Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BOEKBESPREKINGEN

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. Jochemsen, red., Toetsen en begrenzen. Een ethische en politieke beoordeling van de moderne biotechnologie. Amersfoort, etc.: ChristenUnie, 2000. 262 pagina's, f35,—; ISBN 9072016327.

Toetsen en begrenzen is een gezamenlijke publicatie van deskundigen uit de achterban van RPF en GPV. Bij de wetenschappelijke instituten van RPF en GPV leefde de wens een bijdrage te leveren aan de ethische en politieke discussie over genetische manipulatie, aangezien het onderwerp in deze tijd sterk in de belangstelling staat. Het is de bedoeling dat dit rapport in handen komt van beleidsmakers en opinieleiders op dit terrein. Waarom is er zoveel belangstelling voor biotechnologie en waarom zijn de verwachtingen zo hoog gespannen? Waarschijnlijk omdat iedereen hoopt dat dit het antwoord is op problemen als ongeneeslijke ziekten, voedseltekorten en milieuvervuiling. Maar tegelijk moeten we ons bewust zijn van mogelijke, onbekende gevaren die deze vorm van menselijk ingrijpen in de natuur kan meebrengen. Benadrukt wordt in het rapport dat de overheid zich niet afzijdig kan opstellen ten opzichte van biotechnologische ontwikkelingen, omdat de overheid is geroepen de publieke gerechtigheid te bevorderen tot eer van God en zo ook het goede te zoeken voor al het geschapene. Ook wordt ingegaan op de wetgeving met betrekking tot de biotechnologie in Nederland. Die is nogal fragmentarisch van opzet en valt onder de verantwoording van tenminste drie ministeries. Er worden diverse aanbevelingen gegeven tot verbetering in dit opzicht. Een te optimistische kijk op genetische manipulatie kan ontstaan als men teveel waarde hecht aan het centrale dogma van de moleculaire biologie. Men gaat er dan van uit dat de erfelijke informatie volledig vastligt in het DNA en via de aanmaak van eiwitten alle eigenschappen van een organisme bepaalt. Aangezien dit model milieuomstandigheden buiten beschouwing laat, leidt dit gemakkelijk tot overschatting van de mogelijkheden van genetische modificaties en tot onderschatting van de risico's en problemen die daarmee gepaard gaan. Organismen kunnen echter niet begrepen en verklaard worden enkel en alleen vanuit het DNA en daarom mag niet worden verwacht dat verbetering van het DNA de oplossing is voor de diverse wereldproblemen. De visie die mensen op genetische manipulatie hebben, hangt samen met hun grondhouding tegenover de natuur. Zo staat bij het antropocentrisme de mens centraal, die de natuur aan zich onderwerpt. Bij het ecocentrisme is de mens deel van het hele ecosysteem en dus zeker niet alleen normbepalend, terwijl bij het theocentrisme de mens de natuur beheert in opdracht van de Schepper. Maar ook binnen het theocentrisme is er verschil van mening over de manier waarop de natuur dient te worden beheerd: als rentmeester of co-creator?

De rentmeester is degene die op aarde plaatsvervangend mag heersen en zo goed mogelijk de schepping dient te bewerken, bewaren, beschermen en helen in naam van God. De co-creator ziet zichzelf als mede-schepper naast God en wil met behulp van de biotechnologie de schepping perfectioneren. Misschien wel het belangrijkste onderdeel van dit rapport is het ethisch beoordelingskader dat door de auteurs wordt voorgesteld. Het is bedoeld als hulp voor het ethisch toetsen van concrete biotechnologische toepassingen, bijvoorbeeld de productie van medicijnen in konijnenmelk. Ten eerste wordt de handeling beoordeeld aan de hand van een aantal criteria:

(1) handeling (om welk soort biotechnologisch ingrijpen gaat het?)
(2) doel (wat is het gediende belang van de handeling?)
(3) organisme (gaat het om een hoger of lager ontwikkeld organisme?)
(4) risico's (wat zijn de gevaren voor de omgeving en veiligheid van de mens?)
(5) gevolgen (wat zijn de gevolgen voor welzijn van organisme en sociale verhoudingen?)
(6) alternatieven (wat zijn de kosten, moeite en tijd om andere methodes te ontwikkelen?)

