacht worden dat tuchtoefening in de bijbel veel breder moet worden opgevat dan in de betekenis van straffen. Het omvat het hele skala van middelen, van onderwijs, oefening, korrektie en straf, dat moet dienen om kinderen te leiden tot een zelfstandig leven in dienst aan God.23 De tuchtoefening sluit de liefdevolle zorg van de vader niet uit. Na elk feestmaal van zijn zonen werden ze door Job ontboden. Voor ieder van hen bracht hij een offer, omdat ze misschien gezondigd hadden.24 In het Nieuwe Testament vinden we de retorische vraag: 'Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven?'25 Ook is in het Nieuwe Testament de gelijkenis van de verleren zoon veelzeggend. De moederlijke taken van geborgenheid en troost vinden we in het boek Jesaja: 'Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot?' en: 'Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten'.26 Ook de psalmen spreken ervan: 'Gij deedt mij rusten aan de borst van mijn moeder'.27 Moederlijke zorg zien we, wanneer Hanna van jaar tot jaar voor de kleine Samuël in de tempel een mantel meebrengt.28 Bij de taken van de moeder hoort ook onderricht, waarbij wellicht aan praktische vorming is te denken: 'Verwerp de onderwijzing van uw moeder niet.'29 Aan Timotheüs is het ongeveinsd geloof overgeleverd, dat woonde in zijn grootmoeder Loïs en in zijn moeder Eunice.30 Opvallend in het Oude Testament is de waarde die aan de vruchtbaarheid wordt gehecht, bijvoorbeeld bij Sara, Rebecca, Rachel en Hanna.31 Daarbij is te bedenken dat, hoewel ook kulturele faktoren ongetwijfeld een rol speelden, vooral ook de Messiasverwachting het moederschap in Israël bepaalde. Via haar nageslacht hoopten de vrouwen in Israël deel te krijgen aan de Messiaanse heilstijd.32 Dat de moeder beslist geen thuisvrouw hoeft te zijn laat onder andere Spreuken 31 zien. In haar vele aktiviteiten mag zij zich bewonderd weten door man en kinderen: 'Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar'.33 Wanneer we de bijbelse gegevens samenvatten zien we dat de vader degene is die de traditie doorgeeft en dat bij hem het aksent ligt op tuchtoefening in de brede zin van het woord, hoewel liefdevolle zorg hem niet ontbreekt. De moeder geeft geborgenheid en troost en draagt zorg voor de praktische en religieuze vorming van het kind. Daarbij hoeft een grote mate van zakelijkheid haar niet vreemd te zijn en kunnen haar aktiviteiten haar tot ver buiten de huiselijke haard voeren.

