Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Echte kennis dankzij de geest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Echte kennis dankzij de geest

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

H.W. de Knijff
Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging
Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof

Zoetermeer: Boekencentrum 2013
384 pagina’s
ISBN 9789023926344

Hoe kunnen we echte kennis over de werkelijkheid krijgen? Kennis waarin de mens als kennend en onderzoekend subject en de werkelijkheid buiten de mens als studieobject vruchtbaar op elkaar betrokken zijn? Over die klassieke filosofische vraag – de verhouding tussen subject en object – gaat Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging, het nieuwste boek van dr. H.W. de Knijff.
Uit de historische analyse van de emeritus hoogleraar ethiek blijkt dat die vraag niet eenvoudig te beantwoorden is. De geschiedenis van de natuurwetenschappen mondt uit in een werkelijkheidsbegrip dat fysicalistisch is: natuurwetten leveren een volledige verklaring van de werkelijkheid. De geest is buiten beeld geraakt. Ook de geesteswetenschappen, en in het bijzonder de geschiedswetenschap, ontkomen niet aan dit werkelijkheidsbegrip.
Als gevolg van deze ontwikkelingen verandert ook de kenopvatting. Het kennisobject materialiseert: het wordt binnenwerelds en enkelvoudig. De mens daartegenover ontwikkelt zijn eigen persoonsgebonden kennisarrangement dat binnen deze kennisopvatting niet te toetsen is. De Knijff laat zien dat als gevolg hiervan oude theologische en ideële voorstellingen op losse schroeven komen te staan. Met een zin die het taalgebruik in dit boek typeert: “Zijn metafysische en substantialistische begrippenapparaat is verworden tot een kentheoretisch randverschijnsel dat zich in de marge van de subjectiviteit mag vermeien in zijn fantasma’s” (p. 203). Zo verklaren sommige neurowetenschappers religie als het gevolg van neuroprocessen in ons hoofd, maar als christelijke privépersoon ben je er van overtuigd dat geloofskennis echt is en door God geschonken. Kentheoretisch dreigt voor de christen dus een dubbele waarheid: een algemeen aanvaarde objectieve en een privaat geloofde subjectieve orde.
Daar wil De Knijff niet aan. Daarom ontwikkelt hij een eigen kenmodel dat enerzijds recht doet aan de wetten van de natuurwetenschappen en anderzijds in staat stelt om objectkennis als een aspect van subjectkennis te ervaren. Dat laatste impliceert dat in het kenproces de geest prioriteit heeft. Dit is een belangrijke bouwsteen in zijn betoog en De Knijff beargumenteert die uitvoerig en overtuigend.
Centraal in De Knijffs kenmodel staat het begrip ‘functionele ontologie’, in de jaren zeventig geïntroduceerd door C.A. van Peursen. Wat betekent dit? Kennis is tijdgebonden: kennis van objecten is niet af te leiden uit een reeds vaststaande, natuurlijke wereld, maar is functioneel. “Wij kennen objecten, maar deze ontlenen hun objectiviteit niet aan hun voorgegeven status, maar aan hun telkens opnieuw gevonden en geformuleerde geaardheid” (p. 256). En even verder: “Zij is vrucht van werkzaamheid van de geest in confrontatie met de materiële werkelijkheid” (p. 257). Dit model sluit aan bij de wijze waarop we doorgaans naar de werkelijkheid kijken. Ik heb bijvoorbeeld objectieve kennis van het tijdschrift dat nu voor mij op tafel ligt, maar die is anders dan de kennis die mijn vrouw van dit tijdschrift heeft. We zien allebei de materiële werkelijkheid: wit A4 papier, zwarte letters etc. Maar ik weet dat dit een kerkelijk blad is en dat er een artikel in staat wat ik heel goed vond. Dat is objectieve kennis over dit object, die ontstaat in de confrontatie tussen mijn geest en het tijdschrift dat ik waarneem. Dit model leidt ook tot een andere opvatting van (bijbels) historisch onderzoek. Historisch onderzoek is in dit model niet alleen gericht op het menselijke verleden, maar hantert ook tijdgebonden vraagstellingen gericht op de toekomst waarin de kennende en handelende mens participeert.
Een belangrijke randvoorwaarde voor dit model is dat de sinds Descartes verbroken verbinding tussen object en subject, materie en geest, wordt hersteld. Daarvoor gaat De Knijff te rade bij de fenomenologie en doet hij een beroep op Plessners theorie van de ‘positionaliteit van de mens’: de mens ervaart zich als een ik en de werkelijkheid als iets tegenover dat ik. De mens is niet alleen een deel van de natuur, maar hij plaatst zich in zijn kennen en handelen tegenover haar. Dit ervaringsgegeven duidt De Knijff in aansluiting bij Plessner als een raadsel: “Hij laat het fysisch wetenschappelijke raadsel als raadsel staan, maar laat zich daarbij de eigenstandige betekenis van het subject niet uit het hoofd praten” (p. 228). Het is de vraag of hier niet meer gezegd had kunnen worden over dit raadsel. Zo heeft P.M.F. Oomen een aantal jaar geleden voorstellen gedaan om vanuit de procesfilosofie van Whitehead het oude denken van Aristoteles en Thomas van Aquino over materie en vorm te hernemen. Zij zag hier veel mogelijkheden om opnieuw te denken dat ‘geest ertoe doet’ (P.M.F. Oomen, Werkelijkheid. Over materie en geest, alfa en bèta, en de zaak van de wijsbegeerte, Eindhoven 2003). Dat neemt niet weg dat De Knijff met zijn kenmodel een boeiend voorstel doet voor een kenmodel dat recht doet aan de werkelijkheid zoals die door mensen wordt ervaren.