Vervolgens wordt aan de verschillende criteria een bepaald gewicht toegekend, dat wil zeggen het relatieve belang dat men hecht aan het betreffende criterium, door een totaal van 100 punten te verdelen over genoemde criteria. Men kan dan een grens van 55 punten aanhouden, komt de beoordeling daarbovenuit dan is de handeling ethisch aanvaardbaar, eronder niet. Is er bijvoorbeeld geen alternatief, dan zal men daar veel punten voor toekennen, is het risico groot dan levert dat criterium weinig punten op. Het hangt af van wereld- en levensbeschouwelijke overtuigingen hoeveel gewicht (dus hoeveel punten) men maximaal wenst toe te kennen aan elk criterium. Het zou zinvol zijn dat bezinningsgroepen met verschillende levensbeschouwelijke en politieke achtergronden deze criteriumweging uitvoeren. Het kader lijkt ons heel waardevol voor de discussie over biotechnologie: het probeert een objectieve, evenwichtige beoordeling na te streven. Het beoordelingskader wordt verderop in het rapport nader besproken aan de hand van concrete toepassingen uit de verschillende terreinen van de biotechnologie. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over de genetische modificatie van micro-organismen wordt ter illustratie het toetsingskader ingevuld voor de beoordeling van de productie van insuline door bacteriën. Hier wordt een lage score toegekend aan het criterium "handeling", omdat het humane insuline gen wordt toegevoegd aan het bacteriële DNA, waarbij soortgrenzen van organismen worden overschreden (=transgenese). Daarentegen worden hoge scores toegekend aan de criteria 'doel' (helpen diabetici), "organisme" (laag ontwikkeld micro-organisme), 'risico's' (nauwelijks, miniem) en 'alternatieven' (op termijn niet). De eindbeoordeling is dan ook dat de productie van insuline door bacteriën volgens de toegepaste norm alleszins aanvaardbaar is. Achtereenvolgens worden de belangrijkste toepassingen van biotechnologie en genetische manipulatie met micro-organismen, planten, proef- en landbouw huisdieren en mensen beschreven. Aan elk van deze terreinen wordt een apart hoofdstuk gewijd, waarin de diverse mogelijkheden van genetische manipulatie worden geïllustreerd aan de hand van een groot aantal heldere, aansprekende voorbeelden, die steeds worden besproken en getoetst aan de hand van het christelijk-ethisch beoordelingskader. Er is opmerkelijk minder maatschappelijke discussie over de genetische manipulatie van micro-organismen dan over die van planten en dieren. Kennelijk is er een verschil in 'belevingsniveau', want in principe zijn er net zo goed risico's aan genetisch gemodificeerde microorganismen. Als het gaat over de genetische manipulatie van planten spelen economische motieven een grote rol. Meestal gaat het uiteindelijk om "een grootschalige, op wetenschap en techniek gebaseerde en primair op financiële winsten gerichte industriële landbouw". Daarom wordt op dit terrein door de Nederlandse overheid een terughoudend beleid gevoerd, mede vanwege nog onbekende risico's. De voordelen, zoals eventueel verminderde toepassing van herbiciden en insecticiden wegen nauwelijks mee bij de beoordeling. Verder speelt bij planten natuurlijk mee dat veel genetisch gemodificeerde producten in de vrije natuur en in de voedselketen terecht komen. Dat zorgt ervoor dat men extra voorzichtig moet zijn bij het toestaan van biotechnologie op dit gebied. Diverse toepassingen van biotechnologie bij dieren hebben de aandacht gekregen van de media: het gekloonde schaap Dolly en de lactoferrine-transgene stier Herman bijvoorbeeld. Transgene dieren worden verder veel toegepast in de medische wetenschap, maar ook hier geldt dat de diverse criteria van het toetsingskader goed gewogem moeten worden. Ingrijpen in het menselijke DNA vindt plaats door middel van gentherapie en kloneren. Gentherapie is de techniek waarbij men het defecte gen complementeert of vervangt door een goede kopie van dat gen. Bij kloneren wordt een kern van een lichaamscel geïsoleerd en overgebracht naar een ontkernde eicel. Aangezien het DNA zich in de kern bevindt, kan zich uit deze eicel een embryo ontwikkelen dat genetisch identiek is aan het organisme waarvan de kern afkomstig is. Bij 'reproductief kloneren' wil men een gekloond embryo tot stand brengen, terwijl bij 'niet-reproductief kloneren' het gekloonde embryo voor andere doelen wordt gebruikt. Wordt reproductief kloneren vrij algemeen afgewezen, dit ligt anders bij niet-reproductief kloneren. Zo zou niet-reproductief kloneren gebruikt kunnen worden om weefsels en organen te kweken voor patiënten bij wie zo'n weefsel of orgaan niet goed functioneert. Een derde techniek die de laatste decennia een hoge vlucht genomen heeft is de xenotransplantatie. Het betreft hier het overbrengen van organen van de ene soort naar de andere, waarbij het uiteindelijk gaat om de mogelijkheid dierlijke organen te transplanteren naar mensen. Xenotransplantatie is vooralsnog niet toegestaan vanwege risico' s van infectie. Onderzoek naar gebruik van embryo's voor het kweken van embryonale stamcellen is reeds gaande in de Verenigde Staten en ook in Engeland is hiervoor zeer recent groen licht gegeven. Verwacht wordt dat de discussie op korte termijn in Nederland zal plaatsvinden. Met name om die reden achten wij de voorbeelden van genetische manipulatie bij de mens en de ethische kwesties die hierbij aan de orde zijn en in dit boek uitvoerig worden besproken van zeer grote waarde. De auteurs pleiten ervoor het 'nee, tenzij'-principe vast te houden en het niet te verwisselen voor het 'ja, mits' dat de Nederlandse regering meer en meer lijkt te hanteren. Al met al is het een helder leesbaar boek met vele voorbeelden van diverse toepassingen. Ook wordt zoveel mogelijk concreet aangegeven wat de mogelijke risico's zijn. Dat maakt het boek prettig te lezen. De lezer krijgt de indruk dat de auteurs goed op de hoogte zijn van wat er speelt in zowel de wetenschappelijke als industriële toepassingen van gentechnologie. Of de doelgroep, de politicologen en beleidsvormers, het even duidelijk vinden en, belangrijker, er wat mee doen is nog maar de vraag.

