Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET GEZANG DER GEMEENTE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GEZANG DER GEMEENTE.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze artikelen handelen over de reformatie van het gemeentelijk gezang op de basis van - , den in gebruik zijnden Psaljnbündöl. Het eerste gaf een inleiding. Het tweede behandelde plaats en doel vain het gezaag der gemeente in den eeredienst. Het derde sprak over. de Psalmwijzen ea de manier om die te zingen. Het gebrekkige ligt niet in de melodieën der Psalmen, die.soms onzingbaar zouden zijn en niet met de woorden overeenkomen. Dat laatste bezwaar is nooit te ö, ndervangen en men moet meer op het geheel dan op de deelen letten. En wat het eerste betreft, herstelle men den corspronkelijkexi rythimischen zang. De bestaande methode denatureert de wijzen en maakt ook het pericopen ziugen onmogelyk. Om' deze verbeteringen in te voeren moeten catechisatie, school en zamgvereentgingen medewerken. Echter blijve het gezang statig. Volko'men doorvoering der oude toonaarden is niet wenscheltjk.

IV. (Sloit).

Het laatste .artikfel dezer reeks zij bestemd VO; OÏ eene bespreking van de manieT, waarop' de organisten hun taak tot leiding van het gezang der gfemeente hebben te verrichten. Ik beperk me daartoe en schrijf niet over de taak' en positie van den O'^ganist in het algemeen, omdat vooreerst zulk een onderwerp recht zou hebben op een afzonderlijke behandeling in een reeks artikelen, en ten tweede de door dr Wielenga reeds aangekondiigde stukken van den begaafden Amsterdamschen organist Luijkenaar Francken meer bij'z'onder astit dat, onderv^-erpj.-.g^"wi|d. z; uljleg. zijn.

'Om te bogianeü. ziaii ik' willen opmerken, dat het gebruik van Ihlet oigel bij het gezang der gemeente, door ons tlians als de meest normale zaak ter wereld beschouwd, in de dagen onzer vaderen volstrekt onbekend was. Men had wel de orgels in de kerken, doch deze deden alleen dienst voor concert-gebruik vóór en na den dienst. Niemand dacbt eraan, ze bij het zingen te benutten. Vandaar dan ooik, dat onze vaderen er zoo sterk* tegen wair^n. Ik haal ten bewijze slechts het besluit van Doirdrecht (1574) aan (art. 50 der kerkenorde van die Synode): Aangaende het speelen der Orghelen in den Eereken houdt men dat feet gantscïi behoort aigheset te warden, volghende de leere Pauli, 1 Cor. 14:19. Ende hoewel men het alsnoch in sommigen dezer Kercken alleen int eynde der predicatiën gebru'ijokt oipt scheijden vanden voloke, soo dienet nochlans meest om te doen 'vergheten, watmen Le voren ghehoort heeft, ende is , te besorghen dat het hiernae toit superstitie ghebruijckt sal worden, ghelijck het nu tot lichtvaerdicheijt dient; 'Itwelck soo-het afgeschaft ware, men soiude den aelmosen bequamelicker aen de deuren int uijtgaen des volx versameien, dan dat men sulcx int midden der predicatie tolt giroote hiindernisse des diensts !Gods doen moet". Eerst in het midden der 17e eeuw is men ertoe gekomen, het orgel te gaan gebruiken ten dis'nste van het kerkgeziang. En toen heeft het zij'n recht in onze kerken zóó stevig vastgelegd, dat !nu niemand meer erover denkt om' het speelen der Orghelen in den kercken gantsclh te doen afsetten, maar dat men veeleer een kerk' niet öompleet vindt, zoolang! .er nog geen orgel in is.

Nu, oingetwijfeld is het orgel het meest geschikte instruftient om de Igemeente te helpen zingen, en plast zijn mnziek het best bij den eeredienst. Maar ik wil toidh even eraan herinneren, dat zeer goed gemeentegezang mogelijk is zonder orgel, en dat nok een ander instrument gebruikt kan worden oïn hiet gezanig te leiden. — Wat het eerste belreft, heb ik eenerzijds droeve dingen beleeld, anderzijds sdhoone. Ik herinner me een dienst jn een doirpskerfe, welke een treffend© muzikale illustratie gaf bij den laatsten regel van Psalm' 36:3 „waarin zij huilp'loos sterven", omdat de menscjhen zoodanig' waren gezakt; dat nog slechts enkele diepe mannenstemmen deze woiorden eruit wisten te brengien. Maar ik heb ook' in een dorpiskerk' zoo. krachtiig-kenn/aöhtig hiooren z'ingen, dat ik hét gemis van een onglel niet alleen volstrekt niet gevoelde, doch Mjina blij was dat geen oirgel (zooals het helaas maar al té vaak gebeurt) dezen, indmik wegnam.

