Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'Our history is not without parallels'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

'Our history is not without parallels'

Reacties uit gereformeerde kring in Nederland op het ontstaan van Westminster Theological Seminary te Philadelphia

51 minuten leestijd Arcering uitzetten


1. Inleiding
Hoewel de officiële Amerikaanse contacten van de Gereformeerde Kerken zich in het interbellum de jure beperkten tot de Christian Reformed Church, onderhielden Nederlandse gereformeerden in deze periode relaties met geestverwanten uit in hoofdzaak twee Amerikaanse kerkelijke groeperingen: de Christian Reformed Church en de Northern Presbyterian Church. Incidenteel was er daarnaast ook contact met leden van de oude Nederlandse kerk, waarbij ds A.C.van Raalte zich in 1851 had aangesloten: de Dutch Reformed Church, en met leden van de in 1924 rond ds. H. Hoeksema ontstane Protestant Reformed Church en de in 1936 rond dr. J. Gresham Machen gevormde Orthodox Presbyterian Church. Al deze contacten waren, voor zover niet ontstaan uit familierelaties of vriendschappen, academisch van aard. De relatie met de Christian Reformed Church was gedeeltelijk geïnstitutionaliseerd en kerkelijk van karakter - afgevaardigden bezochten zo mogelijk eikaars synoden en er was in elk geval een officiële synodale relatie op basis van schriftelijke correspondentie - , maar overigens waren ook deze contacten vooral academisch van aard. Wat moeten we ons voorstellen bij academische relaties in een tijd dat een internationaal congres een zeldzaamheid was, buitenlandse studie een uitzonderlijkheid en reizen een avontuur? Er bestonden relaties tussen de Theologische Hogeschool te Kampen en de Vrije Universiteit te Amsterdam enerzijds, en de twee belangrijkste Amerikaanse calvinistische academische centra van het interbellum anderzijds: het van de Christian Reformed Church uitgaande Calvin College and Seminary te Grand Rapids, en Princeton Theological Seminary te Princeton, New Jersey. Institutionele contacten waren er nog nauwelijks - daarvoor hadden de enkele vrijwillige bestuurders geen belangstelling en ambtenaren waren er nog nauwelijks - , zodat de hoogleraren zelf de verbanden onderhielden, veelal door middel van correspondentie, en heel soms door persoonlijk bezoek of via studenten.

De wereld van Calvin College meende men in Nederland enigermate te kennen, ontstaan als ze was uit eigen kring en bevolkt als die enclave was door in Nederland of aldaar in Nederlandse geest opgeleide docenten. Met Princeton Theological Seminary lag dit gecompliceerder. Dit laatste instituut was de grootste predikantenopleiding van de Northern Presbyterian Church en werd vaak aangeduid als het presbyteriaanse 'bolwerk van de orthodoxie'. Vergeleken bij de opleidingen te Amsterdam, Grand Rapids en Kampen had die te Princeton niet alleen de oudste papieren, maar ook de beste faciliteiten, zoals Kuyper in 1898 met eigen ogen vaststelde:

Ook het Seminarie der Presbyterianen te Princeton strekt zich over een heel veld met fraai geboomte uit, en heeft evenzoo een Hall, een Library, een Chapel en zooveel meer. Bovendien zijn deze libraries meest keurig naar de laatste eischen van het bibliotheekwezen ingericht, hebben een afzonderlijken bibliothecaris, met verder personeel, en zijn zoo up to date, dat men er zelfs electrische lampjes met lange geleidingen vindt, die maken dat de student tot laat in den avond zelf boeken kan halen, zonder gevaar te veroorzaken voor brand. Last not least, het aantal hoogleeraren aan deze Seminariën is in den regel nog grooter dan bij ons het geval is, en ze hebben daarbij vaak hooger traktementen. Zoo wordt aan het Seminarie te Princeton, dat naast de Universiteit staat, college gegeven door elf heeren: dr. Green, dr. Paxton, dr. Warfield, dr. Davis, dr. Purves, dr. De Witt, dr. Brenton Greene, dr. Vos, dr. Patton, dr. Smith en dr. Martin, terwijl daar dan nog de bibliothecaris, de heer Duller, bijkomt.

In de jaren twintig van deze eeuw was de Vrije Universiteit van de vier instellingen de enige universiteit naast Princeton inmiddels uitgegroeid tot een tweede internationaal centrum van gereformeerde theologische wetenschap. Eén op de drie theologische proefschriften die tussen 1880 en 1940 aan de Vrije Universiteit werden verdedigd was van een buitenlandse promovendus. Maar ook toen was Princeton Theological Seminary nog veel groter en rijker. Het verschil is evident: eindjaren twintig waren omstreeks zevenhonderdvijftig studenten aan Princeton Theological Seminary ingeschreven; Calvin Seminary telde vijftig studenten, en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en de Theologische Hogeschool te Kampen samen vierhonderd studenten.

Princeton Theological Seminary onderscheidde zich door zijn orthodoxe karakter niet alleen van Princeton University, waaruit het in 1812 voort was gekomen, maar tevens van andere seminaries van presbyteriaanse richting of origine. De Verenigde Staten mochten - zeker naar Kuypers oordeel - dan aan een calvinistische invloed veel van hun dynamiek en vrijheid in het politieke en kerkelijke leven te danken hebben2 en zich graag presenteren als een typisch protestantse natie, in de negentiende eeuw had het calvinisme in de Verenigde Staten geen goede naam. De doorwerking van de Verlichting was in de Verenigde Staten anders dan in Europa en ze was er zeker minder antichristelijk, maar dat nam niet weg dat haar vooruitgangsstreven en haar vrijheidsidee het calvinisme verdrongen naar de marge van de cultuur. Zijn predestinatieleer en vermeende onverdraagzaamheid stonden haaks op de Verlichtingsidealen van vrijheid, vooruitgang en morele perfectie, die zich veel beter lieten verbinden met het methodisme met zijn nadruk op de rol van de vrije wil in moraal en religie. Sidney Mead typeerde de vorige eeuw dan ook als de 'Methodist age of American Church History'.3 In dit cultureel klimaat stond Princeton Theological Seminary geïsoleerd, maar ook binnen de Northern Presbyterian Church werd Princeton geleidelijk aan een uitzondering. Ze stond voor een kerkelijke traditie die te intellectueel en te confessioneel werd geacht. De invloed van de opwekkingsbewegingen, van het methodisme en fundamentalisme ging aan de presbyterianen niet voorbij. Anderzijds werd Princeton Theological Seminary in academische zin voor te behoudend en onkritisch gehouden. Duidelijk was bijvoorbeeld het theologische contrast met het presbyteriaanse Union Seminary, New York, dat eind negentiende eeuw voor de moderne richting koos, en zich spoedig daarop ontdeed van zijn kerkelijke karakter; de moderne theoloog dr. Charles A. Briggs doceerde hier bijbelse theologie, en later gaven Dietrich Bonhoeffer en Paul Tillich er college. De opkomst van Union Seminary als een belangrijke Amerikaanse theologische instelling markeert de acceptatie van historische kritiek en de triomf van het modernisme in de Amerikaanse kerkgeschiedenis. Van de tijd van haar opkomst dagtekent de theologische marginalisering van het orthodoxe presbyterianisme in de Verenigde Staten.4 Ondanks deze culturele, kerkelijke en theologische verschuiving op Amerikaans religieus terrein bleef Princeton Theological Seminary vanaf het begin van de negentiende eeuw, als aanvankelijk nog voornaamste opleidingsinstituut van de Northern Presbyterian Church, onveranderlijk trouw aan het calvinistische karakter van het presbyterianisme, zoals verwoord in de Westminster confessie van 1647. Zijn theologische richting - aangeduid als 'Old Princeton School' - was vorm gegeven en verdedigd door theologen als Archibald Alexander, Charles Hodge en B.B. Warfield. Kenmerkend voor zijn stellige orthodoxe positiekeuze was in 1893 de benoeming van de uit Nederland afkomstige dr. Geerhardus Vos, docent voor de dogmatiek aan Calvin Seminary, op de nieuwe leerstoel voor bijbelse theologie. De benoeming van deze gekwalificeerde academicus en overtuigde gereformeerde was kennelijk bedoeld als antwoord op het spraakmakende optreden van de moderne Briggs.5 Het openlijke modernisme van Briggs maakte Princeton Theological Seminary bewuster van zijn orthodoxe positie en van de noodzaak die te verdedigen, al beseften de docenten hiermee verder in een uitzonderingspositie te geraken, zoals Vos op 28 maart 1894 schreef aan zijn vriend, de Kamper hoogleraar dr. H. Bavinck:

Wij worstelen hier verder. Of wij veel vooruitkomen weet ik niet. De Duitsche theologie en kritiek wordt met allen ijver geïmporteerd, en het ergste is dat de praktijk van tucht op de leer in schier alle Amerikaansche kerken bijna geheel is teloor gegaan. Zelfs in een extreem geval als dat van Briggs kost het groote moeite om tot actie te bewegen.6

Uit de Stone Lectures die Kuyper vier jaar later aan Princeton Theological Seminary zou houden en die, in druk verschenen, in brede kring bekendheid zouden verwerven, rijst de indruk op, dat de Verenigde Staten aan de vooravond stonden van ditmaal een calvinistische awakening. De suggestieve zeggingskracht, de energieke voorstellen en schitterende vergezichten van Kuyper mogen zijn gehoor tijdelijk hebben betoverd, de realiteit gebood het spoedig te erkennen, dat het calvinisme in de zeventiende en achttiende eeuw beslissende invloed gehad mocht hebben op kerk en staat, zij het voornamelijk in New England,7 maar dat het anno 1900 naar de zijlijn was verdrongen.