7. Naar symmetrisch ouderschap?

Uit het voorgaande blijkt dat het idee dat de moeder voortdurend thuis zou moeten zijn, door niemand meer wordt aangehangen. De moeder hoeft zich niet schuldig te voelen wanneer zij niet kontinu voor haar kind(eren) beschikbaar is. Wel moet er goede vervangende zorg zijn. De vader is hiervoor de eerst aangewezen figuur. Hij kan uitstekend verzorgende taken vervullen en een veilige hechtingsrelatie met zijn kind(eren) aangaan. Daarmee is de mogelijkheid gegeven voor (meer) symmetrisch ouderschap. Dit heeft zowel voor de ouders als voor de kinderen een aantal positieve kanten. Voor de vrouw bepaalt het moederschap niet meer haar hele leven. Daarmee valt de last van de totale verantwoordelijkheid van de opvoeding van haar af. Tevens heeft ze de mogelijkheid ook andere facetten van haar persoonlijkheid te (blijven) ontplooien. Voor de man kan een aktiever deelnemen aan de verzorging van de kinderen eveneens verrijking betekenen van de eigen persoonlijkheid. Wat betreft de opvoeding is er minder kans op 'overprotektie', een te intensieve band tussen de moeder en het kind die de zelfstandigwording van het kind in de weg kan staan. Ook is beter overleg tussen de opvoeders mogelijk omdat beiden de situatie van binnenuit kennen. In plaats van 'goede raad' kan overleg meer de vorm krijgen van het zoeken naar een oplossing voor een gemeenschappelijk probleem. Voor de kinderen is er minder kans op een stereotiepe, misschien slecht bij de eigen persoon passende ontwikkeling. Ze hebben twee dichtbije identifikatiefiguren en zowel jongens als meisjes kunnen hun vrouwelijke en mannelijke eigenschappen meer harmonieus ontwikkelen. Dit alles betekent niet dat in een gezin met een meer klassieke taakverdeling de ontwikkeling van de kinderen minder gunstig zou verlopen. Wel zal in die situatie oog moeten bestaan voor mogelijk negatieve effekten. Wanneer de vader veel afwezig is, kan hij dit kompenseren door als hij thuis is niet alleen spelletjes met de kinderen te doen, maar ook de verzorgende taken op zich te nemen.34 De moeder kan ervoor proberen te zorgen dat ze enige aktiviteiten buitenshuis heeft, zodat ze zich niet teveel in het huishouden en de zorg voor de kinderen opsluit. Ook kan de noodgedwongen afwezige vader door de manier waarop de moeder over hem praat een positieve identifikatiefiguur blijven. Maar ook het volledig symmetrisch ouderschap is niet probleemloos. De verdeling van ouderlijke funkties in de moederlijke funktie van geborgenheid, troost en primaire vorming en de vaderlijke funktie van vertegenwoordiger van de buitenwereld, de traditie en het gezag, lijkt een oude en belangrijke polariteit te vormen, noodzakelijk voor een gezonde kinderlijke ontwikkeling en voor een gezonde samenleving. Weliswaar kunnen deze funkties zowel door de vader als door de moeder vervuld worden, maar het is de vraag of ze in zijn algemeenheid bij gelijk verdeeld ouderschap voldoende tot hun recht komen. Al kunnen ook mannen de verzorgende rol op zich nemen en kunnen vrouwen belangrijke maatschappelijke funkties vervullen, er zijn de biologische gegevens van zwangerschap, geboorte en borstvoeding met konsekwenties voor de relatie met het kind, en de psychologische verschillen tussen man en vrouw, al dan niet (in zekere mate) kultureel bepaald. Akseptatie van deze verschillen is een betere weg dan een moeizaam, wellicht onnodig en waarschijnlijk vruchteloos streven naar volledige gelijkheid. Daarbij hoeven de verschillen niet op de spits gedreven te worden. Ieder mens heeft mannelijke en vrouwelijke kanten en ook moet er plaats zijn voor verschil in 'mannelijkheid' en 'vrouwelijkheid' tussen mannen respektievelijk vrouwen onderling. In zijn algemeenheid\\]kt dan ook, gezien het belang van een vader- en moederbeeld, het streven naar volledig symmetrisch ouderschap niet wenselijk, en meer problemen te scheppen dan op te lossen. Maar afhankelijk van de omstandigheden en de persoonlijkheid van de ouders kan in allerlei situaties (meer) symmetrisch ouderschap zowel voor de ouders als voor de kinderen een verrijkende ervaring betekenen.


Literatuur

Angenent, H., 19854, Opvoeding en persoonlijkheidsontwikkeling (Intro, Nijkerk).
Bopp, J., 1984, Vader wil ook pronken met een dikke buik, De Groene Amsterdammer 107, 18 juli, 8-9.
Bots, M. en C. Verheijen, 1983, Moederschap (Den Haag).
Chodorow, N., 1985", Waarom vróuwen moederen (Sara, Amsterdam).
Croughs, dr. R. W. M., 19832, Het kind in gezin en samenleving (Oosterbaan en Le Cointre, Goes).
Does de Willebois, A. E. M. van der, 1984, Het vaderloze tijdperk (Tabor, Brugge).
Graaf, ir. J. v. d. en I. A. Koole(red.), 19843, Het gezin vandaag en morgen (Boekencentrum, 's-Gravenhage).
Janse, A., z.j., Opvoeding en onderwijs.
Ladan, A., P. J. G. Mettrop en W. H. G. Wolters (red.), 1985, De betekenis van de vader (Boom, Meppel).
Lasch, C., 1980, De cultuur van het narcisme (De Arbeiderspers, Amsterdam).
Narramore, B., 1983, Opvoeden, een opgave (Medema, Vaassen).
Pinkster, T. en A. Steenhuis, 1986, Gedeeld ouderschap: de redding van het gezin, De Groene Amsterdammer 110, 9 april, 12-13.
Rubin, L. B., 1983, Intieme vreemden (Ambo, Baarn).
Rubin, L. B., 1985, Vriendschap (Ambo, Baarn).
Rubin, L., 19853, Vrouwen, mannen en intimiteit (Maarten Muntinga, Amsterdam).
Velde, dr. I. van der (red.), 19692, Grote denkers over opvoeding (Meulenhoff, Amsterdam).
Waterink, dr. J., 19582, Theorie der opvoeding (Kok, Kampen).
IJzendoorn, M. H. v., L. W. C. Tavecchio, I. A. Goossens en M. M. Vergeer, 19852, Opvoeden in geborgenheid, Een kritische analyse van Bo wlby 's attachmenttheorie (Van Loghum Slaterus, Deventer).


