Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Grondwatertest van de theologie van de charismatische vernieuwing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grondwatertest van de theologie van de charismatische vernieuwing

Essay naar aanleiding van C. van der Kooi, Tegenwoordigheid van Geest1

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Intro

1.1 Verkenningen op het gebied van de Heilige Geest
Prof. dr. C. van der Kooi spreekt liever niet van ‘charismatische beweging’ maar van ‘charismatische vernieuwing’, een vernieuwing waaraan uiteindelijk, aldus Van der Kooi, geen kerk zich zal kunnen onttrekken. Nu is het zo dat vernieuwing sympathieker overkomt dan beweging, zeker voor hen die grote scepsis ontwikkeld hebben vanwege de verwarrende veelheid aan bizarre zaken die binnen de charismatische bewegingen wereldwijd waarneembaar zijn. Wie Van der Kooi leest zal misschien ‘charismatische vernieuwing’ inderdaad minder bedreigend gaan vinden. Is dat terecht? Kan de kou uit de lucht? Onder de goed gekozen titel ‘Tegenwoordigheid van Geest’ heeft Van der Kooi de kerken in Nederland gediend met “verkenningen op het gebied van de Heilige Geest”. Dat is een onderwerp dat vandaag in het middelpunt van veel kerkelijke belangstelling staat. Van de hoofddocent dogmatiek en hoogleraar theologie van de charismatische vernieuwing aan de Vrije Universiteit te Amsterdam mogen de kerken veel kennis van zaken verwachten. Het voorliggende boek (in al zijn diversiteit) getuigt daarvan. Niet alleen binnen zijn eigen kerken zal men juist van hem een richtingbepalende bijdrage verwachten; álle kerken zullen zijn verkenningen gespannen aandacht willen geven. Charismatische vernieuwing manifesteert zich immers als een bepaald soort spiritualiteit in vrijwel elke kerkelijke denominatie. Het roept vragen op, kerkenraden worden onrustig en predikanten moeten zich bezinnen. Gemeenteleden laten zich óf innemen voor het charismatische gedachtegoed óf willen er niets van weten. Velen ervaren het charismatische denken daarom vooralsnog als een splijtzwam. Vertrouwde kaders en geijkte concepten staan openlijk ter discussie. Hebben we bijvoorbeeld als kerken die hun wortels hebben in de Reformatie, niet te veel ingezet op het sola scriptura, waardoor de vrije werking van de Geest aan banden werd gelegd? Werd de verbinding tussen Woord en Geest niet veel te strak aangedraaid? Veroorzaakte dat een versluiering van de tegenwoordigheid van de Geest en blokkeerde dat misschien de directe werkzaamheid van God door middel van visioenen, profetie, gevoel of ervaring? Hebben kerk en theologie zich niet te zeer laten inpalmen door het rationalisme, waardoor ervaring en gevoel in diskrediet raakten? Heeft pinkstertheologische geschiedschrijving misschien wel gelijk dat het licht van de directe godsopenbaring gedoofd werd toen Montanus in de tweede eeuw in de ban gedaan werd? Heeft daardoor de christelijke kerk achttien eeuwen in duisternis moeten leven?

1.2 Kernvraag
Het verschijnsel van charismatische vernieuwing plaatst kerken voor de taak van een pneumatologische heroriëntatie. Dat vraagt om bereidwilligheid om eerder ingenomen standpunten ten aanzien van het werk van de Geest te herzien of te herijken. Het gaat erom, zoals Van der Kooi formuleert, “de aandacht voor werk en persoon van de Heilige Geest te integreren binnen het kader van de meer traditionelere theologie” (11). De bredere achtergrond bij de hedendaagse aandacht voor de Geest is de vraag of God zich in het heden werkelijk onbetuigd laat (14). Sinds zijn aantreden als hoogleraar charismatische vernieuwing heeft Van der Kooi zich met deze vragen beziggehouden. In referaten en artikelen werd de zoektocht naar antwoorden ingezet. In zijn boek legt hij een bundeling daarvan op de tafel van kerk en theologie, een tussenstap op weg naar een meer “omvattende pneumatologie” (7). Hij geeft daarmee gelegenheid om bij te dragen aan zijn zoektocht, om hem bij te vallen of tegen te spreken. Van die gelegenheid maak ik graag gebruik.

1.3 Achtergrond
Van der Kooi is een bekwaam theoloog. De grote vragen rond het werk van de Heilige Geest worden met kennis van achtergronden en dogmageschiedenis besproken. In de wirwar van meningen, van nieuwe en oude theologie, gaat hij zijn weg om de charismatische vernieuwing in goede theologische banen te leiden. Duidelijk wordt dat hij van oordeel is dat charismatische vernieuwing niet alleen als fenomeen onontkoombaar is voor de kerken, maar ook loyaal geïntegreerd moet worden. Daarin bindt hij de strijd aan tegen eenzijdigheid, verstarring en verkilling. En tegen de gevolgen van de ‘God is dood’-theologie waardoor “niemand God ervaart, de wereld van hem volstrekt leeg is en hij hoogstens nog aan het einde, eschatologisch zal verschijnen” (103). Hij doet dat met veel liefde voor de kerken en voor de theologische traditie waarin hij is opgegroeid. Tegelijk treedt hij doortastend op tegen de gevolgen van vrijzinnigheid en moderne theologie waaronder zijn kerken te lijden hebben gehad. In deze kerken liep secularisering uit op het ontkennen van Gods handelen in deze wereld. Tegen deze achtergrond doet zijn theologie weldadig aan. En hij laat een helder geluid horen: een nieuwe concentratie op de bijbel is voor de kerken van levensbelang (190). Zelfs beklemtoont hij de grote waarde van de regula fidei waarin de kernen van het geloof beschreven moeten worden.