Gelet op deze geïsoleerde positie waren voor het grote Princeton Theological Seminary de contacten met kleinere geestverwante instellingen in Grand Rapids, Amsterdam en Kampen van groter belang dan de omvang en frequentie ervan in eerste instantie zouden doen vermoeden. Die contacten waren in de eerste plaats een ondersteuning van Princetons principiële positie. Met de drie kleine instellingen had het seminarie zijn confessionele oriëntatie en theocentrisme gemeen, en het deelde tot op zekere hoogte een aan het calvinisme ontleende houding ten aanzien van de cultuur. Maar ook praktisch gezien was de verwantschap van betekenis. In het kielzog van Vos - door Bratt omschreven als 'West Michigan's donation to the Princeton Seminary faculty' - trok een generatie toekomstige leiders van de Christian Reformed gemeenschap naar Princeton om er haar academische studie te voltooien.8 Naast dit aspect van bemoediging en versterking van de gelederen van de bedreigde partner, waren er in de relatie ook elementen van wederzijdse opbouw. Vos bleef via Bavinck op de hoogte van recente theologische publicaties in Nederland; Vos en Warfield trachtten de Encyclopaedic van Kuyper in vertaling uit te geven in de Verenigde Staten en verzochten Bavinck en Kuyper om hun medewerking aan Warfields sinds 1890 driemaandelijks verschijnende tijdschrift The Presbyterian and Reformed Review. Vos en Warfield waren ook de initiatiefnemers tot het uitnodigen van Kuyper en Bavinck voor de Stone Lectures aan Princeton Theological Seminary. Kuyper hield er in 1898 zijn bekende lezingen over het Calvinisme en Bavinck sprak er in 1908 zijn redes over Wijsbegeerte der openbaring (Kampen, 1908) uit. Omgekeerd werd in het dogmatisch onderwijs aan de Vrije Universiteit, voordat in de jaren negentig de publicaties van Kuyper en Bavinck ter zake verschenen, de Systematic Theology (eerste uitgave 1872-1873) van de hand van prof. dr. Charles Hodge (1797-1878) van Princeton Theological Seminary door Kuyper als handboek aanbevolen.9

Het orthodoxe karakter van Princeton Theological Seminary leek, zeker vanuit de Nederlandse positie gezien, lange tijd onaantastbaar, maar moest tenslotte in de jaren twintig binnen betrekkelijk korte tijd worden prijs gegeven. Deze metamorfose had uiteraard ook gevolgen voor de relaties met de instellingen te Amsterdam, Grand Rapids en Kampen. Als katalysator in dit veranderingsproces fungeerde de stichting van Westminster Theological Seminary in 1929, onder leiding van de Princeton-hoogleraar dr. J. Gresham Machen. Deze wilde met de nieuwe instelling de traditie van Princeton ongeschonden voortzetten. Dit artikel werpt vanuit Nederlands perspectief enig licht op deze gebeurtenissen en de gevolgen daarvan. Hoe vernamen Nederlandse gereformeerden van de Amerikaanse verwikkelingen, hoe reageerden ze daarop en waartoe leidde dit?

2. Voorgeschiedenis

Met het overlijden van Kuyper in 1920 en van Warfield en Bavinck in 1921 vielen belangrijke persoonlijke banden tussen de Amerikaanse orthodoxe presbyterianen en de Nederlandse gereformeerden weg, maar de geestverwantschap bleef. Nieuwe impulsen gaven in de jaren twintig aanleiding de relatie ook na het wegvallen van deze eerste generatie met vertrouwen te bezien. Ik wijs op drie voorbeelden. Ten eerste: toen de president van Princeton Theological Seminary in 1924 de senaat van de Vrije Universiteit bedankte voor het bezoek dat prof. dr. V. Hepp die zomer namens de universiteit te Princeton had gebracht, voegde hij daaraan de woorden toe: The ties that bind us in a common brotherhood are strong and enduring.'10 Vervolgens: omdat men aan de Vrije Universiteit temidden van oplevend internationalisme hechtte aan de internationale calvinistische academische contacten was begin jaren twintig ter bevordering daarvan het Calvijnfonds in het leven geroepen. Ongetwijfeld op voorspraak van Hepp werd Vos van Princeton uitgenodigd om in de zomer van 1926 te Amsterdam als eerste de zogenaamde Calvijn-lezingen te verzorgen, georganiseerd door het Calvijnfonds.11 Tenslotte: in januari 1929 verscheen als nieuwe vorm van samenwerking The Evangelical Quarterly. A Theological Review, International in Scope and Outlook, in Defendance of the Historie Christian Faith. Het voornaamste doel van dit tijdschrift was de 'uiteenzetting en verdediging van de gereformeerde, calvinistische gedachte, naar historischen ontwikkelingsvorm.'12 Aan dit tijdschrift werkten van Princeton mee O.T. Allis, C.W. Hodge, J. Gresham Machen en R.D. Wilson; en van de Vrije Universiteit en de Theologische School te Kampen G.Ch. Aalders, F.W. Grosheide, J. Ridderbos en A.A. van Schelven. Begin 1929 ontstond voor gereformeerden in Nederland ook een nieuwe persoonlijke connectie met Princeton door de vaste benoeming tot hoogleraar voor het onderwijs in de apologetiek en ethiek van dr. C. van Til, predikant van de Christian Reformed Church te Spring Lake èn van Nederlandse afkomst. Het jaar daarop maakte Hepp zijn tweede reis naar de Verenigde Staten, ditmaal als verzorger van de Stone Lectures, die hij in maart 1930 hield aan Princeton Theological Seminary.13 Afgezien van H.H. Kuyper, die bedankte voor de uitnodiging,14 was Hepp na Kuyper (1898) en Bavinck (1908) de derde dogmaticus van de Vrije Universiteit op een rij, die deze eer te beurt viel. De voortzetting van de institutionele en het ontstaan van nieuwe persoonlijke contacten na het overlijden van Kuyper, Warfield en Bavinck, alsmede de opleving van de internationale gedachte omstreeks de Eerste Wereldoorlog leek dus een periode van voortgaande en zelfs nauwere samenwerking voor de jongere generatie in te luiden. Maar ontwikkelingen te Princeton dreigden deze coöperatie te verstoren. Deze opleidingsschool van de Presbyterian Church werd in de loop van de jaren twintig het brandpunt van de zogenaamde Presbyterian Controversy,15 Aan de controverse lag een verschil van waardering van het modernisme ten grondslag tussen gematigden en orthodoxen binnen de Presbyteriaanse Kerk. Sinds 1926 was ide nzet van de strijd het beheer over de voornaamste predikantsopleiding en 'bolwerk van de fundamentalisten', 16 Princeton Theological Seminary. In gereformeerde kring in Nederland werden de gematigden vergeleken met de ethischen, waarbij de sympathie uiteraard uitging naar de orthodoxen en hun leider, dr. J. Gresham Machen, hoogleraar voor het Nieuwe Testament te Princeton. Naarmate het conflict zich ontwikkelde, werd Machen meer en meer de inzet ervan. Voor de ene partij was hij de redder uit de nood van de Presbyteriaanse Kerk, voor de andere een kerkverwoester. Sinds het conflict om Machen draaide, dook zijn naam ook in Nederland op in de buitenland-rubrieken van landelijke kerkelijk-gereformeerde periodieken, zoals De Bazuin, De Heraut en De Reformatie. Anders dan in de Verenigde Staten, waar Machen met name vanwege zijn intellectuele, scherpzinnige en polemische bestrijding van het theologisch liberalismereeds voor 1926 tot ver buiten de Northern Presbyterian Church aanzien genoot, was hij in gereformeerd Nederland geen bekende figuur. De nieuwtestamentici van de Theologische Hogeschool en de Vrije Universiteit, prof. dr. S. Greijdanus en prof. dr. F.W. Grosheide, kenden hem uit publicaties, maar Princeton werd in Nederland ook in de jaren twintig aanvankelijk eerder met de naam van Vos dan met die van Machen geassocieerd. Vos had een Nederlandse gereformeerde achtergrond - zijn vader was in 1881 als afgescheiden predikant met zijn gezin naar de Verenigde Staten geëmigreerd - terwijl Machen als uitgesproken vertegenwoordiger van het Amerikaanse presbyterianisme aanvankelijk met enige reserve werd beschouwd. Zo schreef Grosheide in 1923 aan zijn voormalige promovendus dr. H.H. Meeter, Christian Reformed predikant te Grand Rapids, dat hij over diens voormalige leermeester Machen een gunstig oordeel had, al bleef hij van mening dat Machen 'nog niet geheel duidelijk de gereformeerde theologie onderscheidt'.17 Met zo'n voorbehoud spraken Nederlandse gereformeerden in de jaren twintig in het algemeen over gereformeerden, die niet afkomstig waren uit de school van Kuyper en Bavinck, en men liet het van hun ontwikkeling afhangen of de reserve weggenomen kon worden en zij gerekend konden worden 'als één der onzen'; het contact met Barth verliep in dit perspectief ongelukkig, maar met Machen liep het beter af. Aan de gunstige ontwikkeling van de relatie droeg niet weinig bij het feit dat Machen in kringen van de Christian Reformed Church aanzien genoot, en dat nam gedurende de Presbyterian Controversy alleen maar toe. Hij werd er gezien als 'man van vaste overtuiging', zoals prof. H.J.G. van Andel van Calvin College eind 1926 schreef in zijn Amerika-rubriek in De Rotterdammer. Hij meldde tevens dat Machen zeer in achting was bij de studenten (onder wie zich menige aanstaande Christian Reformed predikant bevond). En wel in die mate, dat de studenten in 1924 tot de faculteit het verzoek hadden gericht in plaats van dr. Charles R. Erdman tot hun adviseur te mogen hebben Machen.18 Uit de kring van de Christian Reformed Church ontving Machen in de jaren twintig steun door bijval in de pers, door het zenden van studenten naar Princeton voor vervolgstudie, door academici, die zijn medewerkers werden en door giften. De aanvankelijke Nederlandse reserve jegens Machen had uiteraard ook te maken met de afstand en de taalbarrière. Terwijl hij van menig Christian Reformed predikant de leermeester was geweest, en door hen van zijn publicaties werd kennis genomen, was hij in Nederland als een oom die men nooit had ontmoet. En ook omgekeerd was dat het geval: Machen kende Nederland nauwelijks, is er nooit geweest (wel bezocht hij Europa diverse malen, voor het laatst in de zomer van 1932, toen hij sprak in Engeland, Frankrijk en Ierland, en zijn vakantie doorbracht in Zwitserland19) en de enige Nederlander die hij aanvankelijk goed kende was Amerikaan geworden: Vos. Maar evenals Vos als intermediair was opgetreden tussen Warfield en Kuyper en Bavinck, zo had hij zich ook van deze taak gekweten ten aanzien van Machen. Er is van meer dan één zijde gewezen op het belang van Vos' optreden aan Princeton gedurende zijn lange loopbaan aan het seminarie (1893-1932), daar hij er vermoedelijk het Nederlandse calvinisme binnen orthodoxe presbyteriaanse kringen introduceerde. Godfrey voegt daar aan toe: 'It may be that Machen's knowledge of the Christian Reformed Church in America and the Gereformeerde Kerken in the Netherlands originated with Vos.'20 Zijn biograaf Ned B. Stonehouse vermeldt in zijn boek, dat Vos in de brieven uit 1904 en 1905 naar huis van Princeton-student Machen reeds bijzondere vermelding kreeg.21 Hij was geboeid door het academische vakmanschap en de acribie van Vos. Steeds duidelijker werd voor Machen dat niet de academische liberale theologie, waarmee hij tijdens een periode van promotiestudie in Duitsland had kennis gemaakt, of de religieuze sentimentaliteit van het Victoriaanse tijdperk, maar de traditionele christelijke overtuiging de waarheid was. Het werd zijn levenstaak om tegenover het kritisch bijbelonderzoek het historisch karakter van het christelijk geloof te verdedigen en tegenover de sentimentaliteit het absolute en concrete karakter van het christelijk geloof. Daartoe beklemtoonde hij voor de Amerikaanse fundamentalistische orthodoxie de noodzaak van gedegen academische vorming en van zelfbewuste polemiek. Eenmaal benoemd tot hoogleraar aan Princeton Theological Seminary opende hij een strijd op twee fronten:

