Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reflecties op ict

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reflecties op ict

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Informatie- en communicatietechnologie (ICT) is niet meer weg te denken uit onze samenleving. Let maar eens op de computers in huis en op kantoor, de mobiele telefoons, de betaalautomaten, de elektronica in de huishoudelijke apparaten, de vele vormen van administratie en de regeling van het verkeer en vervoer over de weg, het spoor en in de lucht. Toch lijken christenen moeite te hebben om hun positie ten opzichte van ICT te bepalen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de titel van een recent verschenen bundel, ICT: uitdaging of bedreiging? (Broer et al. 2001). De positiebepaling ten opzichte van ICT hangt uiteraard nauw samen met de positie ten opzichte van techniek in het algemeen. Is techniek neutraal of niet? Met andere woorden, hangt men de instrumentele opvatting of de substantiële opvatting aan? Een christen zal niet snel beweren dat techniek – of ICT in het bijzonder – neutraal is, maar is het daarmee gelijk een bedreiging? Is ICT onlosmakelijk verbonden met de door Schuurman geponeerde ‘Babelcultuur’?

Persoonlijk heb ik altijd moeite gehad met de mijns inziens vaak eenzijdig negatieve benadering van ICT en van techniek in het algemeen door christenen. Daarom was ik ook nieuwsgierig naar een bundel Filosofie in cyberspace, die vorig jaar is verschenen (De Mul 2002). Op de achterzijde van deze bundel staat vermeld dat dit het eerste boek in Nederland is dat een breed en toegankelijk overzicht biedt van de nieuwe discipline Filosofie van de informatie- en communicatietechnologie. De auteurs van deze bundel zijn allen verbonden aan het onderzoekscentrum Filosofie van de ICT van de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

In deze bijdrage schets ik eerst kort de inhoud van genoemde bundel. Daarna kom ik tot een beoordeling. Biedt deze bundel handreikingen voor een meer positieve benadering van ICT, waar ik als christen iets aan heb? Het blijkt echter dat min of meer een transhumanistische mensvisie wordt opgedrongen. Ik zet mijn zoektocht dan ook voort door te rade te gaan bij Dreyfus, die zich juist afzet tegen het transhumanisme en opkomt voor de noodzaak en toegevoegde waarde van typisch menselijke vermogens. Vervolgens ga ik de confrontatie aan met enkele reflecties uit christelijke hoek. Het blijkt inderdaad te gaan om soms nogal pessimistische benaderingen van ICT zonder een bevredigend antwoord te geven op de vraag hoe wij als christen positie moeten kiezen. Het lijkt me goed als afscheid genomen wordt van de eenzijdig negatieve benaderingen van ICT. Ik sluit dan ook af met met een aanzet voor een positieve christelijke visie op ICT.

Filosofie in cyberspace

De bundel Filosofie in cyberspace biedt een inleiding in de filosofie van de ICT. Het is volgens de achterzijde van het boek niet alleen voor filosofen bedoeld, maar voor iedereen die wil reflecteren op de vraag wat ICT met ons doet en wat wij met ICT willen. Men heeft bij het samenstellen van de bundel bewust gekozen voor een interdisciplinaire insteek, vanwege de nauwe verwevenheid van ICT met vrijwel alle aspecten van ons leven en onze samenleving. De auteurs hebben dan ook uiteenlopende wetenschappelijke achtergronden. Naast een introductie door Jos de Mul bestaat het boek uit vier delen met elk drie hoofdstukken: ‘De mondiale informatiemaatschappij’, ‘Digitale culturen’, ‘Mens en computer’ en ‘Voorbij de mens?’.