Marieke Griffioen en Corlien Aarnoudse, Klinische Oncologie, Leids Universitair Medisch Centrum

---
Koos Neuvel, Wee de genen. Over de biologische fundamenten van menselijk gedrag.
Zoetermeer: Meinema, 2000. 214 pagina's, fl. 32,50; ISBN 9021137909.

Wee de genen is een bundel interviews rond de basis van het leven. Elk interview draait om de vraag of het gedrag van mensen bepaald wordt door evolutie en genen, of door opvoeding en cultuur. De wetenschappelijke onderzoekers die aan het woord komen hebben elk voor zich hun steentje bijgedragen in dit onderzoeksveld. Het zijn vooral professoren in de psychologie en psychiatrie die, naast sociologen, filosofen en theologen, zijn geïnterviewd. Hoewel zij vaak pionierden, heeft de biologische kant van hun onderzoeksveld hen altijd geïnteresseerd. De interviews zijn helder in taalgebruik en jargon wordt nader uitgelegd. De bundel leest vlot en is bedoeld voor een ieder die zich in het debat rond de biologie van het menselijk gedrag wil verdiepen.

De inleiding begint met het omschrijven van het politieke en maatschappelijke klimaat van de laatste decennia. In navolging van Freud dacht men in de psychiatrie dat al het menselijk gedrag door omgevingsfactoren gevormd was en derhalve met de juiste therapie wijzigbaar zou zijn. Toen in de jaren zeventig de eerste onderzoeken werden gedaan naar de biologie van gedrag, stuitten die op felle weerstand. Neuvel licht de affaire Buikhuizen eruit. De onderzoeker Buikhuizen, hoogleraar criminologie, probeerde in 1978 aan te tonen dat criminelen bepaalde emoties minder sterk kenden dan niet-criminelen. Daarvoor wilde hij met elektroden de activiteit van bepaalde hersendelen meten. Dit onderzoek stuitte bij collega's op weerstand: Buikhuizen zocht naar zaken die stigmatiserend zouden werken op criminelen. De publieke opinie, aangevoerd door Piet Grijs, alias Hugo Brandt Corstius, was bang dat crimineel gedrag vergoelijkt zou worden en dat de hersenen van criminelen niet gevrijwaard zouden blijven van gemorrel. Toch kwam er na dit debat meer ruimte voor wat later 'de sociobiologie' ging heten. Daarna schetst Neuvel het kader waarbinnen de interviews vallen. Een belangrijk thema in het boek is het verschil tussen dieren en mensen. Als mens en dier gelijk zijn, dan is het niet meer dan logisch dat zij dezelfde rechten krijgen als mensen. Het verschil blijkt echter moeilijk te duiden. Geen van de menselijke eigenschappen is uniek: vaardigheden als rekenen, taal, deductievermogen, groepszin, moraal en oorlog voeren worden bij verschillende diersoorten aangetroffen, zoals diverse geïnterviewden aangeven. De verschillen worden bijvoorbeeld gezocht in het kennen van het verschil tussen goed en kwaad. Ook in het moderne Darwinisme komt dit punt zijdelings aan de orde. Het 'rechtse' darwinisme stelt dat mensen net als dieren zijn. Voor iedereen geldt de survival of the fittest. Dit argument is inmiddels al vaak aangegrepen om het verwijderen van inferieure individuen te rechtvaardigen. Het 'linkse' darwinisme zegt daarentegen dat dieren net als mensen zijn en wij derhalve plichten tegenover de dieren hebben. Wellicht is er over honderd jaar een universele verklaring van de rechten van lijdende wezens, zo denkt filosoof Paul Cliteur. Aan de menselijke geest als kenmerkend verschil tussen mens en dier wagen zich intussen maar weinig onderzoekers. De bioloog P. G. Smelik typeert de geest als volgt: "De geest, het menselijk intellect, is meer dan de diverse neurobiologische lagen. Er is een substraat: een fors ontwikkelde neocortex [hersenschors, red.], maar het geheel is veel meer dan de som der delen. Wij kunnen dit niet vatten: het is als kijken naar een klompje natrium en een belletje chloorgas. Samen leveren zij keukenzout, met totaal andere eigenschappen dan de oorspronkelijke stoffen." Een ander onderwerp is het onderzoek naar de biologische componenten van gedrag, dat in de jaren zeventig en tachtig nogal wat stof op deed waaien. Een voorbeeld hiervan vormt het werk van de neurobioloog D. F. Swaab. Door zijn onderzoek aan de hersenen van overleden personen kwam aan het licht dat er duidelijke verschillen bestonden tussen bepaalde hersendelen van mannen, vrouwen en homo's. Hij stuitte op ernstige kritiek, vooral uit feministische en homokringen. In Nederland heerste nog sterk de mening dat vrouwelijke karaktertrekken en homoseksuele geaardheid door opvoeding gevormd werden. Swaab vermoedt dat de kleine veranderingen in de spiegels van geslachtshormonen tijdens de zwangerschap predisponeren voor homoseksualiteit. Dergelijk onderzoek werd in Amerika echter met open armen ontvangen. Ook de psychiater H. M. van Praag vertelt veel tegenwerking te hebben ondervonden toen hij zijn patiënten ging behandelen met psychofarmaca. Die werden radicaal tegenover de psychotherapie gesteld, terwijl van Praag juist een gecombineerde therapie van pillen én praten bepleitte. De onderzoekers, hoe divers hun onderzoeksgebieden ook zijn, delen uiteindelijk dezelfde mening: het gedrag van mensen wordt zowel door omgevingsfactoren als door genetische aanleg bepaald. Hoe deze twee zich precies tot elkaar verhouden, zal de toekomst ons leren. Echt stevige uitspraken worden in de bundel niet gedaan. De evolutie komt als verklarend model steeds om de hoek kijken en de naam van de belangrijkste evolutiebioloog, Stephen Jay Gould, wordt vaak genoemd. Voor de meeste geïnterviewden vormen God en het geloof een gepasseerd station. Slechts een enkeling houdt zich op de vlakte onder het mom: "Dit valt buiten mijn vakgebied". Dat is ronduit jammer.

Ellen van Olst, Geneeskunde, Universiteit van Amsterdam

---
Frank Biesboer, Klonen ter discussie.Verslag van vijf debatbijeenkomsten.
Den Haag: Rahtenauinstituut, 2000. Werkdocument 74. 67 pagina's, ISBN 9034638006.