(...) his inaugural adress is revealing. Machen did not just censure liberal critics but also went after what he considered the conventional and unthoughtful piety of American Protestantism. (...) Rather than eschewing the methods and findings of higher criticism, as many conservatives did, Machen used the new learning both to defend historic Christianity and to attack the complacency of mainstream Protestantism.22

De beide fronten lagen medio 1920 in de Verenigde Staten minder ver uiteen dan op het eerste gezicht het geval lijkt. Weliswaar vormden de aanspraken van de kritische bijbelwetenschap de meest serieuze intellectuele uitdaging voor het orthodoxe protestantisme, 23 maar de tegenstelling tussen beide bleek in Amerika in de praktijk veel minder scherp dan hier te lande. Bijbelkritiek werd er in gematigde vorm beoefend en zolang haar beoefenaars tegelijkertijd de unieke betekenis van de bijbel als bron van religieuze waarheid huldigden, ondervond zij weinig tegenstand. Sterker nog, omdat de moderne opvattingen gepresenteerd waren in geijkte vormen van vroomheid, konden zij zonder veel moeite voet aan de grond krijgen in de kerken. En anderzijds: vanwege de te Princeton ernstig en strikt beleden onfeilbaarheid van de Schrift, werd de tekst van de bijbel er met de grootst mogelijke acribie bestudeerd. Deze geconcentreerde studie wekte paradoxaal genoeg eerder de belangstelling voor de resultaten van de bijbelkritische school dan dat zij om haar uitgangspunt verstoten werd. De bijbelkritische onderzoeks-resultaten werden grondig bestudeerd - en verworpen of toegepast, dan wel apologetisch tegen die school in stelling gebracht. Het is niet toevallig dat diverse hoogleraren te Princeton - te denken valt aan Vos, John D. Davis (1854-1926), Robert Dick Wilson (1856-1930), Oswald T. Allis (1880- 1973), William Park Armstrong en Machen zelf - na hun studiejaren aan dit seminarie ook een periode studeerden aan een Duitse universiteit. Machens intellectuele bestrijding van het modernisme vloeide dus onmiddellijk voort uit zijn orthodoxe geloofsovertuiging, ja, was er het typische kenmerk van. De vervlechting in presbyteriaanse kring van modernisme en gematigde orthodoxie, van anti-modernisme en orthodoxie maakte het, naar mate de bestrijding van Machen aan kracht en aandacht won, steeds moeilijker vrijblijvend te blijven staan jegens zijn gevoelige kritiek. Zij trof op den duur niet alleen de academische verdedigers van de bijbelkritiek, maar tevens en zelfs met name de gematigde orthodoxen, zijn naaste geestverwanten in de Presbyteriaanse Kerk en aan Princeton Theological Seminary. In 1926 traden de spanningen rondom Machen aan het licht, toen de Board of Directors van het seminarie, belast met het bestuur over de geestelijke belangen, zoals onderwijs en benoeming van hoogleraren (er was ook een Board of Trustees voor de verzorging van de stoffelijke belangen), hem aan de General Assembly van de Northern Presbyterian Church ter benoeming voordroeg voor de per 1927 vacerende leerstoel voor de apologetiek. De apologetiek was een belangrijk onderdeel van de 'Old Princeton School'-theologie en Machens positie binnen de faculteit en binnen de kerk was zeker gebaat bij deze overstap. Van moderne en gematigde zijde rezen ter synode bezwaren tegen deze voordracht, die verband hielden met Machens kritiek op de doorsijpeling van de bijbelkritiek in de kerk. Het gevolg was dat zijn benoeming werd aangehouden. Dit voorval werd door orthodoxe presbyterianen en door gereformeerden in Amerika en Nederland niet als een incident beschouwd, maar als een wezenlijk onderdeel van het hierboven beschreven conflict. 'De vraag is', schreef ds. W.F.A. Winckel, de verzorger van de rubriek buitenland in De Heraut, in het nummer van 30 januari 1927: 'zal het bekende seminarie in Princeton, het bolwerk der rechtzinnigheid, voor het modernisme al dan niet gesloten blijven? Onder de hoogleeraren van Princeton treedt vooral dr. Gresham J. Machen als verdediger der rechte leer op den voorgrond. Hij bepleitte met groote kracht en geleerdheid de belijdenis der kerk (...) Wij vertrouwen dat Prof. Machen voor zijn bestrijders de vaan niet zal strijken, en dat Princeton's deuren voor het modernisme gesloten moge blijven.'