1.4 Evenwichtsconstructies
Tégen de eenzijdigheid, dat is kenmerkend voor Van der Kooi. Hij ontwikkelt evenwichtsconstructies en heeft een scherp oog voor al die elementen die het gezochte evenwicht verstoren. Hij balanceert tussen Calvijn, een theoloog die niet intellectualistisch is en “die de ervaring en de beleving een grote plaats gunt” (100), en Barth, “die niet langer de menselijke beleving tot funderende theologische categorie wilde maken” (97). Maar ook tussen Barth en Schleiermacher, die het geloof weer maakte tot “een zaak van leven, van een gezamenlijk beleefde en doorleefde ervaring” (98), tussen subjectivering en objectivering, tussen rationalisme en emotiecultuur. Het is nooit ‘alleen maar dit’, er is steeds een ‘maar ook’. Van der Kooi houdt de verschillende benaderingen theologisch tegen het licht en weet zijn lezers caleidoscopisch te verrassen. Dat is de charme van dit boek. Vooren tegenstanders van charismatische vernieuwing kunnen er genoeg van hun gading vinden. Tegelijk laat Van der Kooi hen in de spiegel kijken. Er valt hier veel te halen. Niet alleen voor de voorstanders van charismatische vernieuwing, ook voor degenen die zich daartegen verzetten. Want Van der Kooi heeft een scherp oog voor gevaren, excessen, misbruik en onbalans – maar nergens gooit hij radicaal de deur dicht.

1.5 Focus van dit essay
Van der Kooi’s ontvankelijkheid voor allerlei fenomenen waarin men de tegenwoordigheid van Geest zou moeten opmerken, wordt absoluut niet ingegeven door naïviteit maar door zijn visie op de functie van theologie (2), de rol van de bijbel (3) en de aard van het geloof (4). Deze visie (die zich door alle verschillende thema’s heen traceren laat) vormt het grondwater voor zijn theologie van de charismatische vernieuwing. Dat grondwater wil ik testen. Want het is mijn overtuiging dat op dit niveau de beslissingen vallen met het oog op de kernvraag: laat charismatische vernieuwing zich wel “integreren binnen het kader van een meer traditionele gereformeerde theologie?” (11). Toegespitst op de kerken die ik dien: wortelt de door Van der Kooi beschreven charismatische vernieuwing in het zelfde grondwater als het grondwater waarin gereformeerde theologie binnen de vrijgemaakte kerken wortelt?2

2 De functie van theologie

2.1 Een theologie die volgt
Als een rode draad komen we het tegen in de beschouwingen van Van der Kooi: theologie volgt de praktijk. Zij functioneert naar haar aard a-posteriorisch, dat wil zeggen: “Ze is commentaar en reflectie achteraf en zo wordt ze tot een sturingsmiddel” (72). “De hedendaagse theologie wil in het oog blijven houden dat wij toegang hebben tot kennis van God via onze historische ervaringen. Ons spreken over God en tot God is opgeroepen door ervaringen die in tijd en ruimte zijn opgedaan” (75). Theologie neemt waar en beschrijft. Haar onderzoeksveld is het leven van de gemeente. Dat was, aldus Van der Kooi, de “enorme vooruitgang” van Schleiermacher ten opzichte van de theologie van de Verlichting (98). Hoezeer Van der Kooi zich van de gevaren van ervaringstheologie bewust is, hij geeft tegelijk ervaringen een prominente uitgangspositie. Daarachter ligt zijn visie op het vrije werk van de Geest dat “niet altijd met een liniaaltje is te meten. De Geest heeft iets wilds, drijft over grenzen heen” (31). In het besef van de tegenwoordigheid van deze Geest past de theologie geen wantrouwen ten aanzien van de resultaten daarvan in het christelijk leven. Van der Kooi spreekt dan ook over ‘ontdekkingen’. In het leven ‘ontdekt’ men “voor het eerst of opnieuw, dat God de levende is, die niet alleen heeft gesproken, maar die tot in het heden met ons wil omgaan” (74). In deze wil tot ontdekking ziet hij de kern van de charismatische vernieuwing, bijvoorbeeld “bij J.C. Blumhardt, William Seymour, Karel Kraan, Agnes Sandford, John Wimber en zo vele anderen”. De godservaringen van deze charismatische voorgangers kunnen onverdacht ten tonele worden gevoerd omdat verdenking hier, theologisch gezien, niet op zijn plaats is. Want theologie moet volgen en accepteert allereerst wat zich aandient als ervaring van God. Daarom spreekt Van der Kooi vrijmoedig over de pinksterbeweging als gave van God aan de kerk (50). Het zijn immers de ervaringen van het verschijnen van God die “aan de oorsprong staan van vernieuwingsbewegingen, waaronder de pentecostale en charismatische traditie” (220). De vraag of integratie van pinksterelementen de gereformeerde of rooms-katholieke spiritualiteit kan verrijken, kan daarom bij Van der Kooi op positieve afweging rekenen (51v). In alle stromingen, kerkelijke formaties, tradities en religies valt wellicht de tegenwoordigheid van de Geest waar te nemen. De rooms-katholieke kerk krijgt van Van der Kooi de prijs voor de meest wijze kerk “omdat zij onder haar wijde jas een hoop ruimte heeft voor vele dingen die aanvankelijk als bizar of vreemd golden” (142). We stellen vast dat ook de theologie van Van der Kooi zich laat schetsen als een wijde jas en een hoop ruimte voor allerlei praktijken en ervaringen binnen de brede christelijke wereld. Overal en in alles valt wel de werkzaamheid van de Geest waar te nemen in de geschiedenis van het christelijk geloven.