In de introductie geeft De Mul een inleiding en afbakening van de filosofie van de ICT. Hij begint met een overzicht van de geschiedenis en de werking van de computer en illustreert daarna hoe, zowel in letterlijke als overdrachtelijke zin, in relatief kort tijdsbestek ons wereldbeeld geïnformatiseerd is. ICT dringt door tot alle plaatsen van ons leven en bepaalt zo ook steeds meer ons referentiekader. De filosofie van de ICT richt zich enerzijds op het achterhalen van ideeën, praktijken en maatschappelijke organisatie, welke aan vormen van ICT ten grondslag liggen, en anderzijds op de wijze waarop deze vormen van ICT inwerken op denkbeelden, handelingen en instituties in andere maatschappelijke en culturele domeinen. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag wat filosofie is, maar ook wat wij er mee willen. Dit laatste heeft te maken met een van de vooronderstellingen van de filosofie van de ICT, namelijk dat het mogelijk is ontwikkelingen te sturen of op zijn minst bij te sturen. In het boek wordt niet gekozen voor een instrumentele of deterministische benadering en ook niet voor een sociaal constructivistische visie, maar voor een technologisch interactionisme. In deze visie wordt ervan uitgegaan dat technologische ontwikkelingen het resultaat zijn van een wisselwerking van een groot aantal heterogene factoren. Daardoor is een relatief grote mate van beïnvloeding mogelijk. Vanwege de grote verwevenheid en complexiteit en de daarmee samenhangende grote mate van onvoorspelbaarheid, is de stuurbaarheid van ICT echter relatief klein. Juist daarom is een filosofische reflectie op de ICT van belang.

Het eerste deel, over de mondiale informatiemaatschappij, gaat in op ethische en politieke aspecten en het al of niet cultuurgebonden zijn van ICT. Jeroen van den Hoven laat in zijn bijdrage zien dat door de opkomst van ICT traditionele opvattingen over persoonlijke levenssfeer (privacy), intellectueel eigendom, democratie en de autonomie van individu en organisatie niet zonder meer en als vanzelfsprekend van toepassing blijken te zijn. In de ethiek van de ICT wordt onderzocht in hoeverre morele begrippen in de mondiale informatiemaatschappij opnieuw geïnterpreteerd moeten worden. Vervolgens blijkt ICT ook een politieke dimensie te hebben. Helpt de elektronische ‘global society’ ons vooruit naar een universele toegankelijkheid van informatie, de interactieve onderlinge communicatie van alle wereldburgers, het wereldburgerschap en het openbare karakter van de besluitvorming? Is de macht universeel toegankelijk of eerder onzichtbaar geworden door de opkomst van de ICT? De auteur van dit hoofdstuk, Donald Loose, stelt dat we niet volledig kunnen opgaan in de virtualiteit, maar altijd een vaderland, een context en politieke instituties nodig hebben. ICT kan de bondgenoot van zowel de politiek als van de kritische burger zijn, op voorwaarde dat de burger zich de specifieke politieke dimensie ervan realiseert. Het eerste deel wordt afgesloten met een intercultureel perspectief op ICT. Vanuit dit perspectief is ICT volgens Wim van Binsbergen niet de specifieke en kenmerkende verworvenheid van de Noord- Atlantische bevolking, maar metalokale wereldcultuur, waaraan ook Afrika (steeds meer) deel heeft.

Digitale culturen is het onderwerp van het tweede deel. In dit deel wordt ingegaan op de gevolgen van de toepassing van ICT voor film en literatuur. Wat betekent het voor de traditionele film als de passieve toeschouwer actief wordt in een interactieve situatie, als het bioscoopdoek vervangen wordt door een televisie- of computerscherm, als de fotografische beelden vervangen worden door computergegenereerde en gemanipuleerde beelden, als de lineair-narratieve vorm plaatsmaakt voor de virtual reality-simulatie? De nieuwe media kunnen volgens Joost Raessens het beste begrepen worden door ze te zien als verbeteringen van andere media. Toch zijn er specifieke kenmerken voor de nieuwe media: multimedialiteit, virtualiteit, interactiviteit en connectiviteit. Van de statische interface van de negentiende eeuw (panorama), via de bewegende interface van de twintigste eeuw (film) zijn we aanbeland bij de interactieve interface van de eenentwintigste eeuw (virtual reality). De toepassing van ICT zal ook gevolgen hebben voor de literatuur. Jan-Hendrik Bakker stelt dat door de eerder genoemde multimedialiteit en interactiviteit het klassieke lezen onder druk zal komen te staan. Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat literatuur de eeuwen door steeds veranderd is. De nieuwe media scheppen ook nieuwe mogelijkheden voor de literatuur, maar zullen vertrouwde kenmerken als narrativiteit aantasten. Op basis van een vergelijking van de orale, schriftelijke en gecomputeriseerde cultuur in hun existentiële context concludeert Douwe Tiemersma dat er voor wat betreft de categorieën ruimte, tijd, energie en zelfbewustzijn geen principiële verschillen zijn.