Tsjalling Swierstra, Kloneren in de polder. Het maatschappelijk debat over kloneren in Nederland, februari 1997-oktober 1999. Den Haag: Rathenau Instituut, 2000. Studie 39. 143 pagina's, ISBN 9034638251.

Na de geboorte van het gekloonde schaap Dolly begin 1997 barstte een hevige maatschappelijke discussie los. Wat tot dan toe science fiction had geleken, lag in het vervolg onder handbereik: men zou een volwassen mens kunnen kloneren. Dat schrikbeeld verhitte de gemoederen zozeer, dat minister Borst van VWS besloot de explosieve maatschappelijke discussie te kanaliseren. Het Rathenau Instituut, een technologiedenktank van de regering, kreeg opdracht een aantal publieksdiscussieste organiseren ter'verdieping' en 'verbreding' van het debat. Journalist Frank Biesboer vat de uitkomst van deze discussies samen in Klonen ter discussie. Dit 'werkdocument' bestrijkt vijf dimensies van het debat—levensbeschouwing, de mens, de veeteelt, de politiek en de geneeskunde — en laat zich lezen als een dwarsdoorsnede van de publieke discussie. Het eerste debat, een discussie over kloneren tussen vertegenwoordigers van verschillende religies, is gericht op het formuleren van levensbeschouwelijke 'grondnoties'. Dat levert een moreel debat over mens en 'natuur' of schepping op, waarin duidelijke te onderscheiden zijn. Orthodoxe protestanten, katholieken en moslims gaan uit van een gegeven natuurlijke orde en de uniciteit van mens en dier. Daarom staan ze huiverig tegenover kloneren, hoewel ze dat in uitzonderlijke gevallen willen toestaan. Joden en liberale protestanten gaan uit van de mogelijkheid tot vervolmaking van de schepping. Ze staan minder huiverig tegenover kloneren, hoewel ze op hun beurt redenen voor terughoudendheid hebben. Een tweede 'argumentatieveld' wordt aangevoerd door de humaniste Annemieke Mol. Zij stelt voor het kloneren niet als een morele, maar als een politieke kwestie te zien en pleit daarom voor een analyse van de effecten, het nut en de politiek van het kloneren. Het volgende debat, over kloneren van de mens, wordt gevoerd door een geneticus, een embryologe, een jurist en een ethicus. De natuurwetenschappers geven aan dat klonering door middel van de 'celkerntransplantatie' niet alleen gecompliceerd en risicovol, maar ook van weinig nut is. De deelnemers zijn het dan ook snel eens over de wenselijkheid van een verbod op kloneren van de mens ten behoeve van reproductie. Maar over het kloneren van embryo' s door middel van embryosplitsing bestaat meningsverschil. Die techniek is minder risicovol en nuttig voor de gezondheidszorg; het debat erover wordt dan ook bepaald door de afweging van het gezondheidsbelang van de geboren mens tegenover de beschermwaardigheid van het ongeboren leven. De deelnemers zijn allemaal terughoudend, maar verwachten ook dat de mogelijkheden tot kloneren van embryo's in de toekomst verruimd zullen worden. De landbouwdeskundigen die zich in het derde debat buigen over kloneren in de veeteelt zijn het snel eens over het feit dat celkerntransplantatie ook in de veeteelt te risicovol en te weinig nuttig is voor grootschalige toepassing. Kloneren van dieren door middel van embryosplitsing lijkt beter toepasbaar; niet zozeer in de traditionele voedselproductie, als wel in de nieuwe 'genetische gezondheidsindustrie'. De landbouwdeskundigen verwachten daar veel van; alleen de landbouwsocioloog Guido Ruivenkamp