2.2 Géén ervaringstheologie?
Nu zou het pertinent onjuist zijn te denken dat Van der Kooi de functie van theologie beperkt tot alleen maar waarnemen en commentaar geven op dat wat zich aandient als godservaring of tegenwoordigheid van de Geest. Scherp schetst hij de gevaren van een ervaringstheologie, bijvoorbeeld in New Age: “Als de belevingscultuur op theologisch erf alle rechten opeist en een feitelijke dictatuur gaat uitoefenen, komen we terecht in een gevoelstheologie, waar het goede of fijne gevoel direct wordt getransponeerd tot een theologisch waarheidsoordeel. Waar is wat goed of fijn is voor dat moment. Het zal duidelijk zijn dat we die kant niet op moeten” (99). Ook bestrijdt hij praktijken waarin de zekerheid van het handelen Gods afhankelijk wordt van persoonlijk ervaren en het werk van Christus ‘opgezogen’ wordt in het werk van de Geest. “Wanneer het objectieve (Christus, het handelen van God) wordt opgezogen in het subjectieve (mijn geloofsweg, de zekerheid des geloofs), begint het subject te tollen om de eigen as” (49). Het is buitengewoon belangrijk dat Van der Kooi in dit verband het belang onderstreept van een Woord buiten de mens “dat bepalend en kwalificerend is” (49). Dat is het ‘anderzijds’ bij Van der Kooi, naast de prominente positie voor ervaring en praktijk. Daarom wordt het ook zo interessant om na te gaan hoe dat Woord bij Van der Kooi functioneert (zie par. 3).

2.3 Wél theologie van doorgaande ervaringen
Met deze onderstreping van een ‘Woord buiten ons’ lijkt Van der Kooi het evenwicht te herstellen. Ik vind het wel een heel wankel evenwicht, omdat de functie van ‘het Woord buiten ons’ onontkoombaar secundair is en in de ervaringsdynamiek het onderspit zal delven. In het verlengde van het ‘primaat van de Geest’ wordt het primaat gegeven aan ervaringen. Het zijn, aldus Van der Kooi, “de doorgaande ervaringen van het verschijnen van God die de kerk in stand houden” (219). De kernvraag of God zich in het heden nog openbaart buiten het Woord om vindt hier zijn logische antwoord. De ervaring leert, aldus Van der Kooi, dat het antwoord op deze vraag vast staat: God openbaart zich direct, onmiddellijk aan mensen. Van der Kooi accepteert zieners, profeten, mystici en esoterici als gaven van God. Wel wijst hij op middelen om te toetsen en ziet hij talloze risico’s, maar de deur staat helemaal open: “De ervaring van Gods spreken en communicatie is niet beperkt tot de tijd van de Bijbel” (132). We stellen dan ook vast dat Van der Kooi’s theologie toch het karakter krijgt van ervaringstheologie, omdat bij hem de positie van de bijbel als canon feitelijk onhoudbaar wordt.

2.4 Een kwetsbare theologie
Is het werkelijk zo dat de kerk van de theologie alleen maar een nadenken achteraf, ‘a-posteriorisch’, mag verwachten? Het is mijn overtuiging dat een kerkelijk ingebedde theologie door de Geest gebruikt wordt om vóór te gaan. Dat wordt niet ontkracht maar eerder bevestigd door het feit dat bepaalde theologische systemen het christelijke leven soms eeuwen in gijzeling konden houden. Er was theologische denkkracht voor nodig om die systemen te ontmaskeren. In haar wetenschappelijke reflectie heeft theologie de voorname taak om preventief op te treden en de ambtsdragers te voorzien van het geestelijke instrumentarium dat nodig is om “redeneringen en schansen, die opgeworpen worden tegen de kennis van God, te slechten” (2 Korintiërs 10,5). Niet om te overheersen maar om de kerken te dienen en vóórbereid te zijn. Dit soort theologische reflectie wordt toch verwacht van predikanten die op theologische instituten opgeleid zijn om de gemeente vóór te gaan. Kerkelijk ingebedde theologie ligt op één lijn met de door de Geest ingestelde ambten om de kerk te vergaderen en te bewaren. Het is naïef om de functie van theologie aan de zijlijn van het kerkelijke leven te plaatsen. De theologie van de charismatische vernieuwing zal blijken óók niet de functie te hebben van ‘alleen maar reflectie achteraf’. Op theologisch niveau zijn charismatische leiders bezig om paradigma’s te veranderen en concepten te ontwikkelen die vergaande gevolgen hebben voor het christelijke (be)leven.