3. Het conflict

Vanaf het moment dat de synode Machens benoeming aanhield werd het presbyteriaanse conflict zowel in de Amerikaanse als in de Nederlandse gereformeerde kerkelijke pers gevolgd. Toen de volgende presbyteriaanse synode, die van 26 mei tot 1 juni 1927 in San Francisco bijeenkwam, niet alleen opnieuw de krachtig door de Directors verdedigde Machen niet benoemde, maar bovendien de invloed van de Board of Directors op losse schroeven met het besluit tot bestuurlijke reorganisatie van Princeton Theological Seminary, werd door diverse scribenten de stormbal gehesen. 'Dat ziet er voor het seminarie niet te best uit!', reageerde Hepp. 'Het liberalisme gaat voorzichtig te werk, maar is helaas aan de winnende hand!'24 Voor de kring van de Christian Reformed Church zou een wetsverzetting te Princeton direct ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de vorming van de eigen predikanten: 'Nauw verwant als we aan die kerk zijn', schreef de Christian Reformed predikant H. Keegstra in De Amerikaanse Wachter, 'historisch, confessioneel en ook wat kerkregeering betreft, gaat ons natuurlijk aan, wat er in haar omgaat. Bovendien ontvangen zóó vele van onze studenten, een gedeelte althans, van hunne theologische opleiding aan Princeton's Seminary, dat we niet anders dan met groote belangstelling nagaan, wat er vooral over die school en met haar, in de Presbyterian Church voorvalt.'25 In Amerika vond Machens strijd met name binnen de Christian Reformed Church bijval, en in Nederland gold dit de kring van de Gereformeerde Kerken: 'Voorzoover wij op zulk een verren afstand deze kwestie beoordeelen kunnen, hebben wij weinig hoop op een oplossing, welke uitvalt ten gunste van het calvinisme in Amerika', schreef Hepp in De Reformatie van 8 juli 1927. 'En toch hebben we in onzen principieel wegglijdenden tijd vóór alles noodig mannen van beginselvastheid. Geve God prof. Machen genade geen duimbreed te wijken.' Hoe schatte men in Nederland de kans in dat het modernisme te Princeton geweerd zou kunnen worden? Impliciet spiegelde men in gereformeerde kring de Amerikaanse situatie aan de Nederlandse. Zoals de synode van Assen standvastig was geweest tegenover de ethisch-angehauchten (de 'halven', om met Kuyper te spreken), zo verwachtte men ook dat de orthodoxe docenten en bestuurders van Princeton niet zouden wijken. 'Mannen als Hodge, Vos, Machen, Wilson, Allis, Craig, Macartney, Kennedy, Alexander, Matthews en vele anderen, willen en zullen het pand, hun toevertrouwd, niet prijsgeven. (...) het zijn vooral die halfslachtige, slappe, ruggegraatlooze, 'in the middle of the road'-mannen, die den strijd zoo moeilijk maken en geheel de kerk in gevaar brengen.126 Daartegenover stak Machen des te gunstiger af. Hij leek een tweede Abraham Kuyper: een scherpzinnig en vasthoudend polemist, de inzet van het kerkelijk conflict en een inspirerend voorbeeld voor velen. Toen zijn benoeming in 1927 opnieuw werd uitgesteld, rezen er plannen voor het stichten van een eigen, fundamentalistische universiteit. Hoezeer men in deze kringen Machen als medestander beschouwde, bleek wel uit zijn benoeming tot president van deze stichting. Hij bedankte echter voor de eer, in de eerste plaats omdat de strijd aan Princeton nog niet verloren was, en in de tweede plaats, omdat hij de calvinisten in de Northern Presbyterian Church niet wilde loslaten omwille van de theologisch en confessioneel niet hecht gefundeerde fundamentalisten. Zo'n militante en belijnd-principiele opstelling sprak de Nederlandse en Amerikaanse gereformeerden uit de school van Kuyper toe. Dat Machen met zijn strikte standpunten hetzelfde verwijt van farizeïsme kreeg, dat ook de verdedigers van de synodebesluiten van Assen (1926) had getroffen, versterkte de sympathie nog.27 Machen werd voor de gereformeerden 'één der onzen'. Hepp plaatste hem - niet geheel juist28 - in een kuyperiaans kader als 'strijder voor de calvinistische wereld- en levensbeschouwing'29 en prees Machen als iemand die 'het stoere calvinisme niet wil inruilen tegen het slapper en soepeler fundamentalisme. (...) Er zijn er in Amerika wel, die aan de toekomst van het calvinisme daar te lande wanhopen. Doch zoolang God aan een land mannen als prof. Machen geeft, moet het als kleingeloof worden aangemerkt, indien men zijn optimisme in deze verliest.'30 Deze uitspraken zijn illustratief voor de zorg over de ontwikkelingen rondom Princeton binnen gereformeerde kring en voor de steeds positiever houding die er na het bekend worden van de spanningen te Princeton jegens Machen werd aangenomen.

Er is wel, als ik even mag afdwalen, een pikant trekje aan dit Nederlandse gereformeerde pleit voor een orthodox Princeton Theological Seminary. In de tweede helft van de jaren twintig werden de gereformeerden binnen hun gelederen geconfronteerd met een onaangenaam gevolg van de kwestie-Geelkerken. Uitgerekend aan de Vrije Universiteit, de instelling waarop de gereformeerden met recht bijzonder trots waren, waren een viertal docenten uit de literarische en juridische faculteit, die de kerkscheuring ten gevolge van de besluiten van de generale synode van Assen in 1926 niet relevant achtten voor het functioneren van de universiteit. Wat betekende dit? Waren de besluiten van Assen - genomen op advies van leden van de theologische faculteit - volgens deze docenten niet gelukkig, zoals buiten de kring van de Gereformeerde Kerken ook al was uitgesproken door verwante theologische omstanders, zoals de confessioneel-hervormde prof. dr. Th.L. Haitjema, de Duitse Reformierte dr. W. Kolfhaus en door de christelijkgereformeerde docent J.J. van der Schuit? Of ging het de dissidente docenten niet zozeer om de kerkelijke toestanden, maar stond ze een in geestelijk opzicht pluriformer universiteit voor ogen? In de precieze motieven van de docenten was de achterban niet sterk geïnteresseerd. In beide gevallen betekende de opstelling van de betreffende docenten volgens veel gereformeerden verraad aan het gereformeerde karakter van de Vrije Universiteit. De onrust over deze zaak nam toe, toen de universiteitsbestuurders duidelijke maatregelen - lees: verwijdering van de docenten - in eerste instantie achterwege lieten, maar in gesprek traden met de docenten in kwestie. Dit was koren op de molen van ds. G.H. Kersten, voorman van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die na de jaarvergadering van 1927 van de Vereeniging voor hoger onderwijs op gereformeerden grondslag, waarvan de Vrije Universiteit uitging, in zijn orgaan De Saambinder concludeerde dat de bestuurders tornden aan de gereformeerde grondslag. Toen het Amerikaanse Christian Journal dit bericht overnam en in verband bracht met de toestand te Princeton, kwam Hepp in het geweer. Hij wilde voorkomen dat men uit de verwikkelingen aan de Vrije Universiteit de slotsom opmaakte dat deze onderwijsinstelling zich in een soortgelijke crisis bevond als Princeton Theological Seminary doormaakte: 'Voor de moeilijkheden, waarin de Vrije Universiteit verkeert, wordt thans een oplossing gezocht. En hiervan kan men zeker zijn: de Vrije Universiteit blijft èn in haar grondslag èn in haar hoogleeraren onverdacht gereformeerd.'31 Hepp had in zoverre gelijk, dat de bestuurders van de Vrije Universiteit zich inspanden om, zonder zich in kerkelijke strikken te verwarren, onder die verdenking uit te komen.32 De weg van liberalisering van de gereformeerde grondslag wilde men zeker niet op. In dat licht kan wellicht het verlof gezien worden, dat Hepp in 1928 door de curatoren verleend werd voor een reis naar Princeton. Expliciet vermeldden zij in hun toestemming als reden: 'de wankele positie der gereformeerden in het Seminarie te Princeton'. 33 De Vrije Universiteit wilde, ondanks de complicerende factor van de kerkelijke besluiten van Assen, als gereformeerde universiteit voortgaan en ook geestverwante instellingen daarin steunen.

Om nu ons pad te vervolgen: de gereformeerden verklaarden dus hun steun aan Machen, in wie de pers, nu hij eenmaal als geestverwant was omarmd, ook uitnemende kwaliteiten ontdekte en wiens persoonlijkheid boven elke verdenking werd gesteld: 'Meer en meer maken zijn zoogenaamde 'karakterfouten' hem in ons oog tot een man van karakter.' 34 Maar deze waardering voor de strijder kon niet verhullen dat zijn strijd weinig uitzicht bood en dat er steeds terrein verloren ging. Na de aanvaarding van het voorstel tot reorganisatie van Princeton door de presbyteriaanse synode van 1927 zag Keegstra in De Amerikaanse Wachter de zaak derhalve somber in: 'Met den schijn te ijveren uit liefde voor geheel de kerk en tot hare eenheid, heeft men gewerkt aan losmaking van hare voornaamste school van haren grondslag in het onveranderlijke Woord van God. (...) het verlies van het oude en geliefde Princeton, zooals het onder ons bekend stond en gewaardeerd werd, wordt een pijnlijk verlies, niet alleen voor de Presbyterian Church, maar voor heel de kerk van Christus in ons land.'35 In De Bazuin uitte prof. dr. A.G. Honig zich in gelijke zin.36 En inderdaad, in mei 1929 aanvaardde de general assembly van de Presbyteriaanse Kerk de nieuwe bestuursstructuur en stelde daarmee Princeton in principe open voor niet-orthodoxe docenten. Daarmee was de teerling geworpen. Machen, Allis, Van Til en Wilson beschouwden de strijd als verloren en dienden hun ontslag in, alle beweringen dat Princeton niet veranderen zou ten spijt.