waarschuwt voor versterking van de macht van de bio-industrie en pleit voor toepassing van kloneringtechnieken in de ecologische veeteelt. In het politieke debat over kloneren pleit de sociaal-democratischc vertegenwoordiger voor zorgvuldigheid, openbaarheid en het tegengaan van machtsverschillen. D66 en VVD gaan uit van de integriteit van het individu en de wetenschappelijke vooruitgang en zijn in principe alleen tegen reproductief kloneren van de mens, hoewel D66 goede controle op andere toepassingen wenst. Het CDA is verdeeld in rekkelijken, die het kloneren van embryo's willen toestaan, en preciezen die dat willen verbieden. Dat laatste is ook het standpunt van RFP en SGP, die uitgaan van de beschermwaardigheid van het menselijk leven. GroenLinks is terughoudend uit zorg over de macht van de markt en de onstuitbare techniek; de SP is tegen commercie en wil kloneren daarom alleen binnen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek toestaan. Het kloneren van dieren ten behoeve van geneesmiddelen, tenslotte, brengt farmaceuten, patiënten en de dierenbescherming in conflict. Volgens de gezondheidsindustrie is er weinig verschil tussen kloneren en genetisch modificeren door middel van 'micro-injectie' van DNA. Hun enige doel is de productie van geneesmiddelen. De dierenbeschermers willen niet dat dieren als 'dingen' gebruikt worden. Ze zijn bovendien niet overtuigd van het nut van kloneren en wantrouwen de wetenschappers en farmaceuten als die stellen dat er geen alternatief voor kloneren is. Bovendien vrezen ze dat, als kloneren eenmaal mag, niemand meer naar alternatieve geneeswijzen zal zoeken. Tegenover de dierenbeschermers staan de patiënten. Hun belang weegt volgens de ethicus Vorstenbosch zo zwaar, dat kloneren van dieren en embryo's voor gezondheidsdoeleinden zelfs toegestaan moet worden als dat niet direct resultaat oplevert. Het verslag van de bijeenkomsten geeft een goed inzicht in de morele posities in het debat over kloneren, maar de politieke dimensie van dat debat blijft helaas onderbelicht. Weliswaar vragen deelnemers herhaaldelijk aandacht voor de economische en maatschappelijke belangen achter de techniek en de toepassingen van het kloneren, maar een degelijke analyse van de machtsstructuren in het onderzoek, het bedrijfsleven en de samenleving ontbreekt. Dat is natuurlijk deels te wijten aan het feit dat de maatschappelijke effecten van de nieuwe techniek nog onbekend zijn, maar wellicht heeft het vooral te maken met de opzet van de discussiebijeenkomsten, die immers niet gericht waren op een politieke uitkomst, maar op verbreding en verdieping van het debat. Om de minister van een politiek advies over een eventueel verbod op kloneren te voorzien, gaf het Rathenau-instituut Tsjalling Swierstra de opdracht om, in aanvulling op de publieksdebatten, een ethische analyse van het maatschappelijke debat te geven. Voor die analyse, gepubliceerd onder de titel Kloneren in de polder, kiest Swierstra een argumentatieschema waarin hij twee soorten ethiek onderscheidt: normatieve levensethiek (hoe te leven?) enerzijds en utilistische regelethiek (hoe te handelen?) anderzijds. De laatste kent weer twee varianten: de deugdethiek, gebaseerd op principes en plichten en een gevolgenethiek, gebaseerd op de consequenties van handelingen. Met dit schema analyseert Swierstra vijf toepassingen van kloneren bii mens en dier.