3 De rol van de bijbel

3.1 Inleiding
Voor Van der Kooi zijn ‘de bijbelse bronnen’ van groot belang en wordt daarin hét instrument bij uitstek gevonden om ervaringen te toetsen. Theologie leeft, aldus Van der Kooi, van het experiment doordat ze de bestaande geloofspraktijken volgt en een belichting geeft vanuit bijbelse bronnen. “Alleen zo, in een blijvende beweging tussen geloofspraktijk en bron, kan een kritische reflectie worden gegeven, waarin normatieve momenten van het christelijke geloof worden ontdekt” (52). Als hoogleraar aan de VU laat Van der Kooi hier een opvallende klare taal horen. Hij constateert dat de positie van de bijbel in de huidige theologie in diskrediet is geraakt. In dat bijbelonvriendelijke klimaat stelt Van der Kooi dat “een nieuwe concentratie op de bijbel voor het protestantisme niet alleen van levensbelang, maar ook mogelijk is” (190). Daarmee wijst hij onmiskenbaar in de goede richting. Maar op zichzelf genomen zegt dit nog niet veel, een nadere invulling is vereist: wordt de canonpositie van de bijbel hersteld en welke hermeneutiek hanteert Van der Kooi om de bijbel te verstaan? Hoe geeft Van der Kooi deze twee componenten (waarmee ik de kwalificatie gereformeerd wil vastlijmen) inhoud? Het is daarbij van groot belang om te bedenken dat de ene component (canoniek) niets waard is zonder de andere (hermeneutiek). Hechtkracht ontstaat pas wanneer deze twee verbinding met elkaar aangaan.

3.2 Sola scriptura
Is voor Van der Kooi het sola scriptura te krap? Laat ik voor alle duidelijkheid mijn eigen standpunt eerst formuleren. Ik onderschrijf met de confessie de leer dat de bijbelse geschriften “heilige en goddelijke Schriften zijn, om ons geloof daarnaar te richten, daarop te gronden en daarmee te bevestigen”. Deze canonieke schriften samen bevatten de wil van God volkomen en leren voldoende al wat de mens moet geloven om behouden te worden, “volmaakt en in alle opzichten volledig”. Ik ga ervan uit dat deze woorden van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 3-7, zie ook HC Zondag 7, v/a 21) over de volkomenheid van de Heilige Schrift bepalend zijn voor het gereformeerde karakter van een theologie. Van der Kooi geeft trouwens zelf een adequate beschrijving van deze theologie die voortkomt uit de Reformatie. Het is “de theologie van het Woord. Dat wil zeggen, ze wil zich laten gezeggen door de bijbel. De gerichtheid op de bijbel als bron van het geloof en als norm voor geloof en leven is één van de kenmerken. De rol van de Heilige Geest in het geloof wordt strikt gebonden aan bijbel en woordverkondiging. (...) De bijbel is geen dode letter, maar God spreekt door dat Woord” (43). Dit zijn zinnen die geheel in lijn met de belijdenissen de rol van de bijbel in de gereformeerde traditie beschrijven. Maar het betreft hier een beschrijving van het kenmerk van een bepaalde gereformeerde traditie naast andere tradities. Het is niet de overtuiging van Van der Kooi zelf, zo blijkt. Sola scriptura betekent naar mijn mening dat de Heilige Schrift de primaire en enige bron is om te weten wie God is, wat hij gedaan heeft, waarheen hij op weg is. Het is alleen maar door het papier van de bijbel heen dat wij ook ándere zaken betrekken kunnen in het kennen van God. Hoe je ook luistert naar een boom, hij zal nooit fluisteren: “ik ben een schepsel” en al helemaal niet: “Jezus is de verlosser”. Dat weten we alleen maar (‘sola’) uit de bijbel. Ook geschiedenis, ervaring en geweten laten zich alleen maar verstaan en interpreteren (maar hoe moeilijk is dat vaak) in het licht van de heilsgeschiedenis (en de daarbij behorende teksten) zoals die in de bijbel te vinden is. Dat heilshistorische lezen van de bijbel vormt de essentie van de andere (de hermeneutische) component die ik in samenhang met sola scriptura (de bijbel als canon om God te kennen) van doorslaggevend belang vind. Van der Kooi kiest ten aanzien van beide componenten voor een principieel andere benadering. In een viertal punten wil ik dat hieronder toelichten. Voor mij vormen zij de hoofdreden om te beweren dat charismatische vernieuwing ten diepste onverenigbaar is met enkele kernwaarden van gereformeerde theologie.