4. De stichting van Westminster Theological Seminary

Spoedig werd in Nederland bekend, dat de vertrokken hoogleraren op 18 juli 1929 een nieuw seminarie hadden gesticht te Philadelphia: Westminster Theological Seminary. Maar tevens werd bekend dat Hodge, Armstrong en ook de uit Nederland afkomstige Vos niet Machen waren gevolgd, maar aan het 'nieuwe' Princeton verbonden bleven. Het front van de orthodoxen was gebroken en dit maande de orthodoxe presbyterianen en de met hen meelevende gereformeerden in Nederland en Amerika tot enige behoedzaamheid. Het was duidelijk dat de sympathie over het algemeen lag bij degenen die Princeton hadden verlaten, maar toch werd begrip getoond voor de achterblijvers. In ogenschouw werd genomen, dat Vos en anderen reeds op gevorderde leeftijd waren en binnen enkele jaren hun emeritaat zouden ontvangen. Hun overgang zou het nieuwe seminarie dus nauwelijks meer kunnen baten en bovendien moesten zij voorkomen hun pensioen te verspelen.37 Prof. dr. H. Bouwman wees er in De Bazuin van 2 augustus 1929 ook op hoe zwaar het velen viel te breken met de eerbiedwaardige onderwijsinstelling: 'Immers Princeton's Seminarie is zoo rijk aan goederen, en bezit prachtige gebouwen en een kostbare bibliotheek.' Maar hij vervolgde met woorden, die sympathie voor Machen verraden: 'Toch zal er een beslissing door de gereformeerden genomen moeten worden.' In de loop van 1929 bleek echter dat geen andere docent van Princeton de eerste vier zou volgen naar Westminster. Het nieuwe Seminarie begon het eerste cursusjaar op 25 september 1929 met vijftig studenten en zeven docenten; het achttien docenten tellende Princeton schreef dat jaar ruim honderdvijftig studenten in, een kleine honderd minder dan in het topjaar 1928, zodat het totale aantal ingeschreven studenten dat jaar ruim zevenhonderdvijftig bedroeg. Nu het nieuwe seminarie levensvatbaar was gebleken, wonnen de oordelen aan duidelijkheid. De vertogen van Princeton-bestuurders dat het seminarie door de reorganisatie niet van karakter was veranderd, vonden geen gehoor meer onder orthodoxe presbyterianen. En hun oordelen over de achterblijvers werden scherper:

It is significant that the professors drs. Vos, Armstrong and Hodge do not join in these protestations as to the soundness of Princeton. They seem to be much more sympathetic with Westminster than with President Stevenson's policy. Everyone here feels that the position of these men is therefore wholly inconsistent and misleading. They should really come out for their conviction, but whether they really will is something that only time will tell. Dr. Vos is ready for retirement, and dr. Hodge has been in very poor health. He talks of keeping his grandfather's (Charles Hodge) chair soundly reformed.38

De ontwikkeling van het Nederlandse oordeel over de stichting van Westminster Theological Seminary bewoog zich langs dezelfde lijnen als in geestverwante Amerikaanse presbyteriaanse en gereformeerde kringen, zij het dat enige couleur locale er aan bijdroeg dat dit oordeel wellicht wat enthousiaster dan elders in het voordeel van Machen uitviel. Want voor de Nederlandse waarnemers van de Amerikaanse ontwikkelingen was het een aangename verrassing te vernemen dat Machen op de stichtingsvergadering van Westminster op 18 juli 1929 als enig ander lichtpunt temidden van een calvinisme in verval had gewezen op de Gereformeerde Kerken in Nederland, die onder leiding van dr. A. Kuyper en dr. H. Bavinck een machtig christelijk leven hadden opgebouwd.

Machen haalde in zijn rede bij de opening van Westminster Theological Seminary zelfs letterlijk Kuyper aan, die in 1898 te Princeton in zijn laatste Stone-lezing, handelend over het calvinisme en de toekomst, had gezegd, dat een calvinistische kerk ook bereid moest zijn het calvinisme te verdedigen. De kleinheid van de kring deerde dan niet, zo bemoedigde Machen zijn gehoor met Kuypers woorden, als de kern maar gaaf was.39 De geschiedenis van de Nederlandse gereformeerden was voor Machen en zijn kring medio 1930 een inspirerend voorbeeld, meer dan ze dat toen was voor de Christian Reformed Church. Hij wenste wel, zo schreef hij Greijdanus, dat God would give us an American Abraham Kuyper - a true christian statesman in our own church who would tell us how we become free from entangling alliances and do what was done in your country nearly fifty years ago! Certainly Westminster Seminary is a step in exactly that direction.40

Maar niet alleen strekte de geschiedenis van de Nederlandse gereformeerden de kring van Westminster tot voorbeeld, er waren ook in het heden verbindingen tussen Nederland en het nieuwe seminarie. Naast de met Machen naar Westminster vertrokken Van Til, hoogleraar voor de apologetiek, was ook de spoedig na de opening van het nieuwe seminarie opgetreden hoogleraar voor de systematische theologie, dr. R.B. Kuiper, van Nederlandse afkomst. Hij was een broer van dr. H. Kuiper, die in 1928 aan de Vrije Universiteit bij Hepp was gepromoveerd, terwijl de assistent-hoogleraar Nieuwe Testament, dr. N.B. Stonehouse, een regelrechte leerling was van de Vrije Universiteit. Hij was op 14 juni 1929 bij Grosheide gepromoveerd. De Nederlandse connectie was voor deze docenten meer dan een curiositeit. Stonehouse en Van Til hielden te Westminster de Nederlandse gereformeerde traditie in ere, zoals Vos dat jarenlang te Princeton had gedaan.41

Met name de hoogleraren Greijdanus en Grosheide bleven dankzij persoonlijke contacten met diverse docenten van Westminster goed op de hoogte van de ontwikkelingen. 42 Zij maakten van hun informatie gebruik om de Nederlandse gereformeerden voor te lichten over het nieuwe seminarie. Grosheide sprak zich in De Heraut in enkele breed informerende artikelen dankbaar uit voor het nieuwe seminarie te Philadelphia,43 terwijl Greijdanus in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift een in de kring van Westminster zeer gewaardeerd artikel44 wijdde aan het sinds mei 1930 verschijnende maandblad Christianity Today. A Presbyterian Journal Devoted to Stating, Defending and Furthering the Gospel in the Modern World, dat nauw aan Westminster gelieerd was. In dit artikel citeerde hij ter toelichting van het presbyteriaanse conflict uitvoerig uit de eerste nummers van dit maandblad. Naast de historische en persoonlijke banden sprong tenslotte voor de Nederlandse gereformeerden nog een belangrijke organisatorische overeenkomst in het oog. Bij internationaal georiënteerde gereformeerde theologen leefde in de jaren twintig de hoop, dat het calvinisme buiten Nederland onder andere in Duitsland, Zuid-Afrika en Hongarije baan zou breken. Sinds de Duitse gereformeerde kerken na 1918 vrij van de staat waren gekomen, werd vanuit Nederland herhaaldelijk aangedrongen op het stichten van een eigen theologische opleiding, ja beter nog, een vrije universiteit.45 Aanvankelijk was in dezen de hoop gevestigd op de in 1921 gestichte leerstoel voor gereformeerde theologie te Göttingen, doch de daarop benoemde Karl Barth voldeed niet aan de Nederlandse verwachtingen. Maar toen de Reformierte Bund in 1928 ter aanvulling van het staatsonderwijs een Theologische School te Elberfeld opende, rezen de verwachtingen opnieuw: zou hieruit dan een vrije universiteit kunnen ontstaan?