Alvorens Swierstra echter tot een analyse komt, bespreekt hij nut en nadeel van het kloneringsdebat zelf. Een ethische discussie is nutteloos als de techniek onstuitbaar voortschrijdt, als de markt de uitkomst van de ontwikkeling bepaalt of als niemand de verantwoordelijkheid voor het kloneren wil nemen. Bovendien kan het debat oneigenlijk gebruikt worden om de acceptatie van kloneren te bevorderen. Tot slot is een ethische discussie zinloos als emoties, belangen en macht de boventoon voeren. Met deze beperkingen in het achterhoofd analyseert Swierstra de discussie in de pers, de parlementaire discussies, de eerder besproken publieksdebatten en de discussie in een door het Rathenau-instituut georganiseerd burgerpanel. In het maatschappelijke debat signaleert Swierstra twee basishoudingen: vooruitgangsgeloof en techniekpessimisme. Vervolgens inventariseert hij acht argumenten tegen kloneren: de (genetische) uniciteit van mens en dier, de menselijke waardigheid en de integriteit van het dier, psychische en sociale problemen voor de gekloonde mens, technische risico's, mogelijk misbruik, onnatuurlijkheid, de dreigende instrumentalisering van mens en dier en verandering van het mensbeeld. Vóór het kloneren van de geboren mens lijkt weinig te spreken. Bij het ongeboren leven ligt dat anders: door embryo's te kloneren kan men onvruchtbaarheid tegengaan, prenatale diagnostiek toepassen en cellen transplanteren, bijvoorbeeld om de ziekte van Parkinson te bestrijden. Kloneren van dieren, ten slotte, kan de kwaliteit van het vee helpen bevorderen en bedreigde diersoorten helpen behouden, maar is bovenal nuttig in de productie van medicijnen. Kloneren in de polder is, naast deze inventarisatie, gericht op een weging van de argumenten pro en contra kloneren van mens, dier en embryo. Swierstra maakt daarom een vrij droge kosten/baten-analyse voor elk geval, op basis van de verzamelde argumenten. Op basis van die weging komt hij tot de conclusie dat een tijdelijk verbod op het kloneren van mensen gerechtvaardigd is, omdat de technische risico's te groot zijn, omdat de 'kloonkinderen' psychische en sociale schade kunnen ondervinden en omdat de gevolgen van het kloneren van mensen niet te overzien zijn. Verder zou het reproductieve kloneren van dieren verboden moeten worden, niet op vanwege gegronde morele bezwaren, maar omdat het nut van die techniek beperkt is. Voor de medische toepassing van kloneertechnieken geldt dat niet, integendeel. Het belang van de ontwikkeling van geneesmiddelen en therapieën weegt zelfs zwaarder, dan de beschermwaardigheid van dieren en ongeboren leven; daarom zou kloneren voor dit doel tegestaan moeten worden. De 'reconstructie' van het maatschappelijke debat waarop Swierstra dit eindoordeel baseert, is discutabel. In de eerste plaats construeert hij het debat als een ethisch vertoog. Dat is natuurlijk vooral het gevolg van zijn opdracht om een ethische analyse te maken, maar Swierstra stapt daarbij wel erg makkelijk over de politieke dimensie van het debat heen. Hij bagatelliseert de rol van belangen, machtsstructuren en maatschappelijke effecten in de kloneringtechniek en overschat de invloed van de ethiek op technologische ontwikkelingen. In de tweede plaats is Swierstra's keuze voor een strak argumentatieschema problematisch. Hij moet daardoor alle argumenten in het maatschappelijke debat tot varianten van regel- en levensethiek reduceren en dat kost hem soms zichtbaar moeite. In de derde plaats tellen in Swierstra's ethische analyse alleen de bezwaren die vanuit een 'regelethisch' handelingsperspectief tegen kloneren ingebracht worden, en niet de morele bezwaren die vanuit een levensethiek volgen. Swierstra geeft zelf in de additonele overwegingen bij zijn studie al aan dat weerstand tegen kloneren vanuit 'levensethisch' perspectief er niet toe doet in een politieke cultuur die ,de vraag 'hoe te leven' naar de private sfeer heeft verbannen. Helaas is dat in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland, inderdaad het geval. Het komt de publieke discussie niet ten goede als men alleen kosten/baten-analyses mag geven en geen ruimte krijgt voor fundamentele politieke kritiek, hetzij op uitgangspunten, hetzij op machtsstructuren achter technologische ontwikkelingen. Dat inzicht is wellicht het meest waardevolle aspect van Kloneren in de polder.

