Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grenzen van de natuurwetenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grenzen van de natuurwetenschap

60 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding.

In Radix van april 1996 heb ik een artikel geschreven over de ouderdom van de aarde.' In dat artikel heb ik laten zien dat er in de loop van de tijd twee antwoorden gegeven zijn op de ouderdomsvraag; het ene gebaseerd op exegese van de bijbel en het andere op onderzoek van de natuur. Vervolgens heb ik betoogd dat er in principe harmonie moet zijn tussen wat de natuur ons leert en wat de bijbel ons leert omdat beiden van dezelfde Auteur afkomstig zijn. Maar dat we niet moeten proberen deze harmonie te bereiken door het antwoord van de natuurwetenschappen te diskwalificeren of door een antwoord vanuit de bijbel - a priori - uit te sluiten. Tenslotte heb ik getracht aan te tonen dat de bijbel ons geen antwoord geeft op de vraag naar de ouderdom van de aarde en dat we daarom de ouderdomsbepalingen van de natuurwetenschappen met een gerust geweten kunnen aanvaarden. In een drietal artikelen is H.Wiegers op mijn stellingname ingegaan.2 In de terminologie, die ik gebruikt heb, diskwalificeert hij de natuurwetenschappen, hij acht deze nl. niet gekwalificeerd om een antwoord te geven op de ouderdomsvraag. Zelf gebruikt Wiegers een andere terminologie. Hij meent dat de natuurwetenschappen hun grenzen overschrijden, als ze menen iets over de ouderdom van de aarde te kunnen zeggen. Letterlijk: "geschied- en natuurkundig kunnen we over het ontstaan en de ouderdom van de aarde niet meer zeggen dan wat de Bijbel ons meldt.De ultieme vraag daarnaar is op geen enkele andere wijze te beantwoorden. Niet vanwege diskwalificatie van bijbelexegese of van natuurwetenschappen, maar omdat het serieus nemen van Bijbel en natuurwetenschap inhoudt dat het overvragen van beide ongeoorloofd is. Door te werken vanuit de wisselwerking tussen Woord en werkelijkheid leren we de door God gestelde grenzen te eerbiedigen ..."3 Hij sluit daarbij aan bij een uitspraak van Gritt:"De natuurwetten zijn eerst geldg geworden sinds de afsluiting van de schepping".4 De moeilijkheid is echter dat dit wel wordt geponeerd maar niet bewezen. Ik kan het wel plaatsen in een betoog dat uitgaat van de stelling dat "zich geen natuurgeschiedenis voltrekt los van die van de mensheid (de cultuurgeschiedenis)"5 maar ook deze stelling is niet bewezen en kan m.i. ook niet gegrond worden op de eenheid van het leven zoals Wiegers doet.6

Ik zou dan ook kunnen vragen om het ontbrekende bewijs te leveren of om tenminste aannemelijk te maken wat met zoveel klem beweerd wordt, maar dat zou de discussie niet bevorderen. Juist omdat uit zijn artikelen blijkt dat het voor Wiegers niet gaat om een stelling die al of niet bewezen kan worden maar om een religieuze stellingname, die niet bewezen maar geloofd moet worden. Zo schrijft hij:

"Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen..." In de hoop van de verlossing. Een gelijkwaardig partnerschap van geloof en wetenschap ondermijnt dit eschatologisch perspectief. Een dergelijke synthese moet daarom worden ontmaskerd om weer direct toegang tot het Woord te krijgen.7

Nu is een "gelijkwaardig partnerschap van geloof en wetenschap" niet een juiste weergave van mijn standpunt - daarover later meer - uit dit citaat blijkt wel hoe diep ingrijpend deze zaak voor Wiegers is. Daarom wil ik proberen duidelijk te maken waarom ik dit geloof niet deel bij de geloofsverbondenheid die er verder wel is. Dit geeft dan tevens de mogelijkheid mijn standpunt verder te verduidelijken.

2. De relatie geloof - natuurwetenschap.

Wiegers ziet voor de relatie geloof - natuurwetenschap drie mogelijkheden:
"1. scheiding tussen geloof en natuurwetenschap (materialisme/atheïsme);
2. gelovige wetenschapsbeoefening (de bijbelse boodschap over het herstel van Gods Koninkrijk als uitgangspunt);
3. gelijksoortigheid van beide ("en dus integratie en harmonie" zoals Boersma stelt)."8

Van elk van deze drie mogelijkheden wil ik iets zeggen, waarbij ik begin bij nr. len 2. Eerlijk gezegd vraag ik me af of dit een reële indeling is. Kun je zo onderscheiden tussen gelovige en ongelovige natuurwetenschap? Ik denk dat er dan geen gelovige wetenschapsbeoefening is; ik weet niemand die de bijbelse boodschap van het herstel van Gods Koninkrijk als uitgangspunt neemt voor de natuurwetenschap. Ook Wiegers niet; hij komt wel tot een grensafbakening - de natuurwetenschap mag niet verder gaan dan zover - maar zeker niet tot bepaling van een uitgangspunt voor de wetenschap. Aan de andere kant zijn er velen die een scheiding van geloof en wetenschap voorstaan, soms in theorie maar meestal in de practijk van hun werk. Sommigen omdat ze niet in God geloven, anderen omdat ze geloofsvragen niet relevant achten voor hun wetenschap. Je kunt daar bezwaren tegen hebben, maar het gaat m.i. veel te ver om dit te karakteriseren als materialisme of atheïsme. Ik denk b.v. aan iemand als Van den Beukei, wiens boeken9 ik met veel genoegen gelezen heb. Als ik hem goed begrepen heb wil hij de bijbel niet gebruiken binnen de wetenschap, zoals zovelen, maar een materialist of atheïst is hij beslist niet! Integendeel, waar materialisme en atheïsme leven van de ontkenning -materialisme van de ontkenning van iets buiten de materie en atheïsme van de ontkenning van God - zijn de boeken van Van den Beukei juist een sterk getuigenis dat er meer is dan alleen maar materie en een sterk getuigenis van zijn geloof in God. Als Wiegers dan ook stelt dat de kern van de zaak is dat de natuur onderdeel is van Gods bestuur zeg ik neen. Wel ben ik het van harte eens met de stelling dat de natuur onderdeel is van Gods bestuur, - beter gezegd ,dat God de natuur bestuurt -maar daar gaat het hier niet om. Het gaat om de vraag wat de natuurwetenschap kan ontdekken van Gods bestuur. Welke wetmatigheden er in de natuur gelegd zijn, hoe die wetmatigheden zijn op te sporen en welke conclusies daaruit getrokken kunnen worden. Als je het uitgangspunt daarvoor zoekt in een bijbelse boodschap denk ik dat je de bijbel overvraagt. De bijbel is ons daar niet voor gegeven.

Dat brengt ons tot het volgende punt. Wiegers meent mijn standpunt te kunnen omschrijven als gelijksoortigheid van geloof en natuurwetenschap, later wordt het zelfs gelijkwaardigheid. Nu kan het zijn dat ik niet erg duidelijk geweest ben, maar dit is beslist niet mijn bedoeling. Geloof en natuurwetenschap zijn heel verschillende dingen, zo zelfs dat ze onvergelijkbaar zijn. Ze zijn niet van dezelfde soort en hun waarde is al helemaal niet te vergelijken.

Wel heb ik geschreven dat er tweeërlei antwoord gegeven wordt op de vraag naar de ouderdom van de aarde, de ene gebaseerd op exegese van de bijbel, en de andere op onderzoek van de natuur. En datje niet - a priori - een van beiden moet afwijzen. Maar daarmee worden geloof en natuurwetenschap niet gelijksoortig en ook niet de bijbel en de natuur, zelfs niet in de beperkte zin van kenbron. De natuur kan omschreven worden als "de werkelijkheid buiten de mens; (bestaande uit) al wat waargenomen wordt of waarneembaar is", zoals Wiegers aanhaalt uit de Larousse Encyclopedie. Je kunt daaraan toevoegen dat God de natuur geschapen heeft en nog door Zijn hand onderhoudt en regeert, maar ik kan niet inzien dat het ontbreken van deze toevoeging de definitie materialistisch maakt of atheïstisch. Hoogstens onvolledig. Aan de andere kant is de bijbel de Heilige Schrift, die "de wil van God volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden."10

Bijbel en natuur zijn dus heel ongelijksoortig, ook als kenbron. Voor vragen over de natuur - de ons omringende werkelijkheid - moetje in de eerste plaats bij die natuur zijn. Voor vragen over de wil van God en ons behoud moetje in de eerste plaats bij de bijbel zijn.Zoals al staat in een uitspraak die aan Augustinus wordt toegeschreven:"de bijbel leert ons niet hoe de hemelen gaan, maar hoe we naar de hemel gaan." Ook NGB art.2 leert die gelijksoortigheid niet. Het gaat daar over het kennen van God: We leren iets over God uit de schepping maar veel meer uit de bijbel - duidelijker en volkomener. Niet alles, dat kunnen we eenvoudig niet, maar wel alles "dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen". Als je dit artikel niet alleen gebruikt voor de kennis van God maar ook voor de kennis van de natuur - Gods werk in schepping en onderhouding - dan leidt dat tot heel vreemde conclusies. Zo heb ik eens iemand horen beweren dat honing zoet is omdat dat in de bijbel staat; van suiker was hij minder zeker omdat de bijbel zich daar niet over uitlaat. We zingen wel eens:"Antwoord op alle vragen geeft ons uw Woord", maar dat is gewoon niet waar. Er zijn vele vragen waarop de bijbel geen antwoord geeft en een goede encyclopedie wel; er zijn ook veel vragen - bv. waarom-vragen - waarop we helemaal geen antwoord krijgen. De bijbel geeft ons geen antwoord op al onze vragen, maar leert ons wel om - met al onze vragen - getroost te leven en te sterven.

