Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pragmatische evenwichtskunst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pragmatische evenwichtskunst

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Henk Post

Gelijkheid als nieuwe religie

Een studie over het spanningsveld tussen godsdienstvrijheid en gelijkheid

Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2010

204 pagina’s

ISBN 9789058505637

Het juridische gelijkheidsbeginsel heeft oude papieren. Het is onlosmakelijk verbonden met de democratische rechtsstaat. Rechtssubjecten zijn gelijk voor de wet en iedere democratische stem heeft een gelijk gewicht, zo wil althans de theorie. Gelijkheid als zodanig is echter een onbepaald begrip. Het gaat altijd om gelijkheid in een bepaald opzicht, waarbij voorbij wordt gezien aan natuurlijke ongelijkheden tussen mensen. Gelijkheid als beginsel of waarde kan bovendien nooit geïsoleerd beschouwd worden. Zo hangt het grondrecht van gelijke behandeling onverbrekelijk samen met de klassieke vrijheidsrechten. Die samenhang is een bron van potentiële spanningen. Actueel is met name de spanning tussen het gelijkheidsbeginsel en de godsdienstvrijheid. De verhouding tussen deze grondrechten is het thema van het boek Gelijkheid ah nieuwe religie. Volgens de auteur, de econoom, theoloog en historicus Henk Post, brengt een verstoring van het evenwicht tussen vrijheid en gelijkheid de rechtsstaat in gevaar. Net zomin als vrijheidsrechten absoluut kunnen zijn, is het gelijkheidsbeginsel dat. Elk grondrecht kent wettelijke beperkingen. Het komt bovendien aan op een evenwicht tussen de verschillende grondrechten. Het boek kan beschouwd worden als een zoektocht naar het evenwicht tussen het gelijkheidsbeginsel en de godsdienstvrijheid.

Anders dan de titel van het boek doet vermoeden, betreft het geen studie naar de (pseudo)religieuze dimensie van het gelijkheidsdenken. Deze invalshoek wordt slechts terloops gekozen en niet echt uitgewerkt. Desondanks lijken de venijnige kanten van de gelijkheidsideologie de prikkel te zijn tot het schrijven van het boek. Post spreekt over een nieuwe, progressieve en niet-religieuze meerderheid die in toenemende mate haar waarden is gaan opleggen aan de hele samenleving. Volgens de auteur zijn vrijheid en gelijkheid echter geen idealen of doelen, maar waarden. “Zodra men van bijvoorbeeld vrijheid een doel maakt, gaat er iets grondig mis met de rechtsstaat. Evenzo geldt dit voor gelijkheid, burgerschap of een ander beginsel. Als men van een beginsel een ideaal maakt, dreigt het gevaar van absolutisme.” Sterker nog: het gelijkheidsbeginsel krijgt religieuze trekken wanneer het als rechtsbeginsel of als waarde dominant wordt en de vrijheidsrechten een ondergeschikte betekenis krijgen. “Discriminatie is een zonde en volgens gelijkheidsgelovigen zondig je al snel.”

Nu hoort pijn bij een pluriforme samenleving. Het moet echter de pijn van inschikkelijkheid en tolerantie zijn, niet van het van staatswege gedwongen worden een deel van de eigen levensbeschouwelijke identiteit op te geven. Democratie is geen uiting van de eenheid van een volk, maar van de verdeeldheid ervan. Het is een middel om samen te leven, ondanks deze verdeeldheid. In een democratische rechtsstaat behoort de bescherming van minderheden een centraal motief te zijn, niet de vorming van meerderheden. De klassieke grondrechten impliceren een pluriforme samenleving. Deze pluriformiteit komt echter onder druk te staan wanneer, mede als reactie op de hernieuwde uitingen van religie in het publieke domein, het gelijkheidsbeginsel wordt ingezet als juridisch middel om een geforceerde maatschappelijke eenheid te bewerkstelligen. In plaats van een grondrecht dat door de burgers als bescherming tegen de overheid kan worden ingeroepen (verticale werking van het grondrecht), verwordt het gelijkheidsbeginsel tot een instrument waarmee burgers de overheid te hulp roepen tegen andere burgers (horizontale werking), burgers die er fundamenteel andere overtuigingen op na houden.