De Knijff heeft met zijn kenmodel echter meer op het oog. In de eerste paragrafen van het boek legt hij zijn kaarten op tafel: de fysicalisering van de werkelijkheid is de belangrijkste oorzaak van de secularisatie in Europa. “Hoe God verdween uit Jorwerd zou dus ook wel kunnen heten: hoe de techniek verscheen in Jorwerd” (p. 20). In het verlengde daarvan wijst De Knijff op tal van kwalen waaraan de samenleving lijdt, die volgens hem het gevolg zijn van de scheiding tussen object en subject. In de slothoofdstukken komt de auteur terug op deze kwalen en schetst hij vanuit het door hem ontwikkelde kenmodel oplossingsrichtingen.
Dit oogmerk van het boek roept veel vragen op. De analyse van de kwalen waaraan de samenleving nu lijdt, vind ik niet overtuigend. De Knijff leunt hier sterk op de retoriek van de opiniepagina’s. Zo stelt hij dat veel beroepen zijn gefunctionaliseerd en dat arbeid hierdoor in de beleving van veel mensen zinloos is omdat vervanging door machines dreigt. Scholen en overheden zouden worden bestuurd door managers en deskundigen die echte inhoudelijke kennis missen. Ik ken echter veel mensen, en echt niet allemaal hoog opgeleid, die veel plezier en voldoening aan hun werk beleven. Ook kom ik regelmatig bij scholen en overheden over de vloer. Zowel op de werkvloer als in de bestuurskamers wordt met veel betrokkenheid en deskundigheid gewerkt, is mijn ervaring. Juist in een boek dat empirische resultaten serieus wil nemen, mag op dit punt een steviger onderbouwing verwacht worden. Ook bij de stelling dat mensen leven in een gesloten objectwereld zijn kanttekeningen te plaatsen. Mensen praten met hun auto en computer. Smartphones maken deel uit van de identiteit van velen. Behandelen mensen deze technologische voorwerpen niet als subject?
Een interessant punt dat De Knijff hierbij aansnijdt, is de enorme complexiteit van veel moderne technologie. De schrijver ziet hier grote risico’s: in tegenstelling tot de eenvoudige, beheersbare technologie uit eerdere eeuwen (hamer, zaag) heeft de moderne technologie autonome trekken en is gerichte bijsturing door mensen nagenoeg onmogelijk. Dit accepteren betekent volgens De Knijff dat we ons erbij neerleggen “geestloze wezens” te zijn geworden “die buiten de historie verkeren. Er dreigt ons geen groter gevaar dan het verlies van de geest” (p. 325). Ook hier is de vraag of het aanpassingsvermogen van mensen niet zo groot is dat ze hiermee weten om te gaan. Een analyse van omgang van mensen met natuur was hier interessant geweest. Maakt het veel verschil of men te maken heeft met complexe technologie of met (ontgoddelijkte) autonome natuurprocessen die ook tot gruwelijke rampen kunnen leiden – denk aan aardbevingen, overstromingen en droogte?
Als deze observaties kloppen is de vraag of de rol van techniek niet te groot wordt gemaakt. Zijn de filosofische ontwikkelingen wel zo volgend op de natuurwetenschappelijke als De Knijff suggereert?
Charles Taylor betoogt in Een seculiere tijd (2007) dat naast wetenschappelijke kennis ook morele, maatschappelijke en esthetische factoren een rol spelen. Een mooi voorbeeld hiervan is te vinden bij H.W. von der Dunk in zijn boek De verdwijnende hemel (2000/2005): toen aan het begin van de 20e eeuw de natuurwetenschap drastisch veranderde, was het opvallend dat parallel aan deze verandering op cultureel gebied een vergelijkbare verschuiving optrad. Deze stonden volledig los van elkaar. De Knijff gaat kort in op deze argumenten maar zijn weerwoord overtuigt niet. Hij blijft bij zijn stelling dat we te maken hebben met een bewustzijnsverandering op tal van terreinen die alleen te begrijpen zijn vanuit veranderingen in de wetenschap. “De reikwijdte en invloed daarvan zijn groter dan Taylor waar wil hebben” (p. 154).
Deze kanttekeningen laten onverlet dat De Knijff in Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging een boeiende analyse geeft van het antagonisme tussen wetenschapsontwikkeling en werkelijkheidsbeleving in Europa. Het is ook een originele bijdrage: de invalshoek van dit boek is bijvoorbeeld niet terug te vinden in de bundel De werking van de Heilige Geest in de Europese cultuur en traditie (2008), waaraan theologen en filosofen als Erik Borgman, Kees van der Kooi en Govert Buijs aan bijdroegen. Waardevol is het interessante voorstel voor een kenmodel dat aansluit bij de werkelijkheidsbeleving van mensen – een kenmerk van goede wetenschap! Dit model legitimeert de geesteswetenschappen, en met name de theologie, om geloofsaspecten zoals de klassieke heilsgeschiedenis een plaats te geven in het wetenschappelijk onderzoek. En dat is winst.

L.A. (Linco) Nieuwenhuyzen MSc studeerde technische bedrijfskunde en volgde de lerarenopleiding theologie. Hij is werkzaam als adviseur strategie en public affairs op het vlak van regionale economische ontwikkeling.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2014

Radix | 84 Pagina's

Echte kennis dankzij de geest

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2014

Radix | 84 Pagina's