Het verschil tussen Wiegers en mij komt dan ook niet omdat ik geloof en wetenschap gelijksoortig acht maar door een verschil in opvatting over wat natuurwetenschap is - m.i.onderscheidt Wiegers onvoldoende tussen natuurwetenschap en natuurfilosofie - en door een verschil in opvatting over de gevolgen van de zondeval en de vloek uit Genesis 3.

3. Natuurgeschiedenis en cultuurgeschiedenis.

3.1. Geen natuurgeschiedenis los van de cultuurgeschiedenis?
Onder het kopje "Eén koninkrijk, één geschiedenis" schrijft Wiegers'1 "Tot de geschiedenis van het geschapene behoort niet alleen wat God bewerkt in de mensenwereld (de cultuurgeschiedenis) maar ook wat Hij, in samenhang daarmee, bewerkt in het "huis waar de mensheid zich bevindt", vaak aangeduid als natuurgeschiedenis." Daarna vervolgt hij met de tekening van een reeks "ingrepen" van God in de natuur, zoals de zondvloed, de ondergang van Sodom en Gomorra, de plagen van Egypte etc. om dan te vervolgen met: "Uit deze reeks ingrepen in de "natuur" blijkt dat zich geen natuurgeschiedenis voltrekt los van die van de mensheid (de cultuurgeschiedenis). De eerstgenoemde functioneert als het ware binnen de tweede en ten dienste ervan. De "werken des Heren", zijn ingrepen in "de natuur", zijn vaak zeer ingrijpende gebeurtenissen in de geschiedenisvan zijn volk of andere volken"

Naar mijn idee zijn deze zinnen fundamenteel voor de stellingname van Wiegers (zie ook paragraaf 1). Helaas zijn zé minder duidelijk dan gewenst is. In de eerste plaats zou je er een definitie van "geschiedenis" in kunnen lezen, zodat alleen geschiedenis mag heten wat verband houdt met mensen, niet wat er gebeurt bij afwezigheid van mensen. Als dat het geval is zou dit echter geen argument zijn in onze discussie, dan zou het alleen gaan om benoeming van gebeurtenissen. In de tweede plaats kun je er een ontkenning in lezen van gebeurtenissen, die buiten het gezichtsveld van de mens vallen. Deze gebeurtenissen horen kennelijk niet tot de geschiedenis van het geschapene en dus niet tot het geschapene. Op een onbewoond eiland gebeurt niets en ook de sterren zijn niet aan een ontwikkeling onderhevig. Ik neem aan dat ook dit niet de bedoeling is. Je kunt ook wat minder ver gaan: Buiten het gezichtsveld van de mens gebeurt misschien wel iets, maar daar hebben we geen of onvoldoende weet van. Ook de natuurwetenschappen kunnen daar geen informatie over geven. Een laatste mogelijkheid is: Van wat er buiten ons gezichtsveld gebeurt weten we niets en we mogen er ook niet naar vragen. M.i. ligt het standpunt van Wiegers dicht bij deze mogelijkheid gezien de verdere uitwerking.

Met Wiegers wil ik er graag aan vasthouden dat er geen autonome natuur bestaat maar dat God alles geschapen heeft en nog steeds onderhoudt en regeert. Maar dat komt niet alleen uit in de "ingrepen " van God in de natuur die getekend worden maar ook - en m.i. in de eerste plaats - in de dingen van elke dag.
- Dag aan dag draagt Hij ons, Ps.68:10.
- Die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven als ze roepen, Ps. 147:8;
Ook de raven op een onbewoond eiland!
- Hij bepaalt het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name, Ps. 147:4;
Ook de sterren, die wij niet eens kunnen zien.

De natuurgeschiedenis is dan ook geen deel van de cultuurgeschiedenis; het is eerder omgekeerd. De natuur is veel breder dan de cultuur en daarom ook de natuurgeschiedenis breder dan de cultuurgeschiedenis. De eenheid tussen beiden moet dan ook niet gezocht worden in het betrokken zijn op de mens maar in de regering van God. Als je dat wilt uitdrukken in termen van Gods Koninkrijk is het mij wel - God regeert over alle schepselen - maar dan gebruik je de term Koninkrijk breder dan meestal in de bijbel gebeurt. Dan is niet alleen de steen, die het beeld verbrijzelde in de droom van Nebukadnezar (Dan.2) afbeelding van het Koninkrijk van God, maar hoort dat beeld met zijn gouden hoofd er zelf ook bij.

3.2 Geschiedenis van de natuurwetenschap.
De geschiedenis van de natuurwetenschap is natuurlijk wel een onderdeel van de cultuur geschiedenis. Maar dan moet de laatste niet versmald worden tot de geschiedenis van de filosofie. Natuurwetenschap is duidelijk anders dan filosofie. Tenminste anders dan wat wij nu onder filosofie verstaan. Vroeger was dat anders. Newton noemde zijn natuurwetenschap "experimental Philosophy", zo vertelt Stafleu12. Waarbij dan echter de nadruk op het experimentele gelegd moet worden, want daar ligt het verschil tussen filosofie en natuurwetenschap. De geschiedenis van de natuurkunde is dan ook iets geheel anders dan de geschiedenis van de opvatting van filosofen over de natuur. Dat laatste zegt meer over de filosofen dan over de natuur. Eén van de bekendste schrijvers over de geschiedenis van de natuurkunde d'Abro, schrijft in één van zijn boeken13 dat de geschiedenis van de natuurkunde onderscheiden kan worden in drie fasen:
- The observational stage.
-The experimental stage.
- The theoretical and mathematical stage.
Deze drie fasen zijn niet streng van elkaar te scheiden, ze lopen in elkaar over in die zin dat de eerste fase de beide andere omvat en de tweede de derde. De eerste natuurkunde bestond vooral uit waarnemingen (observaties); later kwamen daar de experimenten bij waardoor ook waarnemingen gedaan konden worden onder omstandigheden die niet direct voor handen waren. Tenslotte werden de waarnemingen theoretisch verwerkt en met elkaar in verband gebracht, waarna de resultaten weer experimenteel beproefd werden. De oorsprong van de moderne natuurkunde ligt dan ook niet in de Griekse filosofie maar in het paradijs. In Gen.2:19 lezen we dat God de dieren naar Adam bracht "om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten." Let wel: God brengt de dieren niet naar Adam om hem te vertellen hoe ze heten maar vraagt aan Adam om namen te geven. Daarbij moet hij dus uitgaan van zijn waarneming van de dieren en - om goede namen te kunnen geven - van een nauwkeurige waarneming.

De Griekse filosofie had weinig aandacht voor waarneming en experiment. Pas in de laatste fase van de Griekse cultuur is er sprake van enige ontwikkeling van de natuurwetenschap; Archimedes kan beschouwd worden als een echte voorloper van de moderne natuurkunde, Plato en Aristoteles niet. Voor Plato was de zichtbare werkelijkheid niet anders dan de "schaduw van de beelden"; de werkelijke wereld vormen de absoluut onveranderlijke Ideeën, waarvan de zichtbare wereld slechts een schaduwbeeld is. Voor Aristoteles valt de zichtbare wereld samen met de wereld van de Ideeën (de Vormen). Van waarnemingen is nauwelijks sprake: het gaat steeds om "natuurlijke bewegingen". Hooykaas vat dat als volgt samen: "The spherical universe has a movement of rotation; its centre is occupied by the immovable earth. There is an essential difference between the supra-lunar world, consisting of aither and admitting of no other than circular motions, and the sublunar world of the four elements earth, water, air and fire, where the only natural movement is rectilinear, that is either downwards, toward the centre of the world, or upwards, towards the sphere of the moon."14 Als een bewering maar overeenstemt met wat als natuurlijk wordt beschouwd, is geen bevestiging nodig, niet van een experiment maar ook niet van een simpele waarneming. Zo kan Aristoteles zo maar beweren dat het gewicht van een plant toeneemt doordat materie uit de aarde opgenomen wordt; het experiment om een plant samen met zijn pot te wegen is kennelijk niet nodig. Ergens anders vertelt Aristoteles dat vrouwen minder tanden hebben dan mannen en ook minder ribben.15 Ook waarneming is dus kennelijk niet nodig.16

Het is dus beslist niet juist de oorsprong van de moderne natuurkunde te zoeken in de Griekse filosofie. Wel heeft de Griekse cultuur belangrijke bijdragen geleverd waardoor later de natuurkunde ontwikkeld kon worden; daarbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van de wiskunde (Euclides) en aan die van de logica (o.a.Aristoteles). Maar deze banden zijn zeker niet zodanig dat ze een bevestiging vormen voor de opvatting van Wiegers over de moderne natuurwetenschap. Een opvatting die m.i.gekarakteriseerd wordt door de overgangen: moderne natuurkunde = natuurfilosofie = atheïsme = anti-Christelijk.17 In de volgende twee paragrafen zullen we nagaan, dat ook de overgangen naar de volgende fase's van de natuurkunde deze opvatting niet ondersteunen.