In het derde deel van het boek staat het antropologisch perspectief centraal. Het gaat dan om de verhouding tussen mens en computer. Is de mens een computer? Of, zal het daar ooit op uitkomen? In de psychologie en filosofie worden computermodellen al jaren succesvol gebruikt om meer inzicht te krijgen in het menselijk wezen. Seriële digitale computers (Turing machines) en parallelle neurale netwerken blijken in bepaalde opzichten realistische modellen. Of computers ooit kunnen zien, denken en voelen, lijkt volgens Gert-Jan Lokhorst op voorhand niet uit te sluiten. Computermodellen blijken sowieso vruchtbaar voor het verkrijgen van inzicht in de menselijke geest. Peter Sas toont daarmee bijvoorbeeld het belang van natuurlijke taal voor het menselijke denken aan. Dat de ontwikkeling van ICT ook van invloed is op het denken over de menselijke identiteit, toont Irma van der Ploeg aan in de ontwikkelingen in de biometrie (elektronische herkenning van iris, vingerafdruk, stem e.d.). In plaats van een traditionele nadruk op de psychologie bij het doordenken van iemands identiteit, lijkt het menselijke lichaam echter buitengewoon relevant. Het zal duidelijk zijn dat de biometrische technieken niet zonder gevolgen zijn.

Het vierde deel gaat in op de mogelijk radicale gevolgen van vergaande toepassing van ICT voor de mens. Daarvoor wordt onder meer te rade gegaan bij Heidegger. Het is volgens Awee Prins echter de vraag of Heidegger als optimist, dan wel als pessimist ten opzichte van de techniek beschouwd moet worden. Heidegger beweert dat wij in de ban van de techniek zijn, maar dat de techniek geen noodlot is. Het gaat er om het geheim in de techniek te ontwaren. Het blijft echter lastig om, ook als het gaat om ICT, een houding te kiezen tussen optimisme en pessimisme. Is het digitale medium bevrijdend of verslavend? Is ICT een zegen of een vloek? Zijn media in de meest brede zin van het woord niet gewoon noodzakelijke bestaansmiddelen geworden? Hoe onafhankelijk is ons zelfbewustzijn nog? Er is volgens Henk Oosterling na de ondergang van de Grote Verhalen geen niet-gemedieerde toestand meer, waarop we een beroep kunnen doen. We krijgen een ander zicht op (nieuwe) media, internet en interactiviteit, als we vanuit het ‘midden’ denken: een radicalisering van de media. Een optimistische visie treffen we aan bij het ‘transhumanisme’. Vertegenwoordigers van dit humanisme-plus zien technologische vooruitgang niet als iets bedreigends, maar juist als een manier om de wereld leefbaarder te maken en om grenzen te verleggen. Een voorbeeld daarvan is het voorstel om de menselijke geest te ‘downloaden’ in een kunstmatig lichaam dat de beperkingen van het organische lichaam niet bezit. Vervolgens zou men lichaam en geest kunnen ‘upgraden’. Zo bereiken we een posthumane levensvorm. Alhoewel in dit voorbeeld sprake is van een hoog science fiction gehalte, moeten we ons volgens De Mul realiseren dat veel van de daarvoor benodigde technologieën reeds werkelijkheid zijn.

Beoordeling

De nieuwe discipline Filosofie van de ICT en Filosofie in cyberspace in het bijzonder zijn goede en noodzakelijke initiatieven in een tijd waarin ICT steeds dominanter en minder grijpbaar wordt. In diepgaande bijdragen wordt de lezer een blik geboden in het uitgebreide veld van de filosofie van de ICT. Het gaat om serieuze reflecties, gevoed door verschillende vakwetenschappen, waarin zowel de voorwaarden als de gevolgen van ICT doordacht worden. Alhoewel ik in het algemeen een positieve waardering heb voor de bundel, zijn er toch enkele kanttekeningen te plaatsen.