Het paradoxale is dat het eenzijdig benadrukken van gelijkheid juist tot ongelijkheid leidt. Een meerderheid ontzegt een minderheid het recht haar overtuiging uit te dragen omdat deze overtuiging ongelijkheid tot gevolg zou hebben. Het tegengaan van ongelijkheid heeft op haar beurt echter ongelijkheid tot gevolg, omdat de overtuiging van de minderheid niet langer op gelijke voet met die van de meerderheid kan worden uitgedragen. Wanneer het bijvoorbeeld scholen van confessioneel bijzonder onderwijs met een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verboden onder omstandigheden homoseksuele docenten te weren, wordt daarmee deze scholen (en de ouders) het recht ontzegd in vrijheid uiting te geven aan religieuze overtuigingen. Het gaat daarbij om hetgeen in de ogen van de religieuze minderheid zelf als wezenlijk geldt. Dat daarbij echter het ene grondrecht tegen het andere botst, mag duidelijk zijn. Het komt steeds aan op een evenwicht. Over die spanning en dat evenwicht, in het bijzonder rondom godsdienst, gaat het boek.

De auteur zet eerst nauwkeurig en met veel kennis van zaken uiteen wat de betekenis is van de (institutionele) scheiding van kerk en staat en van de (beleidsmatige) neutraliteit van de staat. Ook schetst hij het juridische kader zoals dat met name sinds de grondwetswijziging van 1983 is ontstaan: artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), de ‘horizontale werking’ van grondrechten en natuurlijk de klassieke artikelen 6 (godsdienstvrijheid) en 23 (onderwijsvrijheid). Hij probeert wijdverbreide misverstanden uit de weg te ruimen, zoals het misverstand dat er een rangorde bestaat tussen de artikelen in de Grondwet, waarbij artikel 1 leidend zou zijn. Het gegeven dat de auteur zelf geen jurist is, draagt er mogelijk aan bij dat hij op verdienstelijke wijze, helder en zonder onnodige technische uitweidingen de ingewikkelde materie van grondrechtenbotsingen toegankelijk weet te maken voor een breed publiek. Aan de hand van het historische en juridische kader bespreekt de auteur een aantal casussen: de ambtenaar van de burgerlijke stand die uit gewetensbezwaar weigert een homohuwelijk te sluiten, de uitsluiting van het passief kiesrecht voor vrouwen binnen de SGP, de arbeidsrechtelijke positie van de homodocent in het bijzonder onderwijs, de wenselijkheid en mogelijkheid van een verbod op het dragen van een hoofddoek of boerka (al dan niet in het verband van een overheidsbetrekking), de weigering door orthodoxe moslims handen van personen van het andere geslacht te schudden en de multiculturalisering van de ambtseed. Voorzichtig formuleert de auteur steeds zijn eigen visie op deze soms pijnlijke vraagstukken, zonder daarbij zijn distantie te verliezen. Post kent de protestants-christelijke orthodoxie overigens goed. Eén van zijn maar liefst drie proefschriften, In strijd met de roeping der vrouw (2009), is een studie naar het vrouwenstandpunt van de SGP.

Post spreekt met veel sympathie over de bestuurlijke en pragmatische benadering van religie door overheidsdienaren als Thom de Graaf, Job Cohen en Guusje ter Horst. Waardering heeft hij voor bestuurlijke nota’s in deze lijn, zoals de regeringsnota Grondrechten in een pluriforme samenleving (2004) onder verantwoordelijkheid van Thom de Graaf, de Notitie scheiding van kerk en staat (2008) van het Amsterdamse College van B&W (onder Job Cohen) en het Tweeluik religie en publiek domein (2009) van Ter Horst en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De uit een CHU-nest afkomstige Post waardeert de bestuurlijke houding in deze nota’s die, dikwijls tot groot ongenoegen van partijgenoten van de betrokken bestuurders, uitstijgt boven partijpolitieke deelbelangen.