Jasper Klapwijk, godsdienstsociologie en politicologie, Universiteit van Amsterdam

---
Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark. Kroniek van een debat. Amsterdam: Boom, 2000. 176 pagina's, fl. 39,90. ISBN 9053525793.

Er is vaak vol lof gesproken over de Duitse Vergangenheitsbewaltigung, dat wil zeggen het zich rekenschap geven van het verleden en in de Duitse context vooral van de periode 1933-1945. De Duitsers zijn de confrontatie met hun nazi-verleden over het algemeen inderdaad voortreffelijk aangegaan. Er zijn maar weinig andere landen waarin men zoveel aandacht heeft besteed aan de duistere bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis. Dit heeft er echter ook toe geleid dat alles wat maar enigszins aan het nazisme doet denken bij voorbaat al verdacht is. Als een Duitse filosoof het dan in zijn hoofd haalt om positief over eugenetica te spreken en daarbij te refereren aan filosofen als Nietzsche en Heidegger, dan moet dat wel leiden tot een rel. Dat gebeurde dan ook naar aanleiding van een optreden van Peter Sloterdijk op een congres over Heidegger. In zijn lezing reageerde hij op de Brief über den Humanismus (1946), waarin Heidegger stelt dat de filosofie zich moet ontworstelen aan de humanistische filosofische traditie die de mens als centrum van het universum ziet en de mens in staat acht de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Niet 'de mens' moet het onderwerp zijn van de filosofie, maar 'het zijn' zelf.