In de introductie geeft De Mul weliswaar een afbakening van de Filosofie van de ICT, maar deze afbakening is zodanig open dat veel bijdragen tot deze nieuwe discipline gerekend zouden kunnen worden. “Deze jonge tak van de filosofie richt zich op de analyse en de interpretatie van de ontologische en normatieve vooronderstellingen en implicaties van de informatie- en communicatietechnologie.” De Mul geeft ook toe dat de Filosofie van de ICT “een bijzonder breed terrein beslaat” (De Mul 2002: 24). Dat wordt versterkt doordat gesteld wordt dat de Filosofie van de ICT iets weg heeft van een “filosofisch ideeënlaboratorium” en wel omdat de vertrouwde begrippenkaders in de filosofie door de ICT herijkt moeten worden. Aan de ene kant lijkt dat positief en ambitieus, aan de andere kant kan dat ook verwarring geven, bijvoorbeeld in de afbakening ten opzichte van andere disicplines, maar ook als het gaat om de samenstelling van de bundel Filosofie in cyberspace. De bijdragen van Prins en Oosterling zou je op het eerste gezicht niet direct verwachten in deze bundel

In het begin van dit essay werd al gewezen op het onderscheid tussen de instrumentele en de substantiële benadering in de techniekfilosofie. In de instrumentele benadering wordt gesteld dat techniek een neutraal en waardenvrij middel is en in de substantiële benadering wordt gesteld dat in de techniek reeds bepaalde eigenschappen aanwezig zijn welke het gebruik ervan bepalen. In de introductie wordt door De Mul voor een derde benadering gekozen, namelijk het technologisch interactionisme: technologische ontwikkelingen zijn het resultaat van een wisselwerking van een groot aantal heterogene factoren. De ontwikkelingen met betrekking tot ICT zijn dus te sturen of op zijn minst bij te sturen. Het gaat hier dus om een positieve houding ten opzichte van ICT. In de bundel wordt het echter niet geheel duidelijk hoe de ontwikkeling van ICT bijgestuurd kan worden, terwijl je dat toch zou mogen verwachten. Sterker nog, in het laatste hoofdstuk lijkt het er op dat ICT net als de evolutie een eigen weg zal gaan.

De multidisciplinaire benadering in de bundel komt tot uiting doordat bijdragen van auteurs met verschillende vakwetenschappelijke achtergronden opgenomen zijn. Juist omdat ICT zo doorwerkt in de verschillende aspecten van ons leven en onze samenleving is een dergelijke benadering onontkoombaar. Het valt echter op dat er met name aandacht is voor de zogenaamde praktische filosofie – sociale filosofie, cultuurfilosofie, ethiek en antropologie – en nagenoeg niet voor de theoretische filosofie en de geschiedenis van de filosofie. Het zou heel waardevol zijn als er een bespreking was opgenomen van wat verschenen is op het gebied van de filosofie van de ICT, in binnen- en buitenland. Ook zou een bijdrage gewijd kunnen worden aan de voorwaarden en gevolgen van het gebruik van ICT in de wetenschap.

Een laatste kanttekening betreft de vraag of de reflecties er ook toe leiden dat wij onze positie ten opzichte van ICT kunnen bepalen. De bundel geeft wel een brede reflectie op de positie van ICT zelf. Maar onze eigen positie? Zeker als voorondersteld wordt dat ICT is (bij) te sturen, zou je mogen verwachten dat ook de positie van de mens besproken werd. Nu komt de mens wel ter sprake in de bundel, maar op een ingeperkte manier. De indeling van de vier opeenvolgende delen geeft te denken. Wordt door de opzet van de bundel – van globaal via cultuur naar de mens en dan nog verder – een mensvisie opgedrongen, waarin de mens niet de laatste keten is in de Great Chain of Being?