3.2.1 De bijbel als tijdloos voorbeeldboek
In lijn met de wijze waarop Van der Kooi godservaring een plaats geeft, ziet hij de bijbel als “de neerslag van het fijn vertakte drama tussen God en mens, tussen God en dit bepaalde volk, tussen God, de man van Nazareth en zijn volgelingen” (192). We lezen “hoezeer de bijbel zelf het resultaat is van een proces van ervaring, doorvertellen, selectie en toe-eigening. De bijbel is zo gezien een oude kathedraal waar door heel wat generaties aan gewerkt is. De bijbel is een leefboek, waar de omgang met God in teksten is neergeslagen” (192). Van der Kooi beschrijft de aard van de bijbel zoals een godsdiensthistorische theoloog dat zou doen: Deze in geschriften vastgelegde traditie “met zijn elementen van beproefde, aangewezen en afgewezen trajecten” vormt wel voor het christelijke geloof “zijn kritische substantie, een tegenover waar het steeds uit put” (193). Daarin gaat het om de vertelde ervaringen van mensen met hun God. Hier klinkt bij Van der Kooi een heel andere toon dan die van de confessie. De bijbel is bij hem een soort referentieboek voor het ervaren van Gods tegenwoordigheid, een gebruiksaanwijzing voor spiritualiteit. Dat de teksten heilshistorisch verstaan moeten worden (ze openbaren hoe God zijn plan om de wereld te redden gestalte gegeven heeft) en dat het kennen, doorgeven en geloven van die geschiedenis de essentie is van het christelijke beleven, dat is bij charismatische vernieuwing niet waar het om draait. Dit a-historisch gebruik van de bijbel maakt het mogelijk om van God dezelfde werkingen te verwachten als in de bijbel beschreven staan. Zelfs het verschil oudtestamentisch en nieuwtestamentisch wordt dikwijls onvoldoende in rekening gebracht. Met de heilshistorische benadering dat de tijd van de apostelen in het plan van God een specifieke fase vormt (met daarbij fase-afhankelijke tekenen en wonderen) hoef je bij charismatische theologen niet aan te komen. Daar rust een taboe op.3 Ook bij Van der Kooi laat zich dit a-historische bijbelgebruik traceren. Zo kenschetst hij voor vandaag de Geest als de ‘Geest die bevrijdt’, omdat hij zich “in de Hebreeuwse bijbel manifesteerde als een macht die zich in de geschiedenis liet kennen als een macht die bevrijdde” (78). Uitgaande van het (heilshistorisch belangrijke) feit dat in Handelingen de Geest over grenzen heen dreef, verheft Van der Kooi dit overwinnen van grenzen tot karakteristiek van het werk van de Geest door alle tijden heen. Op grond daarvan kwalificeert hij de pinksterbeweging in zijn ontstaan als een goede beweging, omdat “grenzen die tot dan toe onmogelijk konden worden overschreden, werden geslecht” (51). De historische bepaaldheid (en daarmee dikwijls de eenmaligheid) van Gods handelen wordt in uitleg en toepassing praktisch niet in rekening gebracht. De exegetische aandacht voor het soevereine heilshistorische handelen van God verdwijnt achter de aandacht voor menselijke godservaringen. Dat is mijns inziens een fatale fout voor een gereformeerde exegeet.

3.2.2 Bijbel en eigentijdse profetie
Ook op een ander punt is de wijze waarop Van der Kooi met de bijbel omgaat onverenigbaar met belangrijke gereformeerde uitgangspunten. De bijbel verliest bij hem zijn positie als norma normans (de absolute norm, waarvan alle andere normen afgeleid worden). Spirituele ervaring en beleving verdienen gelijksoortig respect als de bijbel: “We zullen toe moeten naar een theologie waar de beleving, dat is de zintuiglijk bepaalde beleving, niet bij voorbaat voorwerp van wantrouwen is, maar erkenning vindt als een van de wegen waarlangs God de mens bereikt” (101). God laat zich, aldus Van der Kooi, na de voltooiing van de bijbel niet onbetuigd. Ook in onze tijd moet hij verschijnen, zich tonen, van zich laten merken. “Het zijn de ervaringen van dat verschijnen van God, die de kerk in stand houden en aan de oorsprong staan van vernieuwingsbewegingen” (220). Vandaar Van der Kooi’s grote openheid voor eigentijdse profetie. Dat betekent voor hem “dat God op directe wijze een woord wil spreken met het oog op een mens of een situatie” (143). Van der Kooi spreekt wijze woorden over de gevaren van een kringgebed waarbij woorden of beelden doorkomen, toch sluit hij de deur daarvoor niet. Wij zullen “de tegenwoordigheid van geest moeten opbrengen om attent en zorgvuldig te zijn bij de afweging van al die stemmen” (137). Dit theologisch herstel van directe openbaring botst onvermijdelijk met het ‘voldoende’ en ‘volkomene’ van de bijbel. Daarmee zitten we echt op een ander spoor dan voorheen. Dát wil ik hier benadrukken: charismatische vernieuwing is geen kwestie van integratie in traditionele patronen, het zijn ándere patronen.

3.2.3 Bijbel en traditie
Van der Kooi ziet de bijbel als neerslag van de godservaringen van hele generaties mensen. Zo moet die bijbel ook gelezen worden, zagen we. Daarmee wordt ook de basis gelegd voor het door Van der Kooi voorgestane eerherstel van de traditie in de tijd ná de bijbel. Als God zich ook in de nabijbelse tijd net zo blijft openbaren, dan moeten vanzelfsprekend de daarop volgende overgeleverde verhalen van godservaringen óók volop serieus genomen worden. Het Nieuwe Testament is immers niet meer dan de neerslag van getuigenis en debat. Er is eenzelfde soort doorgaand getuigenis en debat in de geschiedenis van kerk en theologie. Het is natuurlijk waar dat de kerk het werk van de Geest moet waarnemen in geschiedenis en heden. De gereformeerde theologie hanteert daarbij een ijkpunt: de Geest werkt daar, waar het Woord van God (zoals dat in de bijbel tot ons komt) wordt bewaard en nagesproken, waar kerken vergaderd worden en het Koninkrijk van God gestalte krijgt. Maar zo bedoelt Van der Kooi het waarschijnlijk niet. Keer op keer blijkt dat het a-priori van de tegenwoordigheid van de Geest in allerlei ervaringen en belevingen op veel sympathie kan rekenen en daarmee toevoegende bron van godskennis wordt.