3.3. Galileï.
Om de betekenis van Galileï te schetsen wil ik beginnen met een tweetal citaten uit boeken, die niet geschreven zijn vanuit een bepaalde stellingname, om zoveel als mogelijk is een ongekleurd beeld van de gebeurtenissen te krijgen. "The discovery of the experimental method is usually attributed to Galileï, and, for this reason among others, he is regarded as the father of modern science. Some injustice seems to be done to Archimedes, since in all truth it was he who inaugurated the experimental method in his investigations in hydrostatics."11* " Galileï (1564 - 1642) is de grondvester der dynamica, pionier op vele gebieden, de eerste sinds de oudheid, die doelbewust experimenteerde.... In 1589 werd hij hoogleraar in de wiskunde in Pisa en deed hij zijn eerste proeven over de vrije val. Na drie jaar ging hij naar Padua, waar hij de achttien vruchtbaarste en gelukkigste jaren van zijn leven doorbracht. Hier fundeerde hij o.a. de sterkteleer en de elasticiteitsleer, ontdekte de luchtdruk, werkte aan geluidsproblemen, meting van temperatuur en slingerwetten. Een geheel nieuwe wereld opende zich voor hem toen hij een in Holland vervaardigde verrekijker in handen kreeg en verbeterde. Door zijn ontdekking van de vier satellieten van Jupiter, de schijngestalten van Venus en de draaiing van de zon werd hij de meest overtuigde aanhanger van de leer van Copernicus. Doch dit bezorgde hem de tegenwerking van zijn wetenschappelijke tijdgenoten en de vervolging door de Inquisitie. Slechts Kepler erkende zijn grootheid. In 1624, onder een nieuwe paus, die zijn persoonlijke vriend was, kreeg hij vergunning zijn grote werk over de leer van Copernicus te publiceren. Daar de kerk echter dit uiters scherpe, in dialoogvorm geschreven boek gevaarlijk achtte, kreeg hij tot zijn dood toe huisarrest."19

Voor de meeste mensen is van Galileï alleen zijn strijd met de inquisitie bekend. Deze wordt dan soms getekend als een conflict geloof - wetenschap, waarbij uiteindelijk de wetenschap wint van het geloof als ten slotte het werk van Copernicus in 1759 van de index wordt verwijderd. Ik ben het met Wiegers20 eens, dat zo geen goed beeld gegeven wordt van de strijd van toen; het ging inderdaad om een verschil van mening over astronomische modellen, over wereldbeelden21 als u wilt. Maar daar gaat het ook om bij het verschil van mening over een oude of een jonge aarde. Dan praten we ook over twee verschillende wereldbeelden. En het lijkt mij niet goed het verschil van toen te bagatelliseren ten behoeve van de discussie van nu. Ook toen ging het over twee wereldbeelden waarvan de ene verdedigd werd op grond van de exegese van de bijbel en op grond van de traditie en de andere verdedigd werd op grond van de waarnemingen. Het ging voor de betrokkennen wel degelijk om waarheid.

Copernicus was de mening toegedaan dat de aarde en de andere planeten zich in een cirkel om de zon bewegen. Die mening was inderdaad gegrond op "natuurfilosofische argumenten": in feite werd Plato in de strijd geworpen tegen Aristoteles. Maar bij de volgelingen van Copernicus speelt iets anders mee nl. de waarnemingen. Het oude wereldbeeld kreeg een hele schok toen in 1572 een nieuwe ster aan de hemel verscheen: voor iedereen zichtbaar en volstrekt onmogelijk geacht22. En Galileï werd door zijn waarnemingen o.a van de manen van Jupiter, aanhanger van de leer van Copernicus.

Kepler durfde zelfs af te stappen van het door iedereen aanvaarde dogma van de cirkelvorm van de bewegingen van de hemellichamen op grond van een verschil van 8 boogminuten tussen waarneming en berekening. Het ging de voorstanders van het nieuwe wereldbeeld om de feiten, ze vonden dat het oude wereldbeeld daar niet mee in overeenstemming was en daarmee vals was gebleken. Aan de andere kant waren vele tegenstanders van het nieuwe wereldbeeld ervan overtuigd dat ze de bijbel aan hun kant hadden. Uitgegaan werd van een letterlijke exegese van de bijbelgedeelten, die in dezen relevant geacht werden. Zo schreef kardinaal Bellarmine23 dat het concilie van Trent had besloten dat de Schrift moet worden uitgelegd conform de onderwijzing van de heilige vaders, en zij, zowel als de moderne commentatoren op Genesis, Psalmen, Spreuken en Jozia, namen de beweging van de zon om de aarde in de letterlike zin. In dezelfde zin sprak b.v. Voetius. Hooykaas24 schrijft over hem: "According to Voet, Psalm 19 contains not poetical, but historical, factual truth; the Copernican system is therefore in flat contradiction to the text and the intention of the Bible. If the Holy Ghost were to accomodate Himself to the common people, He would teil a lie on behalf of the common people."

Opmerkingen als die van Jones et al.25 en die van Klukhuhn26 doen dan ook geen recht aan Galileï, maar ook niet aan zijn tegenstanders. Het ging hen wel degelijk om de waarheid; de waarheid zoals die te vinden is in de feiten en in de bijbel.27 Ook objectief bezien, vanuit de situatie van vandaag zijn deze opmerkingen nogal aanvechtbaar28. Weliswaar is er bijna niemand meer die gelooft in een absolute ruimte, zodat je niet kunt zeggen of het ene lichaam om het andere draait of omgekeerd als er alleen maar deze twee lichamen zouden bestaan. De vraag of de zon om de aarde draait of de aarde om de zon is dan ook zinloos als alleen aarde en zon zouden bestaan. Maar de werkelijkheid is wel wat gecompliceerder met de miljoenen sterren, die aan de hemel staan. De bekende wis- en natuurkundige Henri Poincaré (1854-1912) verwoordde dat als volgt:

No, there is no absolute space; these two contradictory propositions:"the earth turns round" and "the earth does not turn round" are, therefore, neither of them more true than the other. To affirm one while denying the other, in the kinematic sense, would be to admit the existence of absolute space. But if the one reveals true relations that the other hides from us,we can nevertheless regard it as physically more true than the other, since it has a richer content. Now in this regard no doubt is possible. Behold the apparent diurnal motion of the stars, and the diurnal motion of other heavenly bodies, and besides, the flattening of the earth, the rotation of Foucault's pendulum, the gyration of cyclones, the trade winds, what not else? For the Ptolemaist all these phenomena have no bond between them; for the Copernican they are produced by the one same cause. In saying, the earth turns round, I affirm that all these phenomena have an intimate relation, and that is true, and that remains true, although there is not and can not be absolute space.29

En dan is nog niet eens in rekening gebracht dat er ook nog zo iets als dynamica bestaat! Het wereldbeeld van Copernicus heeft het mogelijk gemaakt om de banen van de planeten ook te berekenen (Kepler, Newton), in het Ptolemaisch beeld blijft dat onmogelijk.

De beide wereldbeelden zijn dan ook bepaald niet gelijkwaardig. Het is inderdaad een verschuiving van de aandacht van de ideeën, die de mensen bedacht hebben naar de waarneming van de feiten. Hooykaas ziet zelfs een duidelijke parallel met het evangelie: "The apostles proclaimed, not those things which seemed reasonable to them, but those things which they "had seen with their eyes and their hands had handled" This, transferred to the field of science, means that just as the faith of the Christians was founded not on a cleverly excogitated system, but on what they had recognized to be hard facts, so science has to accept facts, even when they seem to be against reason and rule"30

3.4. Secularisatie
In navolging van J.H.v.d.Berg31 omschrijft Wiegers32 de opkomst van de moderne natuurkunde als volgt:
"Gods geweldige aanwezigheid behoorde tot het gewone van de dag. Toen die boodschap werd aangevochten doordat de rede op de eerste plaats kwam, begon Gods aanwezigheid uit de dingen te verdwijnen. De ontwikkeling sindsdien van wiskunde en natuurwetenschappen is te beschrijven als de geschiedenis van Gods plaatsverandering, van zijn migratie" Ik meen dat deze omschrijving berust op een ernstige overwaardering van de middeleeuwse "natuurkunde" en een even ernstige onderwaardering van de moderne natuurkunde, waardoor de lijnen niet zuiver worden getrokken. De opvatting over de natuur in de middeleeuwen was niet zo bijbels, maar aangepast aan de griekse filosofie. "Medieval science made no move to eliminate the main shortcomings inherent in the Greek approach to nature, for we find again the same under-estimation of human power and the deification of nature; the overestimation of human reason; and the under-valuing of manual work"33 De opkomst van de nieuwe natuurkunde kan dan ook beter omschreven worden als: "a de-deification of nature, a more modest estimation of human reason, and a higher respect for manual labour". Het is m.i. een belangrijke vooruitgang als het schepsel weer als zodanig wordt herkend en erkend en niet meer "goddelijk" is. Als dat bedoeld wordt met "begon Gods aanwezigheid uit de dingen te verdwijnen" kan ik dat onderschrijven, maar dan dient het positief te worden gewaardeerd en kan god beter met een kleine letter worden geschreven. Bovendien is deze verdwijning niet het gevolg van het op de eerste plaats komen van de rede, maar gaat ze juist gepaard met een wat kleinere plaats voor die rede. Onze kennis komt niet meer alleen voort uit wat we denken, maar vooral uit wat we waarnemen. Het rationalisme van de griekse denkers loopt wel naar (de latere) Descartes, maar niet naar de grondleggers van de moderne natuurkunde zoals bv. Newton en Pascal. Hun natuurwetenschap kun je beter omschrijven als "rationeel empirisme" dan als rationalisme; het gaat om waarnemingen, die door middel van wiskunde met elkaar in verband zijn gebracht.

Deze secularisatie (werelds worden) van de natuurwetenschap moet niet verward worden met de secularisatie, die parallel liep met de kennisvermeerdering van de mensen. Doordat van vele verschijnselen "natuurlijke" verklaringen gevonden werden, meenden velen dat deze verklaringen de enige waren en daardoor werd afbreuk gedaan aan het geloof in God, die alles "als met zijn hand in stand houdt en zó regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen, niet bij toeval, maar uit zijn vaderlijke hand ons ten deel vallen."34 De secularisatie van de natuurwetenschap was meer een zuivering van heidense smetten, waardoor een nieuwe ontplooing mogelijk was. Het waren dan ook vooral Christenen, die meewerkten aan de opkomst van de nieuwe natuurkunde35 en onder hen in de eerste plaats de protestanten36, die minder last hadden van de belasting door de traditie.