Alternatief voor het transhumanisme

Een heel andere visie op de mens in relatie tot ICT treffen we aan bij Dreyfus (2001). In dit boek wordt juist heel nadrukkelijk aangewezen hoe we op een positieve manier positie kunnen kiezen ten opzichte van ICT. Dreyfus is minder optimistisch dan De Mul over de mogelijkheden van ICT en het internet in het bijzonder. Het internet is volgens hem wel een radicaal nieuwe technologie, een onbegrensde ruimte met vele nieuwe mogelijkheden, maar het heeft de beloften van een meer bevredigende levensvorm maar zeer ten dele waargemaakt.

Dreyfus geeft geen oordeel over de specifieke mogelijkheden van het internet, maar hij gaat als filosoof in op de vraag wat er gebeurt als het internet centraal komt te staan in ons leven. Hij verzet zich tegen de Extropians, de door De Mul besproken transhumanisten. Zijn stelling is dat als we cyberspace ingaan en de beperktheden van ons lichaam achterlaten, dat we dan ook enkele cruciale capaciteiten moeten missen: de relevantie van iets kunnen bepalen, het leren van fouten, het besef van realiteit en de betekenis ergens van in kunnen zien.

Dreyfus is niet alleen maar afwijzend in de richting van de Extropians, maar hij biedt ook een alternatief. Hij pleit voor een symbiose, waarin we enerzijds onze lichamelijk geconditioneerde mogelijkheden gebruiken en anderzijds een beroep doen op het internet vanwege de enorme opslagmogelijkheden, communicatiemogelijkheden en ruimte om te experimenteren. Dreyfus geeft daarvan interessante voorbeelden met betrekking tot het zoeken van informatie, het verzorgen van onderwijs en het samenwerken en experimenteren op afstand. In alle gevallen benadrukt hij het belang van de echte menselijke aanwezigheid, betrokkenheid, verantwoordelijkheid en oordeelsvermogen.

Het positieve aan dit boek is de manier waarop de noodzaak en toegevoegde waarde van typisch menselijke vermogens wordt aangetoond en ook de manier waarop de symbiose met de capaciteiten van het internet wordt uitgewerkt. Het boek plaatst de mogelijkheden van internet in een kader.

Christelijk perspectief

Na een confrontatie tussen De Mul e.a. en Dreyfus lijkt het goed om te onderzoeken welke richting christelijke reflecties op ICT te bieden hebben. Dit essay opende met de moeite die christenen lijken te hebben om positie te kiezen ten opzichte van ICT. In de praktijk sluiten christelijke auteurs zich echter vaak aan bij de pessimisten. In (Van der Stoep 1999) merken we dat aan de suggestieve vragen, welke vooronderstellen dat ICT een bedreiging is. Ook het tegenover elkaar plaatsen van enerzijds ‘de mens als informatieverwerkend systeem’ en ‘de mens als autonoom subject’ en anderzijds het christelijke mensbeeld – de mens als deel van de geschapen werkelijkheid – komt nogal vooringenomen over. Is het niet mogelijk om het ene mensbeeld te kiezen en het andere niet te verwerpen?

De door Van der Stoep genoemde bedreigingen in het kader van kennisverwerving, namelijk een overdosis aan informatie waarvan de waarde niet altijd duidelijk is, een te groot vertrouwen op zoekmachines en de stimulans tot selectief leesgedrag, zijn niet alleen aan het internet toe te rekenen. Horen die bedreigingen niet bij ons mens zijn, met onze beperkingen? Iets soortgelijks geldt voor de door Van der Stoep genoemde bedreigingen van de sociale interactie in het kader van de toegenomen sociale actieradius door het gebruik van internet: selectieve communicatie, afnemend verantwoordelijkheidsbesef voor elkaar, verdringing van de private levenssfeer. Ook voor de bedreigingen van het morele besef van burgers en de uitoefening van de overheidstaak door het anarchistische karakter van het internet geldt dat deze op zich wel reëel zijn. Het ontstaan van internet is echter niet de enige oorzaak van de bedreigingen en het gebruik van internet leidt ook niet noodzakelijk tot de genoemde bedreigingen. Dat Van der Stoep in de slotparagraaf van zijn betoog internet in één zin relateert aan een Babelcultuur én het Nieuwe Jeruzalem, is mij te kort door de bocht. Vooral het laatste element is onvoldoende uitgewerkt.