Wat het tweede hetreft, mtein kan oolk'kopermuziek gebruiken. Dr Meulenbelt deelt in „Onze onderlinge Bijeenkomst" mede, dat* uit Spnrgeon's Tiahi»rnakél het o0gel geweerd bleef om' „de schromelijke misbruiifcem" en een oornet aJpdston in plaats ervan dienst deed. In kerken, die nog geen orgel hebben, woirdt bij ons nüeermalen aldiig gehandeld.

Hoe iemand daarin „Vrijgisreformeerdheid" kan zien —• Ik denk hier aan der.'"'^pr Doret —• is mit een raadsel. Hier komt juist het prinaipiëel Gereformeerde in lUitj dat het instrument niet een eigen plaats kiijlgt in de liturgie, maar alleen hulpdienst bewijst om het geziaing mogelijk en beter te maken. Dei^halve m^oeten we oo'k niet spteken van „begeleiding" van het gezang, niaar van „leiding". Begeleiding dient om de schoonheid eener melodie te verhoogen en ook te doen uiitkoöien. Een begeleiding is soms zeer zelfstandig en maakt zich bij wijlen geheel los van de zingende of spelende stem. Denk' aan een vioolcOncert met orkestbegeleidinlg, denk , aan de aria's uit oratoria. Dat is de bedoeling niet in onze kerken, en moet het ook nimmer worden. Het gezang der gemeente zon dan in de verdrukking kom.en. HJoofddoel van het otrgel is, het gezang te leiden; al het andere is bijkomstig. Daarom kan men ook kopermuziek er voior gebruiken, en daarom zouden snaarinstrumenten moeilijk dienst ervoor ikiinnen doen. Al wat hulpdienst daartoe kan be-wijzen, is bruük'baar: al het andere oontrabande.

Zoo kom ik vanzelf tot de eischen, aan een goed kerkorgel te stellen. Ik z!al die niet in onderdeelen behandelen, doch zeg alleen in het algemeen: het oirigel moet sterk genoeg zijn om het gezang te kunnen leiden in de ruimte, waarvoor het bestemd is. Diaarom lijkt me ipi de meeste gevallen een vrij pedaal onontbeerlijfe, aangezien dat het grondgeluid moet geven, waaropi het gansche spel zich baseert. En t'wee klavieren ziijn toch ook eigenlijk noodzakelijk, zal men bij' bedepsalmen behoorlijk .„uitkom'end" Itunnen spelen, zoodat de melodie sterk genoeg klink, l en de aciooordbegeleiding, alweer steunend op; het vrij pedaal, zacht genoeg is om het karakter van ©en biddend of klagend gezang te bewaren.

Natuurlijk is tot zeer wenschelijk, oiver een .aantal mooie registers, een crescendokast, ja een rolzweller enzv. te kunnen .beschikken, en het kan zieer tolt bevordering van goed gezang werken als deze ten dienste staan. Dioiöh dit alles behoort bij het welwezen, niet bij het wezen van het oaigelspel in o-nze godsdienstoefeningen. Een schitterend concertorgel als Rotterdam in de N. Zuiderkerk heeft, hoe te waardeeren ook op zichzelf, is m.i. met het karakter van onzen Gereformeerden eeredienst in strijd. Gelukkig kan men ervan zeggen, dat het a double usage dienst doet: deels voor de muziek als zioodanig (bij' de bespelinigen), deels voior, den eeredienst; en gelukkig ook houdt de heer Besselaar zich bij-de godsdienstoefeningen geheel aan de eiscjhen van ons Gereformeerd beginsel, zoiodat hij van de kerkdiensten geen concerten maakt. Maar het zijn stertfe beenen, die deze weelde dralgen, len ik hoop', dat de k'erkeraad van Rotterdam later, wanneer een ander eens op die iOiTigelbank zou moeten plaats nemen, nooit moeite ermede krijgt. Zulke orgels moeten uitzondering blijven in onze kerkgebouwen. Al zijn we nóg zulke liefhebbers van muziek', dan zullen we toch, , dunkt me, dit punt goed moeten vasthouden.