4. Enkele aspecten van de natuurkunde.

4.1. Vooroordelen in de natuurkunde.
Er is in het verleden al veel geschreven over het vooroordeel in de wetenschappen. In Nederland vooral door Abraham Kuyper en later door de grondleggers van de Wijsbegeerte der Wetsidee. Daarbij is steeds benadrukt dat de wetenschappen niet onbevooroordeeld zijn maar gestempeld door (religieuze) stellingnamen. Ook binnen het GWG is over deze zaken nagedacht; de eerste publicatie van het GWG gaat over dit onderwerp en onderschrijft het genoemde standpunt37. Zelf heb ik daar altijd grote moeite mee gehad; deze moeiten zijn verwoord in een referaat in 197038. Het is niet mijn bedoeling de argumenten van toen te herhalen; het gaat hier speciaal om de vooroordelen in de natuurkunde en daar wil ik me graag toe beperken.

In 1979 verscheen een verslag van een congres, dat speciaal gewijd was aan de grondslagen van de natuurkunde39. In het voorwoord geeft de redacteur, Toraldo di Francia, een tekening van de ontwikkelingen in de natuurkunde. Hij betoogt datje natuurkunde vooral niet moet vergelijken met de bouw van een huis, maar eerder met een ontdekkingstocht. Natuurkunde wordt niet steen voor steen opgebouwd op de gelegde fundamenten. Integendeel, de ontdekkingsreizigers dringen steeds verder door in het door hen ontdekte gebied, zonder zich veel te bekommeren om de weg die ze daarbij gevolgd zijn. Later volgen dan de beschouwingen over de afgelegde weg, of over de grondslagen. Deze ontwikkeling wordt samengevat in de zin: science is not founded on its foundations. Dat betekent niet dat er geen sprake is van vooroordelen. Er zijn er heel veel en m.i. ook van heel verschillende soort. Het lijkt mij goed om tenminste vijf verschillende soorten vooroordelen te onderscheiden:
a. Impliciete vooroordelen. Dit zijn vooroordelen die ten grondslag liggen aan alle kennis van de natuur en die zelden expliciet gemaakt worden. Voorbeelden hiervan worden bv. door Francke genoemd nl. de vooronderstelling dat de stoffelijke wereld inderdaad volle realiteit is en dat deze realiteit ook kenbaar is40. Deze vooronderstellingen zijn lange tijd als vanzelfsprekend aanvaard; sinds de opkomst van de quantummechanica is dat wat veranderd. Nu is er een stroming die meent dat (een gedeelte van) de stoffelijke wereld pas realiteit wordt door de waarneming41, maar daar zullen we nu niet op ingaan.
b. Kanttekeningen. Dit zijn vooroordelen ,waar de schrijver mogelijk sterk aan gehecht is, maar die geen invloed hebben op het resultaat. Weer een voorbeeld van Francke: "Voor allen geldt gelijkelijk dat 2x2 vier is." "En als ik dan aanvaard 2x2=4, is die stelling alleen waar, wanneer daarin uitdrukking gegeven wordt aan de wetmatigheid die God heeft gesteld, en niet wanneer daarmee bedoeld wordt dat de mens deze stelling vanuit zijn rede of intuïtie aan de stof oplegt."42 Nu gaat het hier niet om de vraag wat getallen zijn (ik denk datje ze het beste kunt zien als abstracties) maar om de vaststelling dat twee maal twee vier is, onafhankelijk van de opvatting over wat getallen nu eigenlijk zijn. Welke opvatting je ook hebt, je bent overtuigd van de waarheid: 2x2=4.
c. Productieve vooroordelen. Dit zijn vooroordelen, die de ontwikkeling van de natuurkunde verder hebben geholpen. Voorbeelden zijn de atomaire structuur van de materie, het flogiston (vuurstof)43 en het relativiteitsprincipe. Deze ideeën hebben elk een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkeling. Dat betekent echter nog niet dat ze waar zijn! Zo bleek het flogiston helemaal niet te bestaan en ook over het relativiteitsprincipe is het laatste woord nog niet gesproken44. Wel hebben ze bijgedragen aan het vinden van wegen om de werkelijkheid beter te verstaan.
d. In-productieve vooroordelen. Tegenover de productieve staan de inproductieve vooroordelen. Ze spelen niet zo'n grote rol - als ze blijken inproductief te zijn , worden ze snel losgelaten, tenminste als het alleen gaat om de productiviteit. Een voorbeeld van inproductieve vooroordelen is het mechanicisme van Descartes met bijvoorbeeld zijn "verklaring" van het magnetisme of van de planetenbanen met behulp van wervels.45 Vooroordelen kunnen ook eerst productief zijn en later inproductief worden. Een voorbeeld is het flogiston.
e. Contra-productieve vooroordelen. Dit zijn de eigenlijke vooroordelen in de oorspronkelijke - ongunstige - betekenis. Contra-productieve vooroordelen beletten het zicht op de werkelijkheid doordat ze voor waar aannemen , wat uiteindelijk niet waar blijkt te zijn. Ze berusten meestal op een filosofische "metafysica"en worden vaak met een keur van argumenten verdedigd. Een goed voorbeeld hebben we al behandeld bij het verzet tegen het Copernicaanse wereldbeeld. Duidelijke vooroordelen waren: "de aarde is het centrum van het heelal" en "hemellichamen beschrijven perfecte en dus cirkelvormige banen". En ik denk dat een jonge aarde ook zo'n contra-productief vooroordeel is.

Samenvattend kan gesteld worden dat vooroordelen wel een rol spelen in de natuurkunde maar dat deze rol niet doorslaggevend is. Productieve vooroordelen - dus die welke een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de natuurkunde - zijn bovendien vrijwel nooit religieus van aard. Het gaat daarom niet op om resultaten van een wetenschap te verwerpen op grond van veronderstelde vooroordelen.

4.2. Waarheidsvragen in de natuurkunde.
In allerlei toonaarden wordt ons voorgehouden dat de natuurwetenschappen geen waarheidsvragen stellen en die nog minder beantwoorden. Zo schrijft Jones "De natuurkundige redetwist er niet over of zijn theorie ook juist is.... Wij bedriegen onszelf als we denken dat er iets verklaard kan worden"46. Evenzo schrijft Van de Berk: "....de natuurwetenschap .... begon haar eigen natuur te scheppen en zocht naar haar eigen waarheid. Nu de grote waarheid verloren ging, moest elk vak wel zijn eigen waarheden gaan zoeken"47. Een nuance hiervan is de opvatting dat de natuurkunde misschien wel waarheid kan bevatten, maar alleen onder stringente voorwaarden. Zo schrijft Wiegers zelf: "Een boodschap die wordt verduisterd als de 'natuur' en de natuurwetenschap niet worden ingevoegd in het kader van het Koninkrijk"48.

En Linnemann: "Maar alleen in verbondenheid aan Gods Woord kan het menselijk denken betrouwbaar zijn; dat geldt voor de vakgebieden van de natuurwetenschappen net zo goed als voor die van de geesteswetenschappen"49. Ten slotte de opmerking van Francke: "2x2=4..is alleen waar, wanneer daarin uitdrukking gegeven wordt aan de wetmatigheid die God heeft gesteld, en niet wanneer..."50.

Ik zou hier tegenover willen stellen dat een deel-waarheid ook een waarheid is. 2x2=4 is gewoon waar, onafhankelijk van de filosofische onderbouwing van de getallenleen Het is zelfs exact en absoluut waar; 2x2=4 is niet ongeveer waar of bij benadering waar of af en toe waar, maar altijd en overal exact waar. Iets anders is het met de uitspraak "gras is groen". Dat is wel waar, maar niet exact. Het is afhankelijk van de soort gras, van de grondsoort, van de regenval en van nog andere factoren. Ook "groen" is geen exact begrip en zou nader gedefinieerd moeten worden. Je zou kunnen zaggen "gras is groen" is wel waar, maar niet exact en ook niet altijd. Tussen deze beide voorbeelden in liggen de waarheden uit de natuurkunde. De valwetten, die Galileï vond, vormen een goede benadering van de werkelijkheid. Wel moest een correctie worden aangebracht omdat de valproeven niet in het luchtledig uitgevoerd werden; tegenwoordig weten we dat ook nog een relativiteitscorrectie nodig is, maar deze is niet eens te meten. De valwetten zijn dus bij benadering waar; niet af en toe maar altijd. Ze vormen natuurlijk maar een deelwaarheid; niet eens de volle waarheid omtrent de zwaartekracht. Dat was ook het bezwaar van Descartes; volgens hem is het onmogelijk iets betrouwbaars over de valsnelheid te zeggen als je niet eerst verklaard hebt, wat zwaarte nu eigenlijk is.51 En dat laatste is een vraag, die nog steeds niet goed beantwoord kan worden. Galileï maakte zich daar niet zo druk om; hij wilde de gevolgen van de onbekende oorzaak - zwaarte - onderzoeken. En dat is het geval met veel natuurkundigen: ze maken zich vaak niet al te druk om de grondslagen - de filosofische fundering - van hun vak; het gaat om de gevolgen. Zo kan Stafleu schrijven: "Natuurkundigen zijn en waren vaak niet filosofisch geschoold, en nog minder geneigd in filosofische disputen partij te kiezen. Bovendien waren de Newtonianen en de anti-Newtonianen zich zeer bewust van de vruchtbaarheid van de oppositionele opvattingen, en waardeerden ze elkaar als natuuronderzoekers."52 En dat was niet alleen vroeger zo; de situatie is wat dat betreft niet gewijzigd. De meerderheid van de natuurkundigen is nog steeds niet erg geïnterresseerd in vragen omtrent de fundamenten, al neemt de belangstelling toe vanwege de vreemde consequenties van de quantummechanica."

Het gebrek aan belangstelling voor de filosofische grondvragen betekent niet dat het in de natuurkunde niet om waarheidsvragen gaat. Natuurkundigen menen wel degelijk dat hun theorie juist is en natuurkundeboeken gebruiken het woord "verklaren" vrij frequent. Alleen heeft dat verklaren een beperkte betekenis. Zo vormt de onzekerheidsrelatie van Heisenberg een verklaring voor de stabiliteit van de materie. Maar het hoe en waarom van die onzekerheidsrelatie is niet bepaald duidelijk. Evenzo geeft een deeltjestheorie een goede verklaring van de eigenschappen van gassen, maar onduidelijk is de grens tussen deeltjes en golven. Er kan dus wel iets verklaard worden, maar niet alles. Onze kennis is beperkt (1 Cor. 13:9) en dat zal ook altijd wel zo blijven (Pred. 8:17). Maar die beperkte kennis is wel betrouwbaar; onze hele cultuur met haar vervoers- en communicatiemiddelen is gebouwd op die betrouwbaarheid.