In (Van der Stoep 2000) vinden we een meer evenwichtige bijdrage over ICT. Van der Stoep stelt daar dat het moderne beheersingsideaal en het moderne vrijheidsideaal een goed gebruik van computer en internet in de weg staan. Hij wijst dan ook op het belang van normen voor informatie-overdracht en communicatie en werkt dat ook uit met enkele voorbeelden. Een van die voorbeelden is het verschaffen van duidelijkheid ten aanzien van informatie op het world wide web door de naam (en de achtergrond) van de auteur te vermelden en – al dan niet met hyperlinks – aan te geven hoe deze informatie zicht verhoudt tot andere teksten. Een ander voorbeeld voor een norm is het respecteren van de verschillende levenssferen, juist als dat door de toegenomen communicatiemogelijkheden steeds meer onder druk komt te staan. Deze voorbeelden geven weliswaar aan hoe het gebruik van ICT positief en verantwoord ingevuld kan worden, maar nog niet of en, zo ja, hoe de ontwikkeling van ICT (bij)gestuurd kan worden.

De eerder genoemde term Babelcultuur, als cultuur-los-van- God, is van Schuurman. In zijn boek Geloven in wetenschap en techniek keert Schuurman zich tegen de wetenschappelijk-technische heilsverwachting. De techniek wordt door de mens overschat. Schuurman noemt dit technicisme. Het denken van De Mul in eerdere publicaties wordt door hem een voorbeeld van technicistisch denken genoemd (Schuurman 1998: 65). Daarin wil de mens met zijn techniek de toekomst beheersen en veiligstellen. Als techniek echter allesbepalend wordt, dan wordt volgens Schuurman de kwaliteit van het bestaan bedreigd. Mens en natuur worden slachtoffer van het despotisme van de techniek. Met betrekking tot de ICT noemt Schuurman de snel toenemende informatisering van de samenleving en de toegenomen technische communicatie. Hij richt daarbij vooral de aandacht op de negatieve effecten van de ICT, waaronder miskenning van arbeid en reductie van de werkelijkheid. Schuurman wijst in zijn boek echter ook een richting, namelijk beseffen dat we in een door God geschapen werkelijkheid leven. We moeten heel de technische ontwikkeling ontmythologiseren en de techniek weer dienstbaar maken. We moeten niet willen beheersen, maar beheren. Internet en virtual reality behoren “als abstracte werkelijkheid als het ware naar de volheid van de werkelijkheid teruggekoppeld te worden” (Schuurman 1998: 119). Hoe dit dan moet – en of dit kan – wordt niet uitgewerkt. In de analyses van Schuurman en ook de richtingen die hij wijst, kan ik mij op zich wel vinden. Het is echter vooral de snelle veroordeling van recente ontwikkelingen en anderzijds het naïeve vertrouwen dat vanuit het christelijk geloof de oplossingen vanzelf komen, dat bij mij op grote weerstand stuit.

Een perspectief op ICT vanuit reformatorische hoek wordt geboden in (Broer et al. 2001). Deze bundel is voortgekomen uit een initiatief van het reformatorisch voortgezet onderwijs, het Reformatorisch Dagblad, de Vanenburg Group, het studiecentrum van de SGP en de Reformatorische Maatschappelijke Unie. Alhoewel ik het initiatief op zich waardeer en zeker ook de multidisciplinaire benadering, ben ik minder content met de mijns inziens overwegend negatieve benadering van ICT. Alleen al de titel, ICT: uitdaging of bedreiging?, maakt duidelijk dat we volgens de samenstellers in ICT te maken hebben met een probleem. In de bundel vinden we bijdragen van onder meer J.H. van Bemmel, M.R. Creemers, Chr. Fahner, C.S.L. Janse en B.J. van der Vlies. De bundel bestrijkt een breed terrein, variërend van een introductie tot het internet en de gevolgen voor de wereld van de media tot de invloed van ICT op gezondheidszorg, opvoeding, onderwijs en wetenschappen. De bundel sluit af met een hoofdstuk met overwegingen hoe ICT en internet in het bijzonder als onderwerp naar voren kan komen in de pastorale zorg.