3.2.4 Bijbel en gevoel
Van der Kooi voert op menige plaats een warm pleidooi voor het grote belang om als kerk en theologie de zintuigen (de ‘affecten’) serieus te nemen. “Het wordt tijd dat we deze kanalen voor de godskennis (cursivering door mij, GR) voor de omgang met God herontdekken” (96). Ook wat dat betreft gaat het dus om een toevoeging bij het Woord. Van der Kooi ziet geen reden om de zintuigen met wantrouwen te bejegenen. Nu is het uitermate belangrijk hier zorgvuldig over te spreken. In mijn eigen persoonlijke beleving doen ook alle zintuigen mee. Maar niet als kanalen van godskennis. Binnen het kader van het verbond is de Heilige Geest door het Woord volop aan het werk. Binnen dat kader doen alle zintuigen mee. Niet om in de weg van het zien, tasten, voelen, ruiken God te léren kennen, maar omdat de Heilige Geest héél de mens in al zijn subjectiviteit activeert en aanspreekt om met alles wat in hem is te antwoorden. Want het is door het luisteren (het geloof is uit het horen) en de daarop volgende bekering dat het menselijke gemoed weer helemaal klankbodem mag zijn. Alle zintuigen resoneren en vieren feest. Ervaringen, emoties, gevoelens – geen enkele theologie zou ze willen uitschakelen in de dienst van de Here. Maar een gereformeerde zegt: de Geest wérkt het geloof door de verkondiging van het Woord, dát is het kanaal waarlangs God zich aan ons doet kennen. Deze verkondiging is een door mensen bemiddeld spreken van God. Volgens de gereformeerde belijdenissen is dat de indirecte wijze van werken die wij nu van God en zijn Geest mogen verwachten. Hij is nu (in deze fase van de heilsgeschiedenis) de mensen zeer nabij in het verkondigde Woord. Thomas mocht nog tasten en zien om te begrijpen en te kennen. Maar zalig zijn zij die niet zien en toch geloven. Het geloof is het bewijs van de dingen die men niet ziet, niet tast, ruikt of rechtstreeks hoort - en die men tóch voor vast en zeker houdt. In dat geloof raakt de Geest “ons helemaal, alle aspecten van ons menselijk wezen. Het raakt onze werkelijkheid en wordt tot een levensechte en indrukwekkende ervaring voor onze geest, onze wil en emoties. Het komt ons dagelijks leven binnen, vervult en doordesemt ons zoals gist een heel brood doordesemt” (Candlestand Statement, art. 19). Deze ‘doordeseming’ verklaart ook allerlei bijzondere dingen die tot in het diepst van de mens zich voor kunnen doen (zoals dromen, visioenen, ‘woorden’, ‘beelden’). “De koppeling met de verkondiging van het Woord van God en met de trouwe lezing van de bijbel, zal altijd aanwezig zijn. Die connectie zal in stand gehouden moeten worden, om ons er voor te bewaren op de golven van eigen gedachtespinsels en gevoelens op drift te raken” (Candlestand Statement, art. 11). Voor wie leeft onder de verkondiging van Gods Woord wordt deze schepping en alles wat daaruit voortkomt (vormen van muziek, kunst, film, literatuur, seksualiteit, sport, techniek, geschiedenis) een prachtig boek van godservaring en spiritualiteit (vgl. NGB, art. 2). Het ‘luisteren’ naar de sapstroom van een boom kan, binnen dit voorgegeven kader, een mens tot rust brengen bij de Schepper van het leven. Het was Herman Bavinck die, zo leren we bij Van der Kooi maar ook bij C. Trimp, nadrukkelijk stelde “dat de ervaringen recht van bestaan hebben, van de godsvrucht onafscheidelijk zijn en door heel de Schrift, vooral in de Psalmen, haar klassieke vertolking vinden. Maar hij zei erbij, dat zij altijd ontstaan door middel van Gods Woord, dat zij niet aan het geloof voorafgaan, maar het vergezellen en volgen en dus niet de grond van het geloof kunnen zijn (...). Ook voor het gemoedsleven – aldus nog steeds Bavinck – is de norm in de Schrift gelegen” (Trimp 1984: 28v). Trimp sluit af met een citaat van Bavinck: “Voor geen enkel van de twaalf geloofsartikelen kan het: ik geloof, door het: ik ervaar, vervangen worden” (Trimp 1984: 29; Bavinck 1928, I: 502v). Dit soort heldere keuzes mis ik bij Van der Kooi, die van mening is dat alle affecten, zintuigen en poriën als sensoren openstaan voor de communicatie met het goddelijke.