De verhouding van de deelwaarheden - de kleine waarheden - tot de grote waarheid is voor veel natuurkundigen nooit een probleem geweest. "Van de zeventiende tot de negentiende eeuw waren de meeste natuurkundigen christenen, maar doorgaans hielden zij hun werk sterk gescheiden van hun geloof. Veelal zag men in de resultaten van de natuurwetenschap evenzovele bewijzen van de voorzienigheid van God"54. Soms voel je wel een spanning, maar dan gaat het meer om het stellen van prioriteiten: Mag ik me wel met de kleine waarheden bezig houden als de grote waarheid wordt aangevochten?55

Ik vraag me af, of we met het verzet tegen het ontwikkelen van kleine waarheden, los van de grote waarheid (los van het Koninkrijk) niet meer in de stijl van de griekse denkers en vooral ook van Descartes zitten dan we denken. Ook voor Descartes was het onmogelijk iets betrouwbaars te zeggen, los van het hele wereldsysteem. Die gedachte wordt nog versterkt door de bijzondere positie, die ons verstand blijkt in te nemen. Het menselijk denken is onbetrouwbaar, maar hoe staat het dan met bv. zien en lopen? Is dat ook door de zonde aangetast of alleen het denken? "Ook het denken heeft verlossing nodig. Het denkvermogen wordt veranderd (hersteld) door de wedergeboorte."56 Ik geloof niet dat de bijbel zo spreekt; daar is het denkvermogen niet anders dan het spreekvermogen en de denkkracht niet anders dan de spierkracht. Bij de zondeval zijn niet de vermogens van de mens verminderd, maar heeft hij zijn vermogens anders aangewend. Niet langer was de liefde tot God en tot de naaste zijn drijfveer, maar eigenwaan en zelfzucht. Naast elkaar staan Ps.8: "Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijkheid en luister gekroond" en Ps.14: "Er is niemand die goed doet, zelfs niet één."

4.3. Grenzen van de natuurkunde.
Voor Wiegers liggen de grenzen van de natuurkunde in de tijd; er kan nagegaan worden hoe iets werkt maar niet hoe iets geworden is. Natuurkunde is naar zijn aard a-historisch. Ik meen dat op deze manier de problemen alleen maarweggedefinieerd wordenen zeker niet opgelost. In een recent boek noemt Del Ratzsch57in het hoofdstuk over "popular creationist mistakes" ook deze opvatting en weerlegd die m.i. overtuigend. Om tijd en ruimte te besparen wil ik daar graag naar verwijzen.

Anders ligt het met de opvatting van mevr.Schaeffer-de Wal: De schepping "was een schoon boek,...gemakkelijk te lezen...Maar die tekst is gecorrumpeerd - door de Spreker Zelf - ....Zijn geschreven commentaar is de enig juiste informatie, legitimatie, kritische en herstellende interpretatie van de gesproken tekst. De goede schepping is door God aan de vruchteloosheid onderworpen, in hope echter ..."58. Hierligt de onmogelijkheid tot kennis van de voorgeschiedenis van de aarde dus niet in de aard van de natuurkunde, ook niet in de schepping maar in de vloek na de zondeval. Opvallend daarin is dat wel een sterke band gelegd wordt tussen mens en natuur, tussen natuurgeschiedenis en cultuurgeschiedenis, maar dat de duidelijke band tussen de vloek en de mens niet in rekening wordt gebracht. Daardoor wordt een vertekend beeld gegeven van de vloek; je kunt niet zeggen dat het boek van de natuur is gecorrumpeerd. De vloek hield de vruchteloosheid in, of eigenlijk de beperkte vruchtbaarheid: al zwoegende zult ge daarvan eten en doornen en distelen zal hij u voortbrengen (Gen.3). Het gaat dus om de vruchtbaarheid - niet maar in het algemeen - maar ten opzichte van de mens. De schepping wacht dan ook niet op een algeheel herstel, maar op het openbaar worden van de zonen Gods (Rom.8). Evenals de moeiten van Eva worden vermeerderd worden ook de moeiten van Adam vermeerderd. De schepselen die gemaakt zijn, opdat zij de mens dienen, zodat de mens zijn God kan dienen59 verrichten hun dienst t.o.v. de mens met veel minder inzet nu de mens de dienst aan God heeft opgezegd. En dat blijkt uit alle mogelijke dingen: uit ziekten, uit varkenspest, uit het broeikaseffect en ga zo maar door. Maar dat de bijbel de "enig juiste informatie van de gesproken tekst"(de schepping) geeft kan niet uit de vloek worden afgeleid.

Dat betekent natuurlijk niet dat de natuurwetenschappen geen grenzen hebben, die zijn er duidelijk wel. Maar die grenzen zijn geen tijdsgrenzen; "wel kennis van het heden maar niet van het verleden" geeft geen grens aan van de natuurwetenschap. Het is moeilijk om aan te geven waar die grenzen dan wel precies liggen; ik wil dat ook niet proberen. Maar ik denk datje een eind komt als je maar blijft bedenken dat natuurwetenschappen een beperkte kennis geven over een beperkt gebied.

Er is dan ook sprake van grensoverschrijding als je bevindingen uit de natuurwetenschap wilt gebruiken buiten het gebied van de natuur. Een sterk voorbeeld daarvan is de natuurkundige Bohr: hij heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de quantummechanica en kwam daarbij met het begrip "complementarity". De schijnbaar tegengestelde opvattingen van licht als golfbeweging en als deeltjesstroom werden niet meer gezien als tegengesteld maar als aanvullend; ze zijn complementair. Bohr gebruikte dit begrip echter ook buiten de natuurkunde, als een soort algemene regel en kwam daardoor tot uitspraken als: "the opposite of a deep truth is also a deep truth" en "Truth and clarity are complementary"60. Eenzelfde soort grensoverschrijding zie ik als je het relativiteits begrip uit de natuurkunde gebruikt om de vraag naar de waarheid te omzeilen, maar ook als je de 4- dimensionale ruimte uit de natuurkunde gebruikt in de theologie.

Grensoverschrijdingen trefje niet alleen aan bij natuurkundigen aan, maar ook bij leken op het gebied van de natuurkunde. Meestal gaat het om een confrontatie van de kleine waarheid van de natuurkunde met de grote waarheid van Gods aanwezigheid in de schepping. De kleine waarheid wordt dan gebruikt om de grote waarheid te ontkennen. Een eerste voorbeeld hiervan is de ontkenning van Gods almacht. Dat gaat vaak in de vorm: "De wetenschap heeft bewezen dat ezels niet kunnen praten en dat bijlen niet kunnen drijven en dus kunnen de verhalen uit de bijbel niet waar zijn." Dat hier van een grensoverschrijding sprake is zal voor iedereen duidelijk zijn, maar het is goed om wat nauwkeuriger te kijken waar die overschrijding precies ligt. Nu zal niemand zo ver gaan om te zeggen dat ezels wel kunnen praten en dat bijlen wel kunnen drijven. Maar we zijn wel geneigd om gaatjes te zoeken door te zeggen dat de wetenschap zich bezig houdt met het herhaalbare en dus niets zegt over een speciaal geval. Dan kun je concluderen dat ezels in het algemeen niet kunnen praten maar in een bijzonder geval wel en dat bijlen meestal niet kunnen drijven, maar heel soms wel. Ik denk datje dan al over de grens gegaan bent, want het gaat in de bijbel niet over de vraag of ezels kunnen praten etc. Het gaat daar om wat God doet: Hij wil zijn volk zegenen, ook door een man als Bileam. Daarbij staat niets Hem in de weg, maar moet alles meewerken, ook stomme dieren. Petrus heeft het dan ook over een "stom lastdier, dat met mensentong sprak"61, dus een dier dat niet kan praten en toch sprak! Want God is niet gebonden aan de wetten, die Hij in de natuur heeft gelegd, maar beschikt daar souverein over.

Een tweede voorbeeld is de ontkenning van Gods voorzienigheid. Naar mate meer bekend werd van natuurlijke oorzaken, werd het moeilijker om te geloven in Gods voorzienigheid. Vooral het mechanistisch wereldbeeld heeft hieraan meegewerkt; als de hele wereld bestaat uit een mechaniek dat eens is opgewomden en nu langzaam afloopt, waar is dan het bestuur van God? Descartes formuleerde dat extreem als: Die hypothese heb ik niet nodig. Ook hier is het gewenst om goed na te gaan waar de grensoverschrijding precies ligt. Er zal wel niemand zijn ,die elke causaliteit van de hand wijst, daarvoor weten we te veel van oorzaak en gevolg. Maar zijn we niet veel te veel geneigd om Gods bestuur te zien in de gaatjes, die de causaliteit nog open laat? Zijn we niet blij met het statistisch karakter van de quantummechanica omdat we daardoor verlost zijn van de zware consequenties van het determinisme? Ik denk dat dit dan ten onrechte is. Gods voorzienigheid doet ons niet kiezen tussen wetenschappelijke theorieën, doet ons niet kiezen bv. voor de klassieke opvatting van de quantummechanica tegenover het standpunt van Einstein62. Gods bestuur gaat over alle dingen, ook over de dingen die we wel berekenen kunnen. Maar God is oneindig en voor ons dan ook niet na te rekenen. We weten gewoon niet wat Hij al van eeuwigheid heeft vastgelegd in zijn Raad en wat Hij nog dagelijks doet. Causaliteit is niet in strijd met Gods voorzienigheid; integendeel, God heeft het Koninkrijk voor zijn kinderen bereid "van de gronglegging der wereld af"63.