Eenzelfde verwachtingsvolle Nederlandse reactie valt op te merken bij de stichting van Westminster Theological Seminary. Het viel op dat dit seminarie vrij was van de kerk en in dit opzicht lag de vergelijking met de Vrije Universiteit voor de hand: 'We roepen deze nieuwe Theologische School, die volgens de berichten reeds deze herfst zal geopend worden, een hartelijk welkom toe. Voor den moed en opoffering, die uit deze stichtingsdaad spreekt, hebben we allen eerbied. We verblijden ons, dat in de Presbyteriaansche Kerk toch een machtige kern is overgebleven, die met dit liberalisme niet wil saamgaan', aldus H.H. Kuyper in De Heraut van 6 oktober 1929. Hij vervolgde: 'En nog grooter oorzaak van verheugenis zou het ons wezen, wanneer deze vrije Theologische School kon worden uitgebreid tot een Universiteit, die niet alleen voor het theologisch onderwijs, maar voor alle vakken de gereformeerde beginselen bepleitte.' Naar zijn oordeel openden zich hier voor gereformeerd Amerika perspectieven, even groot als hij in Europa voor de Vrije Universiteit achtte wegggelegd. Ter onderstreping van de onderlinge banden kreeg ds. J.C. Rullmann in Christianity Today de gelegenheid een artikel te publiceren over de Vrije Universiteit, die in oktober 1930 haar vijftigjarig bestaan herdacht. In de redactionele introductie op Rullmanns artikel over ontstaan en bestaan van de Vrije Universiteit werd ook van Amerikaanse zijde gewezen op de close parallel between the Free University of Amsterdam and Westminster Theological Seminary in Philadelphia. Though separated in time by a half century, the founding of each was made necessary by the amazing spread of unbelief in the church. Like Westminster, the Free University of Amsterdam was designed to be free of all ecclesiastical control that might quench its witness to the reformed faith. Both institutions were founded by minorities whose faith was undaunted by the ridicule of opponents. The Free University has now become one of the leading institutions in Europe.46

Temidden van dit enthousiasme met een Nederlands tintje was het des te opvallender dat Hepp, die de Amerikaanse toestanden beter kende dan menige collega te Amsterdam of Kampen, terughoudend was over de stichting van Westminster. Anders dan zijn sympathie voor Machens strijd in de voorgaande jaren zou doen vermoeden, onthield Hepp zich als enige Nederlandse scribent van een keuze tussen de seminaries. Hij waarschuwde tegen eenzijdige oordeelvellingen en legde de vinger bij het feit, dat hoogleraren van onverdacht gereformeerde signatuur, zoals Armstrong, Hodge en Vos, Machen niet waren gevolgd. Hepp wachtte zich er daarom voor te zeggen, 'dat dit seminarie thans reeds zijn gereformeerd karakter heeft verloren.'47 Hij hield de mogelijkheid open, dat het initiatief tot oprichting van Westminster te vroeg was genomen, of ook dat dit initiatief Princeton er als nog toe drong zijn oude karakter te behouden. Hepps behoedzame opstelling lokte in Nederland geen kritiek uit, maar vond evenmin bijval. Hepp hield begin april 1930 zijn Stone Lectures over Calvinism and the Philosophy of Nature (Grand Rapids, 1930) aan Princeton Theological Seminary. Hij verbleef bij dr. S. Zwemer, sinds 1929 hoogleraar aan het seminarie en van Nederlandse afkomst.48 Zou hij na Vos het volgende Nederlandse contactpunt worden aan het seminarie? Zwemer was niet op de hand van Machen,49 en Hepp kwam er mede om deze reden niet toe Princeton te diskwalificeren. Hepp bezocht ook Westminster Theological Seminary te Philadelphia. Hij hield er een voordracht en ontmoette op 5 april Van Til, Stonehouse en andere docenten; Machen was verhinderd. Hij maakte er geen goede indruk. De docenten verwachtten van Hepp een duidelijke keuze tussen Princeton en Westminster. Hij onthield zich echter daarvan en dat kwam voor hen neer op een keuze voor Princeton.50 Stonehouse gaf Grosheide in een persoonlijk schrijven zijn indruk:

It has been a source of great regret to me that prof. Hepp allowed himself to come under the influence of Dr. Zwemer and others at Princeton to such an extent, that he apparently thinks that Westminster would not be in existence but for a personal quarrel. This is really ridiculous. (...) We are very desirous of the sympathy and support of the Gereformeerde Kerken. Our history is not without parallels. Our principles are the same and on the main our opponents are the same. We know that if you were here on the ground, you would take our view of it. You discovered in Holland, and we have seen here, that compromise with those who claim to be orthodox but are shouting peace at any price, can never bring the church out of her present deplorable condition.51

Anders dan in Nederland reageerde men in Christian Reformed kringen wel op Hepps behoedzame opstelling. Prof. Meeter meende dat Hepps bezoek over het algemeen aangenaam en nuttig was geweest, maar op één punt had hij de Amerikaanse gereformeerden teleurgesteld: 'Zijn oordeel over Princeton schijnt al te gunstig te zijn. Meerderen zeggen dat dr. Stevenson en Zwemer e.a. dr. Hepp om den tuin geleid hebben.'52 Als vertegenwoordiger van een kring van belangrijke buitenlandse sympathisanten stelde hij teleur, zoals ook Machen op 13 november 1930 aan Greijdanus indirect te kennen gaf: 'I cannot see how any member of your church, if he takes the slightest trouble to look into the true situation here, can help supporting us in the most whole-hearted way.'53 Hepp was inderdaad een uitzondering binnen de calvinistische kringen in de Verenigde Staten en Nederland, die als geheel instemden met de woorden van dr. G. Keizer over Westminster Theological Seminary in De Bazuin van 25 oktober 1929: 'Men wil hier de oude lijn van Princeton volgen. God zegene deze nieuwe stichting! Het internationaal calvinisme zoeke en sterke deze broeders!' Na 1930 werd Hepps functie als America-watcher overgenomen door andere scribenten, die uitdrukkelijk de zijde van Westminster kozen. Van bijzondere betrokkenheid van en met de Nederlandse gereformeerden getuigde het, dat Grosheide van januari 1933 tot oktober 1935 in Christianity Today een nieuwsbrief verzorgde over het kerkelijk leven in Nederland,54 en dat sinds november 1935 maandelijks in het Engels vertaalde meditaties van dr. A. Kuyper in dit maandblad werden gepubliceerd. En ook toen Machen in de loop van de jaren dertig in een kerkelijk conflict verwikkeld raakte, dat tot een kerkscheuring leidde, schaarden de Nederlandse gereformeerden zich aan de zijde van Machen en de kleine Orthodox Presbyterian Church.55 Opnieuw inspireerden de gebeurtenissen aan de overzijde van de oceaan tot vergelijking met de geschiedenis van de Nederlandse gereformeerden: 'In the Netherlands the reformed people have followed with great attention the processes against Dr. Machen', aldus Grosheide in Christianity Today van augustus 1935. The treatment of his case looks wonderfully like the ecclesiastical processes in our own country, for example, those after the movement of 1886.' Aan de sympathie voor Princeton kwam na een relatie van vijftig jaar ras een einde, een breuk die definitief werd doordat een contactpunt voor Nederlandse gereformeerde theologen na het emeritaat van Vos in 1932 wegviel en Princeton zich in de jaren dertig meer en meer oriënteerde op de dialectische theologie. Vanuit Amerika gaf Van Til vanaf 17 mei 1935 in De Reformatie met zijn geregeld commentaar op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten in de rubriek 'Brieven uit Amerika' een nieuwe impuls aan de overzeese belangstelling. Vrijwel al zijn brieven bevatten een scherpe bestrijding van de modernistische of barthiaanse sympathie van Princeton. Op 31 december 1937 concludeerde hij: 'De geschiedenis na 1929 heeft dan ook wel bewezen, dat er van Princeton eigenlijk geen gereformeerd geluid meer wordt gehoord. Karl Barth heeft Princeton zoo goed als vervoverd.' In deze periode was het met veel persgerucht omgeven bezoek van Schilder aan Amerika begin 1939 een belangrijke gebeurtenis, omdat hij er getuigenis aflegde van de vitaliteit van de gereformeerde theologiebeoefening in antwoord op Barth56 en een impuls gaf de kerkelijke en theologische verschillen tussen Amerikaanse gereformeerden, die in 1924 tot scheuring hadden geleid, te heroverwegen. Maar dat is een andere geschiedenis.