Interessant is Posts bespreking van artikel 23 van de Grondwet. De vrijheid van onderwijs wordt dikwijls gepresenteerd als een concessie van liberalen aan confessionelen om het algemeen kiesrecht veilig te stellen. Daarbij wordt echter vaak verdonkeremaand dat ook liberalen het slepende onderwijsvraagstuk tot een goede oplossing wilden brengen. De liberalen hebben het er doorgedrukt, niet de confessionelen. Artikel 23 is zelfs een bij uitstek liberaal artikel, in de geest van liberaal gedachtegoed over grondrechten, zij het door hedendaagse liberalen ‘vergeten’. Het is primair een vrijheidsrecht tegenover de overheid. Het voorkomt teveel overheidsbemoeienis. Daarbij is niet alleen het bijzonder onderwijs gewaarborgd, maar ook het openbaar onderwijs.

Post komt tot een herwaardering van het Kuyperiaanse beginsel van soevereiniteit in eigen kring. In dit beginsel komt het evenwicht tussen vrijheid en gelijkheid tot uitdrukking. De gelijkwaardigde positie van de maatschappelijke kringen gaat samen met vrijheid van deze kringen van elkaar en van de staat (een kring te midden van andere). Iedere kring wordt geregeerd door eigen wetten. Dit is overigens geen statische benadering. Een democratische rechtsstaat is volgens de auteur bij uitstek een dynamisch geheel. Steeds opnieuw moet de afweging gemaakt worden tussen het gewicht van verschillende grondrechten. Iedere tijd is anders en iedere casus is anders. Het is misschien juist vanwege het dynamische en niet bij voorbaat vast te leggen evenwicht tussen de grondrechten dat de auteur zoveel waarde lijkt te hechten aan tolerantie en nuance. Meer dan een positiekeuze staat een constitutionele en persoonlijke houding centraal. Het boek is geschreven in de stijl die Post voorstaat: evenwichtig, bedachtzaam, genuanceerd en tolerant, zelden fel.

Hoe belangrijk ze ook zijn, een samenleving wordt niet in stand gehouden door grondwetten. Met de politiek filosoof Jacques Maritain pleit Post voor een moreel charter, een gemeenschappelijke visie op de fundamentele en praktische waarden en normen die nodig zijn om samen te kunnen leven, “een seculier geloof in de waarden die aan een democratie ten grondslag liggen.” Helaas werkt Post dit niet verder uit. Daardoor blijven enkele wezenlijke vragen onbeantwoord die wel van groot belang zijn voor het thema van het boek. Hoe smal kan die gemeenschap pelijke basis zijn? Is er ook ergens een grens waar zelfs tolerantie halt moet houden? Vragen algemene waarden niet ook om concrete normen, die als een ‘sociaal contract’ nu juist al in de Grondwet staan (inclusief alle grond-rechtenbotsingen van dien)? Leent iedere godsdienst zich voor een dergelijk moreel charter? Het zijn dergelijke vragen die nadere uitwerking behoeven. Maar niet getreurd: Post is een veelschrijver en dit boek is, in zijn woorden, het voorlopige resultaat van de studie die hij uitvoert naar grondrechtenconflicten. We kunnen dus nog meer verwachten.

De verdienste van dit boek is niet zozeer dat het de enigszins ingewijde lezer veel nieuwe inzichten brengt, maar veeleer dat het een goede en toegankelijke weergave is van misschien wel de meest prangende grondrech-tenbotsing die we vandaag kennen: die tussen godsdienstvrijheid en gelijkheid. In die opzet is het zondermeer geslaagd.

Mr.drs. B.D. (Bas) Hengstmengel MA is hoofdredacteur van Radix. E b.d.hengstmengel@fwb.eur.nl

Een versie van deze recensie verscheen eerder in Christen Democratische Verkenningen, zomer 2011.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2012

Radix | 64 Pagina's

Pragmatische evenwichtskunst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2012

Radix | 64 Pagina's