Drs. J. Kaldeway (geboren in 1957) is onderwijsbegeleider bij de propedeuse Sociale Wetenschappen aan de rijksuniversiteit te Utrecht. Adres: Wernaarseind 60 3995 BB Houten.


Noten:
1. Geciteerd door H. Wagenvoort in Velde (1969), 55.

2. Beets was leerling van de fenomenologische zgn. Utrechtse school, met als bekendste vertegenwoordigers Van den Berg, Buytendijk, Langeveld, Van Lennep, Linschoten en Rümke. Deze school, die na de Tweede Wereldoorlog een bloeitijd kende, had veel aandacht voor de direkte 'leefwereld'. Citaten uit Beets (1956), 133-135.

3. O.a. Janse (z.j.); hierin het opstel: Vader (1926), 9-21; Angenent (1985), 13-16.

4. Voor het volgende zie Croughs (1983), 25 e.v.; Bots & Verheijen (1983), 14 e.v.; IJzendoorn e.a. (1985), 78 e.v.

5. Croughs (1983), 108.

6. Vgl. titels als: Mitscherlich, A., 1969, Auf dem Wege zur vaterlosen Gesellschaft (Piper & Co., München); Haas, G. C. de, 1978, De vaderen zijn niet meer (Ten Have, Baarn); Verhoeven, C., 1975, De resten van het vaderschap (Ambo, Baarn); Does de Willebois (1984).

7. Lasch (1980).

8. Does de Willebois (1984), m.n. hfdst. 1 en 2.

9. Ladan e.a. (1985).

10. Croughs (1983), 42, 43, 89, 168.

11. Does de Willebois (1984), 29, 75.

12. IJzendoorn e.a. (1985), m.n. hfdst. 7 en 10.

13. Chodorow (1985); Rubin (1983, 1985, 1985 3).

14. Chodorow (1985), 270.

15. Rubin (1983), 206.

16. IJzendoorn e.a. (1985), 134-135.

17. Pinkster en Steenhuis (1986).

18. Bopp (1984).

19. Rubin (1983), 187 e.v.

20. Ps. 78 : 3; vgl. Ps. 44 : 2; Ex. 12 : 24 e.v.; Deut. 6 : 20 e.v.

21. Spr. 1 : 8; vgl. Spr. 6 : 20; 3 : 12; 4 : 1; Gen. 18 : 19.

22. Ef. 6 : 4; vgl. 1 Thess. 2 : 11; 1 Tim. 3 : 4; Hebr. 12 : 7.

23. Zie Narramore (1983), 57-82; Waterink (1958), 70-92.

24. Job 1 : 5.

25. Luc. 11 : 11.

26. Jes. 49 : 15; 66 : 13.

27. Ps. 22 : 10; vgl. 131 : 2.

28. 1 Sam. 2 : 19.

29. Spr. 1 : 8, 6 : 20; vgl. 31 : 1.

30. 2 Tim. 1 : 5.

31. Vgl. Ps. 113 : 9; Hos. 9 : 14.

32. Zie b.v. Hoek, J. en A. B. F. Hoek-van Kooten in Graaf en Koole (1983), 118-119.

33. Spr. 31 : 28.

34. In de praktijk wordt dit bemoeilijkt door gebrek aan routine en doordat kinderen in bepaalde fasen enkel door de moeder verzorgd willen worden. Dit betekent dat vaders vooral de eerste tijd na de geboorte zouden moeten gebruiken om routine te verwerven, en zich door (tijdelijke) afwijzing van kinderen niet uit het veld moeten laten slaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1986

Radix | 56 Pagina's

Naar symmetrisch ouderschap?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1986

Radix | 56 Pagina's