Kenmerkend voor het reformatorische perspectief is het volgende citaat. “Christenen dienen per definitie distantie in acht te nemen” (Broer et al. 2001: 45). Niet in alle hoofdstukken, maar op veel plaatsen in de bundel merk je een wantrouwen ten opzichte van ICT, zoals dat in het reformatorische deel van Nederland ook is ten opzichte van de televisie. Al snel wordt internet in verband gebracht met porno, geweld en doorgeslagen individualisering. Het is dan ook typerend dat in de bijdrage over overheid en internet de aandacht gericht wordt op het strafrecht en niet op openbaar bestuur of welzijnsbeleid. Ook de manier waarop bijbelteksten aangehaald worden, komt op mij vaak over als te kort door de bocht.

Een andere recent verschenen bundel uit christelijke hoek raakt aan het onderwerp ICT. Het is een uitgave van het Gereformeerd Sociaal en Economisch verband, Grasduinen in de nieuwe economie (Balkenende e.a. 2002), met onder meer bijdragen van Jan Peter Balkenende, Johan Graafland, Jan Hoogland en Jan Westert. Deze bundel legt verbanden en roept op tot bezinning op een breed terrein van ICT, globalisering en de kennis- en netwerksamenleving. We vinden hierin geen negatieve benadering van ICT, maar ook geen duidelijke positiebepaling. Dit wordt echter mede veroorzaakt door de opzet van deze bundel.

Afsluiting

Er is niets nieuws onder de zon. Bij het lezen van wat christelijke auteurs schrijven over ICT, zou je bijna denken dat met de opkomst van ICT de problemen pas in de wereld gekomen zijn. Overigens valt het op dat relatief veel aandacht uitgaat naar internet. En dat terwijl er veel ICT is buiten internet. Denk maar aan alle ICT in huishoudelijke apparaten, auto’s en vliegtuigen, maar ook aan de ondersteuning van uiteenlopende bedrijfsprocessen. Heeft men daar geen mening over? Wat betreft de door christelijke auteurs genoemde bedreigingen van ICT ben ik ervan overtuigd, dat deze horen bij een in zonde gevallen wereld en in structureel opzicht niet veranderd zijn door de opkomst van ICT en internet in het bijzonder. In plaats van met angst naar de toekomst te kijken, zou ik dan ook veel liever naar het verleden willen kijken en leren van de analogieën. ICT is niet iets nieuws, maar sluit aan bij ontwikkelingen die al langer gaande zijn. Geen pessimisme, maar aandacht voor het dienstbaar maken van ICT – in de lijn van wat Schuurman over techniek in het algemeen zegt.

Het christelijk geloof is geen automatisch wondermiddel. Het christelijk geloof leidt niet als vanzelfsprekend tot een eenduidige ethiek, visie op techniek of houding ten opzichte van ICT. Mijns inziens wordt door christelijke auteurs te snel de stap naar het christelijk geloof gemaakt. Ik wil het christelijk geloof niet lostrekken van een reflectie op ICT, maar het is ook niet het einde van alle vragen. We moeten de wereld dan ook niet voorhouden dat ze zich eerst moeten bekeren tot het christelijk geloof en dat dan alle (cultuur-) problemen zijn opgelost. Volgens mij is het ook mogelijk om een ander van zijn ‘heilloze’ weg te halen zonder dat je hem eerst bekeert. Daarvoor moet je het wel eerst eens worden over wat de problemen van ICT (kunnen) zijn. Een ‘doemprofeet’ overtuigt een ander vaak niet snel van de door hem gevonden problemen.

Ontwikkelingen in wetenschap en techniek mogen ook als een zegen van God gezien worden in plaats van alleen maar als een vloek. Ook ICT kan als een zegen gezien worden, net als de boekdrukkunst, de stoomtrein en de telefoon. Het voert te ver om hier voorbeelden uit te werken, maar ik denk bijvoorbeeld aan toegenomen mogelijkheden voor sociale integratie voor lichamelijk gehandicapten, mogelijkheden voor verbetering van de veiligheid in allerlei situaties en een betere kans op rechtsgelijkheid door de toegenomen mogelijkheden in communicatie en het zoeken van informatie.