Een laatste voorbeeld is het evolutionisme als ontkenning van Gods scheppingswerk. In het evolutionisme is het niet meer het Woord van God waardoor de wereld tot stand gebracht is, maar zijn het natuurlijke processen. Processen als "aanpassing aan de omgeving" en "natuurlijke selectie" en dergelijke. Ook hier ligt de grensoverschrijding m.i. weer in de tegenoverstelling. Het evolutionisme zegt: Het zijn'natuurlijke processen en dus heeft God de wereld niet geschapen. Maar daartegenover moeten wij niet stellen: God heeft de wereld geschapen en dus zijn het geen natuurlijke processen waardoor deze cosmos tot stand gekomen is. Ook natuurlijke processen worden door God bestuurd, alle processen, die we kunnen waarnemen. Het behoort tot de taak van de natuurwetenschappen om deze processen te onderzoeken en die onderzoekingen kunnen betrouwbare kennis opleveren. Maar daarvoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Voorwaarden waaraan de evolutie-theorie in haar huidige vorm zeker niet voldoet. De tekening, die Van den Beukei daarvan geeft64, roept het beeld op van een pseudo-religie in plaats van een natuurwetenschap. Ik denk dat hier inderdaad gesproken kan worden van een mythe.

Het verschil tussen Wiegers en mij ligt niet in het aanvaarden van Gods almacht. God kan het heelal best in zeven dagen scheppen. Met een uitspraak, die aan Augustinus wordt toegeschreven zou ik willen zeggen: Daar had Hij geen zeven dagen voor nodig, dat kon ook wel in een seconde. De vraag is echter of Hij dat gedaan heeft en voor de beantwoording van die vraag mag de wetenschap meespreken. Daarbij zijn wel grenzen, zoals boven omschreven, maar niet de tijdgrens, die Wiegers stelt. Ik meen zelfs, dat die notitie werkt als een vooroordeel, dat het zicht op de natuurwetenschap belemmert. Daarover in het volgende hoofdstuk.

5. De ouderdom van de aarde.

5.1. Ouderdomsbepalingen.
In mijn eerste artikel heb ik een korte schets gegeven van de ontwikkelingen die geleid hebben tot de huidige ouderdomsbepalingen van de aarde en van de cosmos.65 Wiegers wijst deze ouderdomsbepalingen af66, maar de gronden daarvoor worden niet duidelijk. De historische geologie "heeft zichzelf als echte historische wetenschap de das omgedaan door haar quasi-historische aanpak." Als antwoord hierop geef ik graag het woord aan de geoloog Van de Fliert:

Van die recente sedimenten nu kent men dan de fysische structuur en de fauna in detail en weet precies onder welke omstandigheden ze tot stand zijn gekomen. En nu blijkt dat een dergelijke zeer nauwkeurige sedimentologische karakteristiek van het recente afzettingsgesteente vaak tot in het kleinste detail overeenkomt met wat fossiel in Kenozoische afzettingen gevonden wordt. Terwijl nu in de laatste vijfduizend jaar van bepaalde typen bv. enkele tientallen meters gevormd zijn, vindt men in stratigraphische kolommen alleen van het Kenozoicum al tienduizenden meters afgezet.Wat moet de conclusie zijn bij een zo gedetailleerde identiteit? Actualisme? Ja maar wat anders, wanneer we het resultaat van vijfduizend jaar sedimentatie tot in detail felijk duizenden malen herhaald vinden in de sedimenten van de aardkorst?67

Hierbij gaat het niet om een absolute ouderdomsbepaling, maar om een vergelijkende; wel om een bepaling die wijst op een ouderdom van miljoenen jaren, waarbij het niet gaat om de vraag of dat tien miljoen is of duizend miljoen.

Meer betrouwbare ouderdomsbepalingen, d.w.z. ouderdomsbepalingen met een kleinere mogelijke spreiding zijn mogelijk door de radiometrie. Een aardige tekening van de opkomst van deze methode geeft Boschke68, die zowel de mogelijkheden als de moeilijkheden naar voren brengt. Bijvoorbeeld bij de beschrijving van de C14 methode. Enerzijds wordt beschreven dat bij deze methode vergeleken kan worden met ouderdomsgegevens uit andere bronnen bv. uit de beschreven geschiedenis en uit de jaarringen van oude bomen. Anderzijds ook de moeilijkheden doordat atoomproeven een duidelijke verhoging van het C14 gehalte gaven, terwijl verbranding van fossiele brandstoffen juist het C14 gehalte verlaagt. De methode is dus bruikbaar, maar moet zorgvuldig gebruikt worden; op die manier zijn ouderdomsbepalingen mogelijk tot maximaal 70.000 jaar, dus al veel verder terug dan de ouderdom van de aarde volgens de methode Usscher. Het gebruik van van radio-actieve stoffen met een grotere halfwaarde tijd geeft een groter bereik van de ouderdomsbepalingen, de methoden steunen elkaar, doordat ze elkaar overlappen en kunnen dan ook goede resultaten geven, mits ze met zorg worden toegepast. Badash kan dan ook schrijven: "Although the age of the earth seems a comfortably settled fact, 150 years ago it was hotly contested." "The controversy, which embroiled Archbishop Ussher, James Hutton, Lord Kei vin, ErnestRutherford, Bertram Boltwood and Arthur Holmes, has "aged" the earth 4.5 billion years during the the past three centuries."69 Er zijn nog slechts weinigen die aan de betrouwbaarheid hiervan twijfelen.

Wiegers stelt hier weinig tegenover; de mening van een enkeling en de bewering dat de "natuurfilosofische tijdrekening" op een cirkelredenering berust. Als voorbeeld wordt aangehaald, "om als radioactieve klok te kunnen dienen moet het radioactieve element een halveringstijd hebben die ligt in dezelfde orde van grootte als de ouderdom van het zonnenstelsel." Nu als dat een cirkelredenering is dan weet ik het niet meer. Het gaat alleen om de keuze van een bruikbaar meetapparaat. De klepspeling van een motor meetje toch ook niet met een duimstok evenmin als de afstand van Amsterdam naar Rotterdam. Zo zoek je ook een passend meetinstrument om een ouderdom te bepalen; als je een te korte halfwaarde kiest bv.C14 dan vindt je dat alle C14 verdwenen is en als je een te lange halfwaarde kiest dan is de nauwkeurigheid klein. Het onterechte verwijt van cirkelredeneringen is trouwens niet nieuw; Del Ratzsch noemt een groot aantal voorbeelden.70

Ik krijg de indruk dat de betrouwbaarheid van de ouderdomsbepalingen door Wiegers aangevochten wordt, omdat de uitkomsten voor hem niet acceptabel zijn. Zijn opmerkingen over betrouwbaarheid staan dan ook tussen paragrafen met meer filosofische opmerkingen over tijd en tijdmeting. Als ik het goed begrepen heb, is de tijd een lineair verschijnsel met een begin- en een eindpunt, maar dient de tijdmeting gebruik te maken van ritmische, periodieke processen. Ik deel deze opvattingen niet; de eerste niet omdat ik er niets van begrijp en de tweede niet omdat er geen enkele grond voor is.

Als de tijd een begin en een eindpunt heeft, was er dus een tijd dat de tijd nog niet bestond en zal er een tijd komen dat er geen tijd meer is. Nu klinkt dat verschrikkelijk diepzinnig, maar wat betekent het eigenlijk? Je kunt veel dingen zeggen over de tijd en er is ook al veel over geschreven. Voor mij blijft het meest kenmerkende dat het begrip tijd een vergelijkingsgrootheid is voor de snelheid waarmee processen verlopen. "Ik ben twintig jaar" betekent dan ook dat mijn groeiproces sinds mijn geboorte evenlang duurde als twintig omwentelingen van de aarde om de zon. Maar wat betekent het dan als er geen tijd meer is? Zijn er dan geen processen meer, geen bewegingen? Draait de aarde dan niet meer.om de zon en draaien de electronen dan niet meer om hun kern? Is er dan geen enkele beweging meer? Ook niet van de verlosten in lofgezangen? Is er dan nog verschil tussen eeuwig leven en eeuwige dood?

Er zijn heel verschillende processen waarbij er een groot verschil is tussen periodieke en niet-periodieke processen. Dat heeft veel bijgedragen tot het filosoferen over de tijd. Periodieke processen leiden tot gedachten over de zin van het bestaan bv. in Prediker 1 Niet-periodieke processen doen denken aan vooruitgang maar ook aan bederf en ondergang. Maar er is geen enkele reden het ene proces wel voor tijdmeting te gebruiken en het andere niet. Een zandloper en een waterklok zijn waardige voorlopers van onze horloges.

5.2.De "Big-bang".
Enige woorden moet ik wijden aan de "big-bang" theorie. Wiegers daagt mij daartoe uit: "In de paragrafen 1 t/m 6 wordt de problematische fase beschreven waarin de oerknal-theorie terecht is gekomen. Van vraagtekens bij en kritiek op deze natuurfilosofie mag men zich niet simpelweg afmaken, door ze te typeren als diskwalificatie van de natuurkunde, zoals Boersma doet."71 Nu maak ik mij niet af van vraagtekens bij en kritiek op de oerknal-theorie; ik plaats zelf ook de nodige vraagtekens, evenals bv. bij de relativiteitstheorie en bij de heersende opvatting binnen de quantumtheorie. De vraag is alleen hoe je daar mee omgaat. Het is terecht als gewezen wordt op de beperktheid van onze kennis, maar dan moet diezelfde beperktheid die al onze theorieën kenmerkt, niet gebruikt worden als een verwijt en mag een theorie daar zeker niet om in de ban gedaan worden. Het zal niet veel moeite kosten, het aantal problemen van de cosmologie, dat Wiegers noemt, met vele uit te breiden. Daarbij gaat het niet om problemen, die niet onderkend worden of weggemoffeld. Ter gelegenheid van de herdenking van de driehonderdste verjaardag van Newtons "Principia" verscheen in 1987 de bundel: "Three hundred years of gravitation"72 waarin de stand van zaken door vooraanstaande geleerden belicht wordt. Daarbij worden vele problemen genoemd, waarvan sommige opgelost zijn en anderen nog op een oplossing wachten. Ik denk speciaal aan hoofdstuk 12 over "inflationary cosmology" waar problemen en mogelijke oplossingen elkaar afwisselen. 73 Maar die problemen verontrusten mij niet; laat de cosmologen rustig verder werken aan een oplossing. En als die oplossing er niet komt is dat ook niet zo erg. Ons kennen blijft immers onvolkomen!

