Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN MERKWAARDIGE ORATIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN MERKWAARDIGE ORATIE.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. J. A. Honing, Erfelijkheidsleer zonder Evolutietheorieën. Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Lapdbouwhoogeschool te Wageuingen, 23 November 1920.

De evolutietheorie h.eeft üe laatste eeuw op; het terrein der natuurwetensdiapp-eii een belangrijke rol gespeeld. Zij tradit de veelheid der levensvormen te verklaren door deze te beschouwen als het resultaat van een geleidelijke ontwikkeling. Alle soorten.in de planten-en dierenwerpld zouden ontstaan zijn door de ontwikkeling u/t één eerste levende oei en deze ontwikkeling zou behéersdht moeten worden door «louteir mechanische invloeiden.

De evolutie werd oorspronkelijk opgesteld 'als een werkhypothese, een onderstelling, die voorloopig werd gemaakt; maar die nader getoetst zou worden aan de resultaten van het onderzoek. Als zoodanig heeft zij ook haar vruchten afgeworpen. Zij heeft het onderzoek in nieuwe banen geleid. De eigenschappen en kenmerken der verschillende soorten werden met zorg onderzocht. Alle planten en 9, 11e diersoorten werden in een logisch systeem gerangschikt. De doelmatigheid der oi'gaïnen werd bestudeerd. De erfelijkheid van eigenschappen werd in studie genomen. De ontwikkelingsstadia van het embryo (ide ongeboren vrucht), waarin men den sleutel der evolutie meende te ontdekken_, werden nauwkeurig onderzocht.

Langzamerhand werd echter de evolutie tot .een vooropgezette meening, een dogma, dat beteekenis kreeg voor elk terrein van het leven. De evolutieleer werid tot een nieuw geloof, dat zich lijnrechit stelde tegenover het Christelijk geloof en dat er, helaas! ook in geslaagd is velen af te trekken van de belijdenis der vaideren.

Van de natuurwetenschap heette het, dat zij de evolutie zou bewijzen. Maar deze heeft hierin gefaald. Een direct bewijs kon niet worden geleverd, omdat men nooit de eene soort in de andere zag overgaan, en de inddnecte bewijzen, die door sommigen gegeven werden, bleken verre van overtuigend te zijn. Men 'moest er zich toe bepalen tiheorieen op te stellen, die de evolutie aannemelijk zouden maken en die moesten aangeven, op welke wijze men zich de niet waargenomen ontwikkeling kon voorstellen. Hiervan zijn er een tweetal oofc in ons laiid algemeen bekend geworden: de selectietheorie van Darwin en de mutatietheorie van De Vries.

Darwin meent, dat de soorten ontstaan zijn door natuurlijke teeltkeus. In den strijd om het be staan zonden die individuen, die in een bevoorrechte positie verkeerden, b.v. de vlugste of de sterkste, overleven en zoo zou er geleidelijk na duizenden jaren een nieuwe soort met eigen kenmerken kunnen ontstaan. Maar tegen deze selectietheorie zijn zulke groote en voor de handi liggende bezwaren in te brengen, dat zij ook in hef) kamp» der evolutionisten geen aanhangers meer vindt.

De mutatietheorie van 'De Vries meent, dat er nieuwe soorten zouden ontstaan door een plotselinge sprongvariatie. Deze theoriel berust op een waarneming van Prof. De Vries, die op een veld, bezaaid mei Teunisbloemen eenige nieuwe vormen vond, die hun afwijkende kenmerken na uitzaaiing in de volgende generatie behielden. Van Christelijke zijde heeft men er destijds terstond op gewezen, dat we hier vermoedelijk te doen hebben met een optreden van nieuwe rassen binnen de oude soort, zooals we toch lOok een groot aantal menschenrassen kennen, die alle van Adam en Eva afstammen.

Maar tevens heeft men betoogd, dat het met alle logica in strijd is Oim op deze eéne waargenomen mutatie (plotselinge verandering) bij de Teunisbloem een evolutieleer te bouwen, die reikt van de eerste' levende cel tot het hoogst ontwikkelde dier o'f den imensch. Het is wel eenigszins pijnlijk, wanneer we zien, dat groote natuuronderzoekers, zooals Darwin en De Vries, bij het trekken van conclusies uit hun waarnemingen, fouten maken, die zelfs een leek kan 'aanwijzen; maar we mogen ze daarom tochj niet verzwijgen.

De Christelijke apologeten hebben dan ook als regel een ve; mietigetad oordeel ^veld over evolutietheorieën, zooals die door Darwin, De Vries en hunne volgelingen, zijn gepropageerd en zij hebben betoogd, dat de natuurwetenS'Jiapi tot dusver geen enkel steekhoudend argument heeft kurmen inbrengen tegen de oude opvatting, die uit het Bijbelverhaal afleidt, dat God de soorten geschapen heeft.

Dat hetzelfde oordeel ook wordt uitgelsproken door vakmannen, blijft nog steeds uitzondering en daarom achten we het wel de moeite waard in ons blad de aandacht te vestigen op' de inaugüreele rede, waarmede Prof. Honing 'iet hoogleeraarsambt heeft aanvaard te Wageningen Of is het niel merkwaardig, wanneer we deze utoriteit hooren beweren, dat „van het ontstaa..''~.an nieuw©--vormen in de natuur vrijwel niets met zekerheid bekendi is" (bl. 4). En is het niet een geheel nieuw geluid, indien even verder door dezen hooggeleerfe betoogd wordt: „En daar het béwijfe, dat de soorten niet geschapen zijn, niet gemalïelijfc geleverd zal worden, zal de verklaring! van het „mysterie der mysteries" in Genesis! I zeker nog lang vóór vtSen meer dan enkel historische beteekenis' hebben".