5. Slot

De aandacht voor Gresham Machen en Westminster Theological Seminary is in Nederland tijdelijk geweest, vanaf het ontstaan van de kerkelijke discussies over Princeton Theological Seminary in 1926 tot het overlijden van Machen in 1937. Daarbij moet bedacht worden, dat de berichtgeving over de zaak-Machen en Westminsters ontstaansgeschiedenis, op een enkele uitzondering na, incidenteel en fragmentarisch was. Het was een onderwerp voor specialisten, behandeld in een rubriek, gezet in een kleine letter; in de veelgelezen rubrieken van de hoofdredacteuren van de kerkelijke weekbladen werden Machen en Westminster, op een enkele uitzondering na, niet aan de orde gesteld. De belangstelling voor het conflict was eerder formeel dan inhoudelijk. Niet eenmaal werden de verhoudingen binnen de Northern Presbyterian Church uiteengezet en aangegeven wat de positie van Machen daarbinnen was. Ook werd niet gewezen op overeenkomsten tussen Machen en Kuyper, zoals diens pleit voor een wetenschappelijk toegerust calvinisme en voor een concrete binding aan de confessie. Machens werk werd niet besproken57, en was in Nederland nauwelijks beschikbaar. Wat de scribenten trof in het conflict was de overeenkomst in overtuiging en de parallellen met de eigen kerkgeschiedenis, met name de Doleantie. Toen was Kuyper de leider van de orthodoxe groepering tegenover de synodale bestuurselite, en ook toen speelde de oprichting van een eigen opleiding, vrij van de kerk, een rol in het kerkelijk conflict. Ook van Amerikaanse zijde werd deze parallel opgemerkt, en Machen stelde zijn kring zelfs de ontstaansgeschiedenis van de Gereformeerde Kerken ten voorbeeld. De relatie met Westminster Theological Seminary is niet zo van betekenis geweest voor de Vrije Universiteit als voordien de band was met Princeton Theological Seminary. De contacten tussen Westminster en Nederland liepen uiteindelijk niet via Amsterdam, maar hoofdzakelijk via Kampen. Dit hield enerzijds verband met Hepps gereserveerde opstelling jegens Westminster in 1930 en met Grosheide's staken van de medewerking aan Christianity Today in 1935; anderzijds speelde hier een rol, dat Greijdanus bij de start van Westminster een warm pleidooi voor het nieuwe seminarie voerde in de pers, alsmede dat Schilder in 1935 de anti-barthiaan Van Til aan De Reformatie wist te verbinden. Op de achtergrond van deze verschuiving speelden ook binnenkerkelijke tegenstellingen in Nederland een rol. Ten gevolge van de kerkscheuring binnen de gelederen van Machen in 1936, de Tweede Wereldoorlog en de Vrijmaking van 1944 verliep de relatie met Westminster Theological Seminary echter, om na de bevrijding niet meer op te bloeien.

Dr. George Harinck (1958) is directeur van het Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen en wetenschappelijk medewerker bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme (1800- heden) van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Adres: Melchior Treublaan 38, 2313 VH Leiden.

Noten:
1. A. Kuyper, Varia Americana, Amsterdam, 1899, pag. 148.

2. Zie voor een bondig en helder overzicht van de vroege kerkgeschiedenis van Amerika: M. te Velde, Puriteins, pluraalen opgewekt. Hoofdlijnen uit de kerkgeschiedenis van koloniaal Noord-Amerika (1706- 1776), Apeldoorn, 1996.

3. Sidney Mead, The Lively Experiment. The Shaping of Christianity in America, New York, 1963, pag. 12- 13.

4. Zie: W.M. Brailsfords recensie van Robert T. Handy, A History of Union Theological Seminary in New York (New York, 1987), in: Westminster Theological Journal, L (1988), pag. 379.

5. G.D. de Jong, 'The History of the Development of the Theological School', in: Semi-Centennial Volume. Theological School and Calvin College 1876-1926, Grand Rapids, 1926, pag. 29; Henry Zwaanstra. 'Louis Berkhof, in: David F. Wells, Reformed Theology in America. A History ofits Modern Development, Grand Rapids, MI, 1985, pag. 169.

6. Archief-H. Bavinck. Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit, Amsterdam (HDC). Zie ook: G. Vos aan A. Kuyper, 26 februari 1894: 'Princeton oefent te midden van den algemeenen afval een goeden invloed uit. Men is hier over den loop der dingen beslister geworden in de laatste jaren.' Archief-A. Kuyper, HDC.

7. Zie: James D. Bratt, 'Abraham Kuyper, American History, and the Tensions of Neo-Calvinism', in: George Harinck en Hans Krabbendam (red.), Sharing the Reformed Tradition. The Dutch-North American Exchange, 1846-1996, Amsterdam. 1996, 100-103.

8. James D. Bratt, 'The Dutch schools', in: Wells, Reformed Theology in America, pag. 142. Anderzijds werd Vos' benoeming in Princeton ook beschouwd als een erkenning van de Nederlandse gemeenschap in de Verenigde Staten: J. van Hinte, Nederlanders in Amerika, een studie over landverhuizers en volksplanters in de 19e en 20ste eeuw in de Vereenigde Staten van Amerika, deel II, Groningen, 1928, pag. 437: 'Maar ook buiten de eigen kerkgenootschappen wordt de beteekenis onzer koloniale theologen erkend. Dr. G. Vos van Grand Rapids doceert, naar men zich herinnert, sedert 1893 reeds aan Princeton Seminary en staat daar zeer hoog aangeschreven.' Zwaanstra, 'Louis Berkhof, pag. 156: 'From 1902 to 1904 Berkhof studied at Princeton Seminary, a bastion of Reformed orthodoxy. There he came under the tutelage of Benjamin Warfield and Geerhardus Vos. Both men were staunch defenders of Reformed confessional orthodoxy and the authority of Holy Scripture, including verbal infallibility and inerrancy. H. Henry Meeter, professor of Bible at Calvin College and for many years a close personal friend of Berkhof, reported that Berkhof frequently said that he owed more to Vos than anyone else for his insights into Reformed theology.'

9. Aldus H.H. Kuyper in De Heraut van 12 mei 1929. De Systematic Theology van Hodge werd ook aan de Theologische School van de Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika te Slellenbosch gebruikt. De Gereformeerde dogmatiek van Bavinck heeft in Amerika nooit zo kunnen doorwerken als Hodge's boek in Nederland, omdat deze niet in zijn geheel is vertaald. Van B.B. Warfield is slechts één werk in het Nederlands verschenen: Het godsdienstig leven van den theologischen student, vertaald door C.M.E. Kuyper, Kampen, 1920.

10. J. Ross Stevenson aan de senaat van de Vrije Universiteit, 8 november 1924. Archief-Senaat Vrije Universiteit, Vrije Universiteit, Amsterdam (VU).

11. Vos was om persoonlijke redenen verhinderd aan de uitnodiging te voldoen. Zie: G. Vos aan V. Hepp, 11 augustus 1926. Archief-Directeuren Vrije Universiteit, VU.

12. Aldus K. Schilder in De Reformatie, 7 december 1928.

13. Zie over Hepps reizen naar de Verenigde Staten in 1924 en 1930: George Harinck. 'Valentijn Hepp in America: Attempts at International Exchange in the 1920s', in: Harinck en Krabbendam, Sharing the Reformed Tradition, pag. 115-138.

14. Aldus F.W. Grosheide in De Heraut van 11 juni 1939.

15. Zie: Bradley J. Longfield. The Presbyterian Controversy. Fundamentalists. Modernists and Moderates. Oxford. 1991.

16. Aldus, niet geheel juist, De Heraut van 17 juli 1927.

17. Geciteerd in H.H. Meeter aan F.W. Grosheide, 26 februari 1923. Archief-F.W. Grosheide, HDC.

18. Aldus prof. dr. A.G. Honig in De Bazuin van 31 december 1926. waar hij een samenvatting gaf van Van Andels relaas.

19. Aldus Christianity Today, III (1932), nr. 5 (september).

20. W. Robert Godfrey, 'The Westminster School', in: Wells, Reformed Theology in America, pag. 95.

21. N.B. Stonehouse, J. Gresham Machen. A Biographical Memoir, Grand Rapids, 1954, pag. 72: 'We had this morning one of the finest expository sermons 1 ever heard. It was preached by Dr. Vos, professor of Biblical Theology in the Seminary, and brother of the Hopkins Dr. Vos, and rather surprised me. He is usually rather too severely theological for Sunday morning. Today he was nothing less than inspiring. His subject was Christ's appearance to Mary after the resurrection. Dr. Vos differs from some theological professors in having a better-developed bump of reverence.'

22. D.G. Hart, Defending the Faith. J. Gresham Machen and the Crisis of Conservative Protestantism, Baltimore/London, 1994, pag. 37.

23. George Marsden, Religion and American Culture, San Diego, 1990, pag. 127; zie ook Mark Noll. Between Faith and Criticism, San Francisco, 1986.

24. V. Hepp in De Reformatie van 1 juli 1927.

25. Geciteerd door Hepp in De Reformatie van 1 juli 1927.

26. Hepp in De Reformatie van 1 juli 1927.

27. Machen 'werd gescholden voor 'an intellectual, theological and spiritual Pharize', dus: een intellektueele, theologische en geestelijke farizeeër'. Alzoo dezelfde scheidterm als waarmee de strijders voor de eere Gods in ons land zoo dikwijls worden gegriefd. Gegriefd zelfs door zulken, die overigens dicht bij hen staan.' Aldus Hepp in De Reformatie van 20 januari 1928.

28. Zie het artikel van James D. Bratt in dit nummer van Radix.

29. De Reformatie van 20 januari 1928.

30. De Reformatie van 21 oktober 1927.

31. Hepp in De Reformatie van 11 november 1927.

32. Zie: G. Harinck, 'Colijn en de Vrije Universiteit', in: J. de Bruijn en H.J. Langeveld (red.), Colijn. Bouwstenen voor een biografie, Kampen, 1994, pag. 155-198, m.n. 174-180.