Het anders zijn van een christen is niet altijd zichtbaar. Als het anders zijn van een christen ergens op slaat, dan toch wel op zijn hoofd en hart. Kernvraag voor een christen is volgens mij waar hij met zijn hoofd en hart op gericht is: op het hemelse óf op het aardse. Het gaat niet in de eerste plaats om wat wij kopen, wat we eten of hoe we onze vrije tijd indelen, maar om de vraag wat het belangrijkste in ons leven is. Vanuit het antwoord op die vraag dienen we vervolgens onze keuzes te maken en ons leven te leven. Dat kan in deze context betekenen dat we bepaalde toepassingen van ICT buiten de deur houden, maar ook dat we vanuit een andere gerichtheid met ICT omgaan, zonder dat een ander dat direct merkt.

Techniek en daarmee ICT is niet enkel negatief en niet enkel positief. Ook is ICT niet neutraal. Ik ben ervan overtuigd dat alles wat aan het menselijk brein ontsproten is, de gevolgen toont van de beperktheden – en daarmee ook de zonde – van de mens. Tegelijkertijd geloof ik dat de Schepper steeds nieuwe mogelijkheden geeft, ook door de gevolgen van de zonde heen. ICT is dus tegelijk positief en negatief en helaas zijn die elementen (doorgaans) niet los verkrijgbaar. Het komt er dus op aan om de toepassingen van ICT te onderzoeken en het positieve tot zijn recht te laten komen en het negatieve zoveel mogelijk te vermijden. Er is in de lijn van Dreyfus een symbiose mogelijk tussen typisch menselijke vermogens en de mogelijkheden van ICT. Dat betekent in ieder geval geen algemeen oordeel over (alle toepassing van) ICT, maar per geval een beoordeling in hoeverre het gebruik ervan zich verhoudt tot het belangrijkste in ons leven.

Het lijkt me goed als afscheid genomen wordt van de eenzijdig negatieve benadering van ICT door christenen en dat er verder gewerkt wordt aan een positief christelijke visie op ICT. De hierboven besproken bundel van De Mul e.a. maakt duidelijk dat een christelijke benadering van ICT geen overbodige luxe is. Onderzoek daarnaar moet in ieder geval antwoord geven op de volgende vragen:

Welke mogelijkheden heeft ICT?

Hoe kan ICT dienstbaar gemaakt worden?

Op welke manieren kan de ontwikkeling van ICT (bij)gestuurd worden?

Hoe kan in de ontwikkeling van ICT het christelijk mensbeeld overeind blijven?

Waar liggen grenzen in gebruik en ontwikkeling van specifieke ICT-toepassingen?

Literatuur

Balkenende, J.P. (e.a.). 2002. Grasduinen in de nieuwe economie. Uitdagingen in de netwerksamenleving. Barneveld: De Vuurbaak.

Broer, N.A.; Büdgen, W.; Janse, C.S.L.; Knaap, W. van der; Mulder, J.; Verloop, C.M. (red.). 2001. ICT: uitdaging of bedreiging? Op zoek naar wijsheid in de informatiestroom. Heerenveen: Groen.

Dreyfus, H.L. 2001. On the Internet. London/New York: Routledge.

Mul, J. de (red.). 2002. Filosofie in cyberspace. Reflecties op de informatie- en communicatietechnologie. Kampen: Klement.

Schuurman, E. 1998. Geloven in wetenschap en techniek. Hoop voor de toekomst. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.

Stoep, J. van der. 1999. ‘De virtuele cultuur van internet’. In: Balkenende, J.P.; Kuiper, R.; La Rivière, L. (red.). De kunst van het leven. De cultuuruitdaging van de 21e eeuw. Zoetermeer: Boekencentrum. Stoep, J. van der. 2000. ‘Verantwoord handelen in de informatiesamenleving. Een normatieve visie op informatie- en communicatietechnologie’. In: Schoon, B.; Stoep, J. van der (red.). De veelkleurigheid van de techniek. Een bundel bijdragen over techniek en christelijke ethiek. Amsterdam: Buijten en Schipperheijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2003

Radix | 63 Pagina's

Reflecties op ict

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2003

Radix | 63 Pagina's