Prof. Honing is hoogleeraar in de erfelijkheidsleer, Deze wetenschap' onderzoekt volgens' welke wetten de eigenschappen van ouders; en grootouders, in de planten-en dierenwereld, op hunne afstammelingen overgaan. Deze tak den natuurwetenschap! heeft de laatste halve eeuw grootje vorderingen gemaakt. Maar zij' stond geheel in dienst van dö evolutieleer. Dit vindt Prof. Honing verkeerd. Het belemmerde de erfelijkheidsleer in haar ontwikkeling en het is ooki niet te verdedigen, dat mfen^ zoodra men iets meende gevonden te hebben, 9it ging uitbuiten pm de ontwikkelingsleer te bewijzen. Prof. Honing zegt daarom, dat hij' „geen bezwaar zou maken, indien de erfelijkheidsbiologen de evolutie voorloopig maar aan de filosophen overlieten" (bl. 13). Ook meent hij, „dat de physioloog De 'Vries vele malen grooter is dan de advocaat van) de mutatietheorie" (bl. 15).

Tot dit oordeel ovew de ontwikkelingsleer komt Honing na een bespreking van dé vier voornaamste evolutietheorieën, die van Lamarck', Darwin, D^ Vries en Lotsy.

Lamarck schrijft aan glle levende wezens een aangeboren neiging toe onW. volmaakter te worden. Hij wijst er op, dat bij mensch en dier de organen in sterkte toenemen, naarmate] zijf meer gebruikt worden. Zoo zullen de vingerspieren van een pianist zich sterk ontwikkelen. Lamarck' meent, dat de^e verworven eigenschappen erfelijk zijn en dat duS b.v. ook de kinderen, van een pianist bijzondere vingerspieren hebben. Op deze wijze zouden nieuwe soorten ontstaan. Maar men is er nooit in geslaagd eenig bewijs aan te voeren voor deze erfelijkheid en daarmede valt de theorie.

Daarna wordt de selectietheoriel van Darwin, waarop we boven reeds wezen, besproken. Honing meent, dat er wel een zekere selectie bestaat; maar alleen binnen de grenzen der soort. Hi| geeft dan een aardig voorbeeld, dat gunstig afsteekt bij' de giraffenhalzen-voorbeelden, die men anders gewooïilijk vermeld vindt. In Indië werkte de automobiel als selecteerende factor tegenover kipipen en honden. Aanvankelijk werden er veel van deze dieren overreden; maar na eenigen tijd kwam dit maar zelden meer voor, omdat de domste dieren waren „weggeselecteerd". Zoo kan de selectiei de in eenig opzicht minderwaardige individuen doen verdwijnein; maar zij' is niet inj staat iets nieuws te maken, of een nieuwe soort te vormen.

Ook het geheim der mutatie van de Teunisbloem is door het nieuwere onderzoek ontsluierd, terwijl ook duidelijk is geworden, waarop men alleen Mj deze bloem (en nog een paar andere planten) mutatie heeft kunnen ontdek'ken. Het is, gebleken, dat de Teunisbloem een z.g, dubbel-individu is. Men kan haar beschouwen als een bastaard van twee soorten, die ieder niet in zuiveren toestand bestaan kunnen, en de splitsing in nieuwe vormen, die-De Vries waarnam, heeft dan ook' geheel volgens' de erfelijkheidswetten plaats. Daarmede is de mutatietheorie vervallen.

Van de theorie van' Lotsy, , die het ontstaan van nieuwe soorten alleen uit kruising van bestaande wil verklaren, toont Honing aan, dat zij' met zichzelf in tegenspraak komt.

Het standpunt van Prof. Honing komt ongeveer hier op neer: Men is er, ondanks alle moeite, : niet in geslaagd ook maar eenig bewijs aan te voeren voor de evolutieleer. Indien er een ontwikkeling van de eene soort naar de andere heeft plaats gehad of nog plaats grijipt, dan onttrekt, de^e zich toch geheel aan ons proefondervindelijk onderzoek on kunnen we er in de natuurwetenschap' geen rekening jnede houden. Dit oordeel willen w'e gaarne onderschrijven.

Het ^ijn vooral de beoefenaars der erfelijkheidsleer van wie men had verwacht en gehoopt, dat zij de ontwikkelingsleer met böwijzen zouden Staven. Uit de rede van Prof. Honing blijkt, dat heK juist deze geleerden zijn, die voor de eens zoo hoog geroemde evolutietheorie een graf delven. Het is yan belang hierop te wijzen, omdat men in z.g. populair-wetenschappelijke boeken nog weleens verkónidigd ziet, dat de evolutiehypothese door de uitkomsten van het natuurwetenschappelijk onderzoek bewezen zou zijn. Integendeel. Van de evolutieleer, waarvan men eens zulke hooge verwachtingen koesterde, is na een eeuw niet veel meer overgebleven; maar ongeschokt staat nog de aloude belijdenis, dat God Almachtig hemel en aarde geschapen heeft en deze met alle schepselen, gelijk als met Zijne hand, onderhoudt

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

EEN MERKWAARDIGE ORATIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's