33. Curatoren aan Hepp, Amsterdam. 1 juni 1928. Archief-Curatoren Vrije Universiteit, VU.

34. Hepp in De Reformatie van 21 oktober 1927.

35. Geciteerd door Hepp in De Reformatie van 8 juli 1927.

36. 'Dezer dagen had een oud-leerling der Theologische School [te Kampen] ds. J.K. van Baalen [die omstreeks 1916 te Princeton studeerde] de vriendelijkheid me een tweetal geschriften te zenden, waaruit me bij vernieuwing bleek, welke gevaren het tot dusver zoo beslist gereformeerde Theologische Seminarie te Princeton bedreigen. Laat ons ook deze broeders in ons gebed niet vergeten. En verijdele de Koning der kerk alsnog het pogen, om ook aan afwijkende hoogleeraren een plaats te bereiden aan deze School!' De Bazuin van 27 april 1928.

37. N.B. Stonehouse lichtte in een schrijven aan F.W. Grosheide, 6 oktober 1929, iets toe over de achtergronden van het aanblijven van Armstrong, Hodge en Vos: 'The other men, however (...) were not so well fixed financially that they could throw over their jobs with nothing else in sight, and some of them were approaching or had approached the age of when the professors are granted a pension.' Archief-Grosheide.

38. Stonehouse aan Grosheide, 12 januari 1930. Archief-Grosheide.

39. Aldus de weergave van de openingsrede door F.W. Grosheide in De Heraut, 29 december 1929; en H. Bouwman in De Bazuin, 8 november 1929. Het door Machen gebruikte citaat is afkomstig uit Kuypers zesde Stone-lezing; A. Kuyper, Het calvinisme. Zes Stone-lezingen in october 1898 te Princeton (N.-J.) gehouden, Kampen, z.j. [1925]2, pag. 178. Vgl. J. Gresham Machen aan S. Greijdanus, 13 november 1930: 'In Scotland the representatives of the great reformed tradition are today but a small remnant; in Holland, they are a great church. Truly God has given you a solemn duty and a glorious opportunity in these days. Part of that duty and that opportunity is the holding out of a helping hand to your struggling brethren across the sea. You have done that nobly in your recent article.' Archief-S. Greijdanus, Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen.

40. Gresham Machen aan Greijdanus, 13 november 1930. Archief-Greijdanus.

41. Moisés Silva, 'A Half-Century of Reformed Scholarship', Westminster Theological Journal, L (1988), pag. 254: 'Stonehouse brought to his task a gift that did not surface in Machen's professional work. Largely because of his Dutch background, no doubt, Stonehouse showed a marvellous sensitivity to the bearing of theological thinking on biblical exegesis.' Gresham Machen aan Greijdanus, 13 november 1930: 'The two most heroic nations among the adherents of the reformed faith are both represented in our faculty. Holland is represented (in ancestry and tradition) by Van Til and Stonehouse; Scotland by John Murray.' Archief-Greijdanus.

42. Vgl. Stonehouse aan Grosheide, 12 januari 1930: 'It must be very difficult to form a fair judgment of what has been going on here in America, especially on the basis of a few fragmentary sources which may come to you, but I assure you that this new enterprise deserves the warm sympathy of every truly reformed man in Holland.' Archief-Grosheide.

43. De Heraut van 8-29 december 1929.

44. S. Greijdanus, 'Christianity Today', Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, XXXI, oktober 1930. pag. 209- 220. Zie bijvoorbeeld wat Paul Woolley, hoogleraar kerkgeschiedenis en secretaris-adminstrateur van Westminster, schreef aan Greijdanus op 14 november 1930: 'I deeply appreciate your kindness in sending me a copy of the reprint of your article entitled 'Christianity Today' from the 'Geref. Theol. Tijdschrift'. You have certainly presented the situation in the Presbyterian Church in this country and the means which we conservatives are taking to meet the modernist attack with conspicious clarity. It is especially cheering to find such an understanding appraisal of the American situation and the battle here among our friends in the Gereformeerde Kerk in the Netherlands. We do deeply appreciate your interest and sterling support.' A rch ief-Gre ijdan us.

45. Een voorbeeld is W.F.A. Winckel in De Heraut van I september 1929: 'Geen wonder, dat men in geloovige kringen van Duitschland de vraag stelt: 'Wanneer krijgen wij een vrije theologische faculteit?' Wellicht wordt met het oog op het voorbeeld van Nederland ook de vraag aan de orde gesteld: 'Wanneer krijgen wij een vrije universiteit op christelijken grondslag?"

46. Christianity Today. I (1930), november.

47. De Reformatie van 1 november 1929.

48. Hepp schreef in De Reformatie van 1 november 1929 in verband met de stichting van Westminster over de benoeming van Zwemer: 'Over de toekomst [van Princeton Theological Seminary] zijn we niet heelemaal gerust. Toch waarborgt de benoeming van dr. Samuel Zwemer tot zendingshoogleeraar en die van dr. [J.J.E.] Kuizenga van Western Seminary, beiden mannen, die de gereformeerde belijdenis liefhebben, dat althans in de naaste toekomst de koers niet zal gewijzigd worden. Over deze benoemingen verheugen we ons zeer. Ook al zou hierachter de taktiek schuilen om de gereformeerden niet van het seminarie te vervreemden (iets, dat wij niet kunnen uitmaken) zoo kan de taktiek het feit niet te niet doen, dat het gereformeerd element aan dit seminarie weer is versterkt.'

49. Stonehouse aan Grosheide, 12 januari 1930: 'Dr. Zwemer has somehow convinced many people of his soundness, but it is generally known that he has been a supporter of Stevenson in his advocacy of church union as well as other matters, and against Dr. Machen.' Archief-Grosheide.

50. Vgl. C. van Til aan K. Schilder, 3 mei 1935: 'Dr. [H.] Beets tracht beide partijen te bevredigen maar is in de praktijk aan Princeton's zij; Ook dr. Hepp wilde toen hij hier was, een 'breed standpunt innemen. Zulks kan ik niet. Ik weet, naar mijn diepste overtuiging, wie de gereformeerde leer liefheeft. Dr. C.W. Hodge zeide eens tegen mij dat dr. Zwemer het verschil tusschen pantheïsme en gereformeerde leer niet weet. Dr. Kuizenga heeft in zijn schrijven nog nooit eenige liefde betoond voor wat specifiek gereformeerd is. Dr. McKenzie [die in 1932 prof. Vos opvolgde] heeft het irrationalisme van Barth en Kierkegaard omhelsd. Tezamen is het hun onverschillig of er 'affirmationists' [modernisten] op de board van het Seminarie zijn of niet. Er is menschel ijker wijs gesproken, geen grijntje hoop dat Princeton ooit weer iets voor de gereformeerde waarheid zal doen.' Archief-K. Schilder, Zwolle. Van Til in De Reformatie van 19 februari 1937: 'Toen dr. Hepp hier in Amerika was voor de Stonelezingen te Princeton en ik hem van de 'dreigende deformatie' te Princeton sprak, wilde hij daar niet veel van weten. Hij had nog hoop dat als dr. Stevenson zijn emeritaat ontving een nieuwe president wel eens nieuw leven brengen kon.'

51. Stonehouse aan Grosheide. 11 juli 1930. Archief-Grosheide.

52. Meeter aan Grosheide, 18 augustus 1930. Archief-Grosheide. 53. Archief-Greijdanus.

54. In Christianity Today verschenen tussen november 1935 en januari 1937 vijftien meditaties van dr. A. Kuyper sr., in een vertaling van ds. J.H. de Vries. Curieus is dat Grosheide in oktober 1935 zijn medewerking aan de Nederlandse rubriek in Christianity Today staakte, nadat Van Til in mei in De Reformatie een Amerikaanse rubriek had gekregen. Op de achtergrond speelde hier, dat Van Til koos voor de redactiewijziging bij De Reformatie van april van dat jaar, die Grosheide onwelgevallig was.

55. De oorspronkelijke naam van dit kerkgenootschap was Presbyterian Church in America. Onder druk van de Northern Presbyterian Church is deze naam per 15 maart 1939 gewijzigd in: Orthodox Presbyterian Church.

56. H.H. Kuyper schreef in De Heraut van 8 januari 1939 over dit aspect van Schilders bezoek: 'En waar hij een der beste en krachtigste bestrijders van deze [dialectische] theologie in ons land is geweest, zal in dat opzicht zijn reis naar Amerika, naar we van harte hopen en wenschen, voor Amerika ten zegen zijn.'

57. Een uitzondering vormt het proefschrift van de Christian Reformed predikant W. Masselink over Machen as Apologist, waarop hij op 5 oktober 1938 promoveerde aan de Vrije Universiteit: Hepp was de promotor. H.H. Kuyper noemde in De Heraut van 23 oktober 1938 dit proefschrift een uiting van het besef dat in de Verenigde Staten en in Nederland eenzelfde strijd werd gestreden - maar dit was wel een geïsoleerde uiting.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1997

Radix | 72 Pagina's

'Our history is not without parallels'

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1997

Radix | 72 Pagina's