Waar mem geen kefkoirgel k^n hébben, moet men zich met een hlaim'Onium behelpen. Men zorge dato althans, dat hlet niet-zoo^'n vreeseÜjke sohreeuwleelijk is als dikwerf 'Wordt aangetroffen; en trachte door zorgvuldige behandeling de tergende hangers en valsche tonen te weren.

Ook 'het beste oi^gel doet echter geen nut als een slechte organist ervoor zit; gelijk een goed organist ook van een slecht orgel nog. heel Avat weet te 'maken. Zoo deed de heer L'uijfcenaar Francken, toen hiji nog organist was in de Plantagekerk te Amsterdam, wonderen met het - wralc, dat daar op de plaats staat waar men een orgel zou verwachten. Evenzooi de heer Bouwmeester in de Haarlemlnerpioortkerk vóór het orgel gerestaureerd was. In 't algemeen wil ik, naar aanleiding van het onlangs in dit blad gescjitrevene, de gelegenheid gebruiken om' te zeggen, dat het college van O'rgianisten te Amsterdam over voortreffelijke krachten beschikt en ; alles doet wat mogelijk is. om zijn werk opi hooger peil te brengen, naar de boven ontwikkelde beginselen. Dit valt te meef in het oog, omdat de Amsterdamsche orgels zich niet onderscheiden door groote qualiteiten. Een zeer grooit gebouw als de Funenkerk heeft een orgel, dat de ruimte .allerminst vult, en het is alleen aan het kram'g werk der organisten te danken, dat er bij volle diensten en minder bekende wijzen geen ongelukken gebeuren.

Een organist moet, om goed in onze diensten te kunnen spelen, deugdetijbe kennis hebben van de harmonieleer. Dat is noodzakelijk, omdat elk vers eigenlijk vraagt om zijn eigen aceoorden. Ik zal dat niet in bijzonderheden betoogen, doch slechts met een voorbeeld. Het maakt een groot verschil, of bij dezelfde melodie^ van Psalm 25 de öde tegel van vers 1, 2, 4, 7 en 8 of van vers 10 gespeeld wordt. In eerstgenoemde gevallen (ziet u het even na in een Psalmboekje? ) moet in de accoorden, die toen ikiest, uitkomen, dat de zin doorloopt; in het laatstgenoemde geval moet het laatste aocoord .afsluitend zijn, en begint met den 6en regel een nieuwe zin. Ook zou ik in Psalm 73 'den 5den en 6en tegel van vers 12 gaarne geheel in majeuracooorden houden, terwijl in het volgende vers de gedachte van het bezwijken van vleesch en hart bij dezelfde regels om: mineuracco.orden roept, gevolgd door een krachtig majeur voor de slotregels. Het klinkt afschuwelijk als in Psalm 68: lÖ de voorlaatste regel (het naad'ren van den dood) met een accoord op, de dominant wordt beslo'ten, en nog erger als in Psalm 47 de 6e regel van vers 4 harmonisch evenzoo' eindigt , als in vers 1. In het laatste geval moet het accoord rust geven en afsluiten (Buigt u voor Hem neer), in het eerste geval maakt men bij eenzelfde .accoordgebruik, dat de 7e regel (waar het lal voor bukt) als een wormvormig aanhangsel, dat geopereerd werd, op sterk water den volke wordt vertoond.

Het gebruik van een k'oraalboek is te verkiezen boven allerlei gejammer en gemartel van een instru^ ment; doch het gaat gebukt onder het groote bezwaar, dat het voior alle verzen dienst moet doen en dus nooit met deze regelen kan rekenen. Zelfs moet het meerm.alen vo'or verschillende psalmen, die eenzelfde wijze hebben, gebruikt worden. Dat is ook voor de voorspelen zeer bezwaarlijk en, bij geringe afwisseling van boeken, voor de hoorders zeer eentonig.