4 De aard van het geloof

4.1 Concepten en begrippen
De kerken, aldus Van der Kooi, moeten hun wantrouwen wat betreft charismatische vernieuwing laten varen. Wantrouwen past wel het begripsmatig onder woorden brengen van het geloof in dogma’s. Weliswaar noteert hij met frisse tegenzin de karikatuur die vaak van dogmatiek gemaakt wordt, maar tegelijk verzet hij zich tegen de gevolgen van het rationalisme. Hij stelt dat onder invloed daarvan het geloof verworden is tot een ‘systeem van waarheden’ (22): geloof als het goede concept. Van der Kooi wil wel een goede balans vinden tussen theologische reflecties en de levende omgang met God, maar theologische reflecties “dragen altijd het gevaar in zich dat ze naar voren dringen en de plaats innemen van de omgang met God zelf” (126). Geloof is immers “een verhouding met God” (22), en “niet primair een zaak van concepten en begrippen, van de juiste denkbeelden” (101). Het gaat allereerst om de ‘toewending’ naar God. Theologie geeft hoogstens een paar aanwijzingen om die omgang niet te verstoren maar te bevorderen. Deze benadering van Van der Kooi doet denken aan de mystagogische theologie van Tjeu van den Berk.4 Het gaat deze rooms-katholieke theoloog vooral om het oproepen van ervaringen. Catechese moet gericht zijn op het opwekken en interpreteren van het binnenste in de mens, die immers van nature transcendentaal gericht is. Van der Kooi zit zeker niet op deze koers. Toch denk ik dat charismatische vernieuwing een eigen onomkeerbare dynamiek ontwikkelt in dezelfde richting.5 Het is buitengewoon belangrijk om de dwarsverbindingen in kaart te brengen tussen charismatische vernieuwing en dit soort op filosofisch-psychologische leest geschoeide ‘mystagogie’ die de christelijke gelovige wil inleiden in de ervaring van het ‘numineuze’.6

4.2 Woord en Geest
Kan een dergelijke benadering (waarin spirituele oplettendheid theologisch gepromoot wordt) bestaan binnen de gereformeerde theologie? Dat kan alleen als we instemmen met de leer van de charismatische vernieuwing dat de Geest allerlei kanalen gebruikt om godskennis te communiceren: hij werkt niet alleen maar door het Woord. Van der Kooi voert aan dat doop en avondmaal immers óók kanalen zijn door middel waarvan God de mens in zijn lichamelijkheid aanraken wil en zich aan hem meedelen wil (101). De Heidelbergse Catechismus zegt daar echter trefzeker het volgende over: “Het geloof komt van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilige evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten.” (HC Zondag 25) Dat is heldere taal. De Heilige Geest wérkt het geloof dóór de verkondiging van het evangelie. Daarom waag ik het de stelling van Van der Kooi om te draaien: geloof is wél primair een zaak van de juiste ‘concepten’, die worden door de Geest ingezet om de geloofsrelatie te vormen en te onderhouden. Het is jammer dat Van der Kooi toch afstand construeert tussen ervaringen en helder geformuleerde inhoud, terwijl die in het christelijke geloof juist nadrukkelijk sámen horen te gaan. Begrippen vormen de bedding waarlangs het geloof in het hart ontvangen wordt. Begrippen vormen het kader voor de eredienst waarbinnen mensen tot aanschouwen en aanbidden komen.
Doop en avondmaal raken inderdaad andere zintuigen van de mens dan het gehoor. Maar deze geloofsversterkers worden in de eredienst terecht ingebed in de leer van de kerk. Aanreiken van kennis leidt tot het echte genieten en de ware godservaring.

4.3 Stellig weten
Geloof is een stellig weten en een vast vertrouwen. Door stellig te weten (niet het kille kennen maar het liefhebbend omhelzen van begrippen) houden wij “alles voor betrouwbaar, wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft”. Dit stellige weten en vast vertrouwen werkt de Heilige Geest door de blijde boodschap in het hart van een mens. Deze werkwijze van de Heilige Geest vormt een gereformeerde kernwaarde. Het is goed om de gevaren van het rationalisme aan de kaak te stellen. Maar het is tegelijk voluit bijbels om te stellen dat de Heilige Geest primair de ratio inschakelt als kanaal en middel bij uitstek om vast te vertrouwen en de geesten te onderscheiden. Het verstand is geen ‘sta-in-de-weg’ voor christelijke ervaring. In de bijbel staat het belang van goede verkondigers (uitleggers die de gave hebben om te onderrichten, te verbeteren, te weerleggen) buiten kijf. Bijbelwoorden vragen om geleerde verkondiging en uitleg. Zij vormen geen “bron van potentialiteit die bij horen en verstaan onder de regie van de Geest weer opnieuw in actualiteit kan treden” (192). Met deze woorden komt Van der Kooi gevaarlijk dicht bij de rhema- theologie7 zoals die binnen de charismatische beweging furore maakt.

5 Conclusie
Ik besprak in dit artikel vooral de theologische uitgangspunten van Van der Kooi zoals ik die meen af te kunnen lezen in zijn boek Tegenwoordigheid van Geest. Valt charismatische vernieuwing inderdaad te integreren in de meer traditionele theologie van gereformeerde kerken? Het is mijn overtuiging dat zelfs een objectieve vergelijking zal uitwijzen dat dat niet kan. Charismatische vernieuwing is ten diepste onverenigbaar met de gereformeerde leer van de kerken waarin ik opgroeide. Dat is de les die ik leerde toen ik met veel respect voor eruditie het boek van Van der Kooi las. Charismatische vernieuwing vindt zijn wortels in ánder grondwater. Deze vernieuwing is veel meer dan een bijstelling: het is een ándere leer. Een leer die vanaf het begin van de kerkgeschiedenis zijn momenten kende, maar steeds werd afgewezen. Een “wezensvreemd element” (7) dat mijns inziens niet thuishoort binnen de theologie van de gereformeerde gezindte. Juist omdat de belangstelling ervoor toeneemt pleit ik voor theologische duidelijkheid: de discussie binnen kerk en theologie zou er zeer mee gediend zijn indien voorstanders van charismatische vernieuwing zouden erkennen dat de traditionele visie op de canon van de bijbel, de uitleg van de bijbel, de werkwijze van de Geest en de aard van het geloof volgens hen passé is.