Voor een beter verstaan van de "big-bang" wil ik nog een drietal opmerkingen maken, die wat meer licht werpen op de "problematische fase" van de oerknal.

a. De "big-bang" is in de eerste plaats gebaseerd op waarnemingen: op meting van de afstanden tot andere sterrenstelsels en van de snelheid waarmee deze zich van ons verwijderen. De verhouding van die twee, de zg. constante van Hubble, bepaalt in hoge mate de tijdsafstand tot de oerknal. De onzekerheid bij het bepalen van deze constante is echter groot - ongeveer een factor twee - vooral ten gevolge van moeilijkheden bij de afstandsbepaling, wat ook weer leidt tot een onzekerheidsfactor twee in de ouderdom van het heelal. Andere factoren als de massa-verdeling in de ruimte, het aanvaarden van relativiteitscorrecties en de invloed van de quantummechanica zijn klein. Zelfs als je de zwaartekracht helemaal verwaarloosd krijg je nog een vergelijkbare ouderdom.

b. De spreiding, die Wiegers noemt, waarbij getallen genoemd worden tussen 8 en 20 miljard jaar, is dan ook niet verwonderlijk. Als onze metingen geen grotere nauwkeurigheid hebben, dan ook de theorieën niet die daarop gegrond zijn. Het is eerder opmerkelijk te noemen dat juist deze orde van grootte verkregen wordt die goed aansluit bij de afstand tot de sterrenstelsels en bij de gemeten ouderdom van gesteenten op aarde. Het zou problematisch zijn als er andere waarden gevonden waren bv. enkele miljoenen jaren voor de ouderdom van het heelal en enkele miljarden voor de gesteenten.

c. Een complete cosmologie geeft niet alleen een oerknal, maar ook een beschrijving van de vorming van melkwegstelsels en van zonnenstelsels. Die beschrijvingen zijn zeer complex, meestal worden zwarte gaten gebruikt om het ontstaan van de zwaardere elementen te verklaren. Juist hier zijn de onzekerheden groot en moet nog veel onderzoek worden verricht. Daardoor zullen bestaande theorieën waarschijnlijk nog vele malen herzien moeten worden. Ook dat is niet erg; zelfs als er nooit een sluitende verklaring wordt gevonden. Overigens, deze theorieën hebben geen invloed op de ouderdomsbepaling van het heelal, wel op de ruimtelijke verdeling van de materie.

De "big-bang" theorie is dan ook niet anders dan een gewone natuurwetenschappenlijke theorie; zij geeft beperkte kennis over een beperkt gebied. Beperkte kennis: er zijn nog veel onduidelijkheden en ook de kennis die verkregen wordt, moet eerder gekwalificeerd worden als bruikbaar en waarschijnlijk dan als zeker. Over een beperkt gebied: de theorie geeft een reconstructie van het ontstaan van het heelal, maar spreekt niet over de Maker ervan. Niet in positieve zin maar ook niet in negatieve zin. Het is een ernstige grensoverschrijding als je meent op grond van de "big-bang" theorie, het bestaan van God en van zijn scheppingswerk te kunnen ontkenneen. Het ontbreken van een verwijzing naar de Schepper maakt de theorie echter niet atheïstisch. Niet de theorie is atheïstisch maar de mens die Gods scheppingswerk niet erkent. Het brood dat we dagelijks eten bevat ook geen verwijzing naar Hem, die zorgt voor ons dagelijks brood. Dat maakt dat brood niet atheïstisch, dat is de mens die weigert voor dat brood te bidden en te danken.

6. Barrières voor het geloof.

In de afsluitende paragraaf van zijn artikelen schrijft Wiegers: "Ik geloof dat vooral daar waar natuurwetenschap, beter gezegd natuurfilosofie, haar grenzen overschrijdt, ze fungeert als een barrière voor het verstaan van de verlossende boodschap van het evangelie." en "Een gelijkwaardig partnerschap van geloof en wetenschap ondermijnt dit eschatologisch perspectief. Een dergelijke synthese moet daarom worden ontmaskerd om weer direct toegang tot het Woord te krijgen."74 Nu heb ik er al opgewezen, dat het laatste citaat geen goede weergave van mijn standpunt is (paragraaf 2). Voor vragen over de natuur - de ons omringende werkelijkheid - moetje in de eerste plaats bij die natuur zijn. Voor vragen over de wil van God en onze behoud moetje in de eerste plaats bij de bijbel zijn. Ik meen daarmee in de lijn van de gereformeerde traditie te staan; in de lijn van Augustinus en van Calvijn.75 Dat standpunt ondermijnt niet het eschatologisch perspectief. Als je maar niet in het of-of-denken vervalt. De natuurwetenschap ontkent niet de schepping van God, kan dat ook niet ontkennen zonder haar grenzen ver te overschrijden. De natuurwetenschap kan ook niet veel zeggen over de toekomst; hoogsten opmerkingen maken onder voorbehoud. En dat om twee redenen: de eerste is dat onze kennis, ook van de natuur, zo onvolledig is dat een extrapolatie over langere tijden vrijwel onmogelijk is. Denk maar aan de zeer uiteenlopende beweringen over de gevolgen van het broeikas-effect. Een tweede en nog belangrijker reden is dat God niet onderworpen is aan de natuur, maar daar souverijn over beschikt. Dat betekent dat we zeker kunnen zijn van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde - een zekerheid die geen enkele wetenschap ooit biedt - al kunnen we ons er nauwelijks een voorstelling van maken,hoe die er uit zullen zien, laat staan op welke manier God ze tot stand zal brengen.

Ik zie dan ook een andere barrière voor het geloof. Een barrière waar in feite Van de Fliert al op wees in het slot van zijn artikel. De barrière, die we zelf hebben opgeworpen door onvoldoende ernst te maken met de "duidelijke en belangrijke vragen"," waarvoor God ons in deze tijd plaatst"76. Dit voorjaar stond er in de krant een berichtje dat iemand had uitgezocht uit welk millieu Nobelprijswinnaars kwamen. Daaruit bleek dat meer dan 60% een protestants - christelijke achtergrond had. Opvallend is niet alleen de overeenkomst met de 16e en 17e eeuw, maar ook het verschil.Toen was een meerderheid protestants - christelijk; nu zijn ze het alleen nog van afkomst. Hoeveel van hen zouden nog werkelijk geloven?

Een van de winnaars van de Nobelprijs, S.v.d.Meer, is opgegroeid in een eenvoudig christelijk gezin, en in dat geloof voelde hij zich aanvankelijk thuis en geborgen.77 Nu zegt hij. "Je moet als fysicus wel een gespleten persoonlijkheid hebben om nog in een god te kunnen geloven."

Het verwijt van schizofrenie is veelzeggend. "Het komt er op neer dat van de fysicus in het domein van de fysica en in dat van de religie twee houdingen worden gevraagd die zo volkomen van elkaar verschillen, ja in zo volstrekt conflict met elkaar zijn en daarom onverzoenlijk, dat zij in één persoon niet te verenigen zijn", zo schrijft Van den Beukei in één van zijn boeken, waarin hij uitvoerig op dit verwijt in gaat78. Daarbij wordt ook Davies geciteerd: "De wetenschapsmens en de theoloog benaderen de fundamentele vragen van het bestaan vanuit een geheel verschillend uitgangspunt. Natuurwetenschap is gebaseerd op zorgvuldig waarnemen en experimenteren, waardoor het mogelijk is om theorieën op te stellen die verband leggen tussen diverse waarnemingen."" De ware gelovige moet achter zijn geloof staan, ook al is er bewijsmateriaal dat er duidelijk mee in tegenspraak is." Nu hebben zowel de natuurwetenschappen als het geloof de pretentie, dat zij op feiten gebaseerd zijn. De uitspraken van Davies zijn dan ook "caricaturaal" (V.d.Beukel); echter een caricatuur vergroot wel bepaalde trekken maar verzint geen trekken,die er niet zijn. En dat die trekken toch wel heel sterk aanwezig zijn blijkt bv. uit een onlangs verschenen boek van D.A.Young, professor in de geologie aan het Calvin College in Grand Rapids79; een boek dat als ondertitel draagt: "A Case study of the Church's Responce to Extrabiblical Evidence". Het lezen van dat boek is geen verkwikkende bezigheid als je ziet hoe er in de loop der tijden is gesold met de "extrabiblical evidence". Hoe christenen van anderen hebben gevraagd om dingen te geloven, die duidelijk niet waar blijken te zijn. Ik denk dat daar een grote barrière ligt voor het geloof:

Als wij niet betrouwbaar blijken als we spreken over de kleine waarheid van de natuur, wie zal ons dan geloven als we spreken over de grote waarheid van Gods aanwezigheid in deze wereld?

Deze vraag wordt ook gesteld door M.A.Noll, "Professor of Christian Thought" aan het Wheaton College in zijn boek met de sprekende titel: "The Scandal of the Evangelical Mind"80. In het voorwoord van zijn boek schrijft hij:

Although the thought has occurred to me regularly over the past two decades that, at least in the United States, it is simply impossible to be, with integrity, both evangelical and intellectual, this epistel is not a letter of resignation from the evangelical movement. It intends rather to be a cri de coeur on behalf of the intellectual life by one who, for very personal reasons, still embraces the Christian faith in an evangelical form.