Behalve harmoniekennis is compositie-of fan-

taseergave zeer noodig voor een goed kerkorganist. Anders kan hij geen voor-en naspelen maken in het karakter van het vers, dat gezongen zal worden, , en van de godsdienstoefening, waaraan hij medewerkt. Ik zal nog eens Amsterdamsche voorbeelden nemen. — Niet licht zal ik den 'jubel vergeten alsof het heelal zong, dien eens Bomvmeester aan het zöoi gebreldcige HaarlemmerpoortkerkoTgel wist te omtlokken in een zeer geïnspireerd 0'0genbl).k, toen hij een tusschenspel maakte tusschen vers 1 ien '2 van Psalm 19. Eenzelfde spel ware volmaakt oinlgeschikt geweest als het vers 4 , en 5 had gegolden. — Een schitterende aanwijzi'Qg der beteekenis van het orgel voor hot gemeentelijk .geziaing gaf Smit eens in de Keiziersgracht, kerk bij het tusschenspel tussschen vers 2 en 3 van Psalm 1, door een voortreffelijke modulatie bij den aanvanig ervan, die onmiddellijk het „gansch anders", waarmede .vers 3. aanvangt, Jdeed gevoelen, —-En wat was er op; een Zojn-, > daigavoind een wijding in de Boomsslootkerk', toen ^^'op dat toch !zoo mystiek klinkende orgel Goldscihmeding Jr., blijkbaar .onder den indruk der piredikatie, bij het tusschenspel van den tussohenzang iranig mediteerde over Psalm 73, zoodat de hemel als openging en de gemeente den adem inhield, om. dat reciht mede te leven. — Zóó is er de gewenschte harmonie tusschen prediking en orgelspel, en zóó wordt het gezang der gemeente niet alleen gesteund en geleid, maax ook ingeleid en door de muziek op' hoogler peil gebracht. Ik.bedoel, zooals uit de voorbeelden gebleken moge zijn, dat niet alleen in technischen, maar vooral ook in geestelijken zin.

Maar zoo voel ik het ook als een votum van afkeuriing van het orgel of een bewijs, dat de organist niet luisterde, wanneer hij bij een tusschenzang, die geheel uit de preek opkomt, nog een voorspel van meer dan twee ol drie noten (om tot den goeden toon te btengen) gaat maken. Dat valt buiten het karakter der liturgie. Gelukkig zingt men op onderscheidene plaatsen den tusschenzang zonder voor-en naspel, een gewoonte, die algemeen verdiende te worden.

Tusschenspelletjes tusschen de regels van eenzelfde lied zijn in 't algemeen uit den booize, omdat ze het gezaing breken. Waar het vers of de meloidie ze als het Wiare verlangt voor sterke overgangen, kunnen ze evenwel nu.ttig dienst doen. Zoo, als er een verschil van een ootaaf is tusschen slotnoot en aanvangsnoot, lof als een lofzingend deel in een (gebed overgaat. Bij Psalm 116:2 en 3 zingt men de verzen aaneen; tusschen regel 1 en 2 van het 3e oo'uplet kunnen enkele wèl gekozen noten goeden dienst-doen; niet een' lang, en natuurlijk onbeduidend — want ee'n goed organist doet zoo iets nietl — tusschenspel, z'ooals ik wel eens moest aanhóoren.

Punten en komma's spelen lijkt me verkeerd, omdat het met het karakter der melodie in strijd is. Wel zal men acht eropi moeten geven, niet het minst in de keuze der aoeoiorden, zooals ik boven aangaf.

Wie geen goed voiorspel kan maken, doet de gemeente een dienst als hij zich beperkt tot twee of drie noten. Dat is veel en veel beter dan het schrikkelijk voortbrengen van wanklanken op een orgel zooals helaas maar ial te veel in onze kerken geschiedt. Indien een voor-of na-spel niet in-of uit-leiden kan, lat© men het • veet liever weg en bèperke ziich toit het strik! noodzakelijke.

Ten laatste de oipmerking, dat het veel gewonnen zon zijn indien de gemeente, althans soms, staand© zong; er zou dan niet zoo worden gezeurd, en het karakter van het gezang als deel van den eeredienst kwam dan beter uit. Maar de organisten zouden dan zich moeten beperken, opdat niet te veel van het geduld der van hun zetels verrezen kerkgangers gevraagd werd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

HET GEZANG DER GEMEENTE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's