Noten
1 Het hier geboden artikel is in feite een wat diepergravende bespreking van dit boek. Zie de literatuurlijst voor de specifieke gegevens. Naar het boek wordt verwezen door paginanummers tussen haakjes in de lopende tekst.

2 Deze invalshoek kies ik omdat ik, ook met dit artikel, de kerken waarvan ik deel uitmaak wil dienen. Als vrijgemaakt theoloog wil ik de door Van der Kooi opgeworpen vraag beantwoorden en diens antwoord op die vraag beoordelen. Tegelijk moet bedacht worden dat ‘gereformeerd’ als term niet alleen buiten, maar ook binnen de vrijgemaakte kerken minder eenduidig is en verkeert in een fase van herinterpretatie en herbronning. Ook neemt in de Vrijgemaakte kerken de pluraliteit toe. Enerzijds ten goede, maar er is ook een anderzijds. Dit essay is daarom tegelijk een bijdrage in die herbezinning betreffende ‘gereformeerde identiteit’. In het beantwoorden van de door Van der Kooi gestelde vraag ga ik enerzijds uit van bepaalde traditioneel gereformeerde theologische overtuigingen, anderzijds stel ik (voor onze tijd én in verband met het onderwerp charismatische vernieuwing) een belangrijke toespitsing voor als nucleus van gereformeerde identiteit.

3 Kenmerkend is de wijze waarop alles wat maar zweemt naar cessationisme genadeloos naar de prullenbak wordt verwezen. Van der Kooi spreekt over het cessationisme als “diepgeworteld misverstand” (130v) want “de ervaring van Gods spreken en communicatie is niet beperkt tot de tijd van de Bijbel. Er stroomt door de geschiedenis een rivier van verhalen van doorgevingen, visioenen, profetieën.” Zie voor een genuanceerde beschrijving van cessationisme: Berends, Willem (1995). Cessationism. Vox Reformata 60. Geraadpleegd via http://www.pastornet.net.au/rtc/cessatn. htm.

4 Tjeu van de Berk, Mystagogie (Zoetermeer: Meinema, 4e druk, 2003) en Het Numineuze (Zoetermeer:
Meinema, 2005).

5 Philip Troost wijst er in zijn reactie op dit essay op (in dit nummer van Radix), dat het beter is in dit verband met blijdschap vast te stellen dat Van der Kooi (nog) niet op deze toer zit. Hij doet de suggestie Van der Kooi uit te nodigen in zijn vervolgonderzoek deze theologische benaderingen mee te nemen. Die suggestie ondersteun ik van harte!

6 In het nadenken over de negatieve invloeden van rationalisme op geloof en spiritualiteit wordt verwezen naar bepaalde ‘oorspronkelijke’ (‘oer’-)menselijke kwaliteiten die gericht zijn op het mysterieuze in mens en wereld. De herwaardering van die oorspronkelijke kwaliteiten betekent noodzakelijkerwijs een herwaardering van zaken als mystiek, mythen, gnostiek en esoterie als spiritueel legitieme begrippen, die ook in de christelijke spiritualiteit opnieuw een centrale plaats zou moeten krijgen. Onderzoek bijvoorbeeld naar de wijze waarop de filosofie en psychologie van Carl Gustaf Jung in charismatische visies een rol speelt. Harvey Cox (1996: 81) stelt dat de Pinksterbeweging “closer is to the most sublime form of mysticism than are the more respectable denominations that sometimes look down on it.” Of Allan Anderson (2004: 188): “(…) the emphasis on the divine encounter and the resulting transformation of life (…) is what likens Pentecostals and Charismatics to the mystical traditions, perhaps more than any other contemporary form of Christianity”.

7 ‘Rhema-theologie’ heeft zich vooral geprofileerd in de extreem-charismatische Word of Faith Movement onder leiding van Kenneth Hagin, Kenneth Copeland, Paul Yonggi Cho, Benny Hinn, Frederick K.C. Price e.a. Zij hanteren een hermeneutiek die onderscheid maakt tussen het logosen rhemakarakter van Gods Woord. ‘Logos’ is het Woord op schrift, maar dit Woord heeft de potentie om ‘rhema’ te worden, dat wil zeggen dat de Geest het opnieuw actueel, effectief en dynamisch doet zijn in het leven van een individuele gelovige.

Literatuur
Anderson, Allan (2004). An Introduction to Pentecostalism. Cambridge: Cambridge University Press.
Bavinck, H. (1928). Gereformeerde dogmatiek, deel I. Kampen: Kok, 4e druk
Cox, Harvey (1996). Fire from Heaven: the rise of Pentecostal spirituality and the reshaping of religion in the twenty-first century. London: Cassel.
Kooi, C. van der (2006). Tegenwoordigheid van Geest: verkenningen op het gebied van de leer van de Heilige Geest. Kampen: Kok.
The Candlestand Statement: gereformeerde overwegingen bij de charismatische beweging (2004). Geraadpleegd via: http://www.candlestand.nl.
Trimp, C. (1984). Klank en Weerklank: door prediking tot geloofservaring. Barneveld: De Vuurbaak.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Radix | 82 Pagina's

Grondwatertest van de theologie van de charismatische vernieuwing

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2007

Radix | 82 Pagina's