Wat een barrière: "simply impossible to be both evangelical and intellectual"! Als één van de redenen voor deze barrière ziet Noll: "Evangelicals have also been distinctive for the shape of their belief in the Bible - that is, for a literal hermeneutic, for a "scientific" approach to the verses of Scripture that was molded by the eighteenth-century Enlightenment, for keen preoccupation with the doctrine of biblical inerrancy, and for fascination with the details of the apocalypse. What is essential to Christianity, however, is a profound trust in the Bible as pointing us to the Savior and for orienting our entire existence to the service of God."81 Om die barrière op te ruimen moeten we dan ook terug naar die "essentials". Moeten we het doel van de bijbel voor ogen houden. De apostel Johannes schrijft aan het eind van zijn evangelie: "deze zijn geschreven opdat gij geloofd, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam"82. Dit geldt niet alleen voor dit bijbelboek, maar voor heel de bijbel, ook voor de eerste hoofdstukken van Genesis. Als we die lezen als een inleiding in de geologie of in de cosmologie is dat een heel oneigenlijk gebruik. Ook als dat gaat via een filosofie over tijd en tijdmeting. Het doel van de Heilige Schrift is niet om ons te leren over het middelpunt van het heelal of over de ouderdom van de aarde, maar om ons "wijs te maken tot zaligheid". Elk van God ingegeven schriftwoord is dan ook "nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden". Niet om ons natuurkunde te leren maar "opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust"81.


Ir. G.Boersma (1932) is vliegtuigbouwkundig ingenieur en amateur natuurkundige. Adres: Pilotenlaan 25, 8017 GG Zwolle.



Noten:
1. G. Boersma, "Hoe oud is de wereld?", Radix 22 (1996), p.80 - 104.

2. H.Wiegers,"Over de oorsprong van natuur- en cultuurhistorie.", Radix 22 (1996) p.204 - 209 en Radix 23 (1997) p.91 -107 en p. 182 -212. In het vervolg worden deze artikelen aangeduid met Wiegers I, II en III.

3. Wiegers II p 107

4. Wiegers II p 106

5. Wiegers II p 96

6. Wiegers I p 209

7. Wiegers III p 211

8. Wiegers I p.206

9. A.van den Beukel De dingen hebben hun geheim en Met andere ogen, Ten Have, Baarn, resp. 1990 en 1994

10. NGB.art.7

11. Wiegers II p 95,96

12. D.Stafleu Experimentele filosofie, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1998

13. A.d'Abro, The rise of the new physics, Van Nostrand 1939 en Dover Publ. 1951 p.3

14. R. Hooykaas, Religion and the Rise of Modern Science, Eerdmans 1972 p.5

15. A.d'Abro a.w. p.9

16. Je kunt je afvragen waarom de Griekse cultuur, die zoveel mannen van naam heeft voortgebracht, zo weinig heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de natuurwetenschap. Soms wordt dat gezocht in de invloed van Socrates en van de Perzische magiërs: soms in de afkeer van lichamelijk werk. D'Abro kijkt m.i. dieper als hij het zoekt in de grootheidswaan van de griekse mens. Hij schrijft: It requires character to seek the truth even when we have reason to fear that it will not be to our liking. It requires sincerity to accept the truth when this truth happens to contradict all that we have previously professed. Finally it requires modesty to recognize that man cannot, by his inner vision alone, attain to truth and that he must stoop to experiment. Experiment has always been anathema to the egotist, not necessarily because it involves manual labor,but because it belittles man by placing him in the position of a humble student of Nature instead of revealing him as the Lord of all Creation, (a.w.p.7,8)

17. Zo schrijft hij: "Een (moderne) natuurwetenschap met grenzeloze pretenties, pretenties die doen denken aan de uitspraak van de slang vóór de zondeval van de mens: "Gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad"(Gen.3:5b)." Wiegers II p.93

18. A.d'Abro a.w.p.5

19. J.Korringa, "Biografische aantekeningen" in R.Kronig ed. Leerboek der natuurkunde, Scheltema en Holkema 1954 p.837

20. Wiegers II p. 102

21. de term die Stafleu gebruikt. D.Stafleu, a.w.

22. Zie R.Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschappen, Oosthoek 1971

23. R.Hooykaas (1972) a.w. p.115

24. R.Hooykaas (1972) a.w. p.131

25. G.O.Jones et al., Van atoom tot heelal, 1956 :"de revolutie van Copernicus (was) niet meer dan een andere rangschikking van dezelfde stukken op hetzelfde schaakbord" (p.166) "De natuurkundige redetwist er niet over of zijn theorie ook juist is...Wij bedriegen onszelf als we denken dat er iets verklaard kan worden" (p.146)

26. A.Klukhuhn, Hypothese van het heden, 1989 :"De overgang van geocentrisch naar heliocentrisch wereldbeeld ... (kan) tegenwoordig als niet meer dan een slimmigheidje worden gezien waarmee de wiskundige beschrijving van ons zonnestelsel een aanmerkelijke vereenvoudiging ondergaat." (p. 179)

27. Het is niet geheel juist om te zeggen dat de voorstanders van het nieuwe wereldbeeld zich beriepen op de waarnemingen en de tegenstanders op de bijbel; de zaak lag wat gecompliceerder. Ook Galileï heeft een poging ondernomen om zijn standpunt in de bijbel te lezen. Aan de andere kant baseerde Calvijn zijn afwijzing van het nieuwe wereldbeeld niet op de bijbel. Hij meende dat de bijbel geen uitsluitsel geeft over natuurwetenschappelijke vragen (accomodatie theorie).

28. In een volgend hoofdstuk hoop ik terug te komen op de opmerking dat er niets verklaard kan worden.

29. H.Poincaré, The value of science, Dover 1958 p. 141

30. R.Hooykaas, (1972) a.w. p.30

31. J.H.v.d.Berg, Metabletica van de materie, Nijkerk 1968

32. Wiegers I p.207

33. R.Hooykaas, (1972) a.w. p.xiii

34. Heidelbergse catechismus Zondag 10

35. D.Stafleu a.w. p.30

36. R.Hooykaas (1972) a.w. p.98

37. Joh.Francke, Het vooroordeel in de wetenschap, De Vuurbaak, Groningen, 1971

38. G.Boersma, Het "voorwetenschappelijk geloofsoordeel" MV-GWG 5 (maart 1970)

39. G.Toraldo di Francia (ed.) Problems in the Foundations of Physics, North Holland 1979

40. J.Francke, a.w. p. 23,24

41. Zie bv. J.S.Bell, Speakable and unspeakable in Quantummechanics, Cambridge 1987 en J.A.Wheeler& W.H.Zurek, (ed.) Quantum Theory and measurement, Princeton 1983

42. J.Francke, a.w. p.27,28

43. D.Stafleu, a.w. p.23,28

44. F.Selleri, Found. of Physic Vol.27 no 11, 1997

45. R.Hooykaas a.w.(1971) p. 144 e.v.

46. G.O.Jones, a.w. p. 146 met instemming aangehaald in Wiegers II p.102

47. J.H.G.v.d.Berk, De dingen en hun wetenschap, 1976 p.70 met instemming aangehaald in Wiegers II p.102

48. Wiegers II p.96

49. E.Linnemann, Wetenschap of vooroordeel, Kampen, 1987 p.64 met instemming aangehaald in Wiegers III p.210

50. J. Francke, a.w. p.28

51. Zie R.Hooykaas a.w. (1971) p.150

52. D.Stafleu, a.w. p.91

53. Zie voetnoot 41

54. D.Stafleu, a.w. p.30

55. Blaise Pascal, Gedachten.

56. Wiegers III p.210

57. Del Ratzsch, The battle of the beginnings. Why neither side is winning the Creation-Evolution Debate, Intervarsity 1996 p. 136-157

58. E.W.Schaeffer - de Wal, Het Koninkrijk van God, Radix 19 (1993) p.98-99, met instemming aangehaald in Wiegers I p.208

59. N.G.B. art. 12

60. Zie J.S.Bell, a.w. p.190

61. 2 Petr. 2:16

62. Bv. in de brief aan Schrödinger: "But it seems certain to me that the fundamentally statistical character of the theory is simply a consequence of the incompleteness of the discription. This says nothing about the deterministic character of the theory; that is a thoroughly nebulous concept anyway, so long as one does not know how much has to be given in order to determine the initial state". SchrOdinger, Letters on Wave Mechanics

63. Matt. 25:34

64. A.v.d.Beukel, Met andere ogen, Ten Have 1994 p.84-130

65. G.Boersma, a.w. p.83 e.v.

66. Wiegers III p.202 e.v.

67. J.R.v.d.Fliert, Evolutie -werkelijkheid, artikel in Perspectief, uitgegeven bij het 25-jarig bestaan van de Ver. v.Calvinistische Wijsbegeerte. Kok 1961 p.206,207

68. F.L.Boschke, De schepping is nog niet ten einde. Gaade 1962

69. L.Badash, The Age-of-the-Earth Debate, Scientific American vol.261 aug. 1989

70. Del Ratzsch, a.w. pl48 - 152.

71. Wiegers III p. 182

72. S.Hawking and W. Israël (ed.), Three hundred years of gravitation, Cambridge 1987

73. Een wat eenvoudiger samenvatting hiervan staat in J.Horgan, Universal Truths, Scientifis American Oct. 1990

74. Wiegers III p.210,211

75. Zie R.Hooykaas a.w.(1972) p.117 e.v.

76. J.R.v.d.Fliert, a.w. p.214

77. Zie A.v.d.Beukei, a.w. p. 187 resp. p. 11

78. A.v.d.Beukei, De dingen hebben hun geheim, Ten Have, 1990 p. 120,121

79. D.A.Young, The Biblical Flood Eerdmans 1995

80. M.A.Noll, The Scandal of the Evangelical Mind, Eerdmans 1994

81. M.A.Noll, a.w. p.243,244

82. Joh.20 : 31

83. 2 Tim. 3 : 15 - 17

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Radix | 68 Pagina's

De grenzen van de natuurwetenschap

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Radix | 68 Pagina's