De lezing van Sloterdijk is eigenlijk een nieuwe 'brief over het humanisme'. Sloterdijk valt Heidegger bij in diens opvatting dat de mens geen animal rationale is en zet zich af tegen de humanistische overtuiging dat mensen 'dieren onder invloed zijn' en met de juiste invloeden op te voeden zijn tot rationeel denkende en handelende wezens. Het humanisme heeft eeuwen geprobeerd om de mens op te voeden door hem met juiste gedachten en literatuur te confronteren. Helaas is dit project mislukt en wordt het dus tijd om naar een andere oplossing te zoeken. Op dit punt aangekomen zoekt Sloterdijk aansluiting bij Nietzsche en Plato. De Übermensch van Nietzsche is volgens Sloterdijk een bruikbaar concept, omdat het de mogelijkheid biedt het domesticatieproces van het humanisme te ontstijgen. Het is de mens die alle middelen gebruikt om zichzelf en de mensheid in het algemeen te verbeteren. Hij zal dus ook de huidige kennis over de menselijke genetica gebruiken en die omzetten in 'antropotechniek', zoals Sloterdijk het noemt. Sloterdijk is zich bewust van het problematische van deze stelling. Wetenschappelijke kennis mag niet onbegrensd gebruikt worden, zeker niet als het om verstrekkende ingrepen gaat. Hij pleit dan ook voor het opstellen van een codex, waarin bepaald wordt wat de genetica wel en niet mag. De vraag is natuurlijk wie die codex gaat opstellen. Het antwoord op die vraag is te vinden in Plato's Politikos. Plato had weinig vertrouwen in gekozen staatshoofden; hij zag meer in een elite die geselecteerd werd op grond van leiderschap en inzicht. Er is dus een wezenlijk verschil tussen de leiders en het volk. De elite staat boven het gewone volk en ontleent daaraan het recht om over dat volk te heersen en te bepalen wat goed is voor het volk. Volgens Sloterdijk dienen filosofen, intellectuelen en wetenschappers een vergelijkbare positie in te nemen en gezamenlijk vast te stellen wat de koers van de genetica wordt. Zo'n prikkelende positie vraagt om reacties en die kwamen ook. De links-liberale pers in Duitsland viel over Sloterdijk heen. De Frankfurter Rundschau, Süddeutsche Zeitung, Der Spiegel en Die Zeit publiceerden alarmerende verslagen van de lezing en keurden die af. Vooral Thomas Assheuer, redacteur van Die Zeit en protégé van Habermas, reageerde zodanig dat de affaire de proporties van een heus schandaal kreeg. Hij beschuldigde Sloterdijk van totalitaire neigingen en pleidooien voor het telen van een nieuwe mensensoort. Sloterdijk reageerde hierop met de onthulling dat Habermas, de grote man van de Frankfurter Schule, Assheuer had verzocht Sloterdijks betoog aan flarden te schieten. Volgens Sloterdijk verraadde Habermas daarmee zijn eigen opvattingen omtrent de noodzakelijkheid van een open discussie voor de democratie. Hij stelde sarcastisch vast dat de Frankfurter Schule daarmee overleden is. De discussie in Duitsland ging dus uiteindelijk niet meer over de rol van de genetica, maar liep uit op een strijd op leven en dood tussen twee filosofen. Uitgeverij Boom heeft nu, in samenwerking met het dagblad Trouw, Sloterdijks lezing Regels voor het mensenpark en de belangrijkste reacties en commentaren uit binnen- en buitenland gebundeld en de ondertitel Kroniek van een debat meegegeven. Dat is de bundel dan ook: een goede en verhelderende samenvatting van de discussie. Niet alleen Sloterdijks lezing is fascinerend en uitdagend, ook de andere bijdragen aan het debat zijn uiterst leesbaar. Bovendien geeft de inleiding van Wim Boevink goed weer hoe Sloterdijks lezing, die hij overigens ook al in 1997 had gehouden, aanleiding kon zijn tot een door heel Europa gevoerd debat.

Tjeerd Ulehake, Geschiedenis, Universiteit Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Radix | 88 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Radix | 88 Pagina's