Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BAVINCK-„GEEST”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BAVINCK-„GEEST”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De éérste ointroering om de nieuwe, vreemde, werkielijfcbeid, dat we zonder Bavinck vérder moeten, is ina wel Kaast voorbij.

We badden immers zooveel tijd van voorbereidiing, een jaar bijna, zioodat wiJ! ons van toni konden losm: alcen en de operatie van de sclieiding-voor-goed „verstandig" ondergaan.

En (Oinzle levensstrijd is zóó gedurig, zóó reëel, dat we ïiiet lang vs^ülen blijven bij' de baar van een gevallen leider, — de kogels suizten ook over de verscihie graven.

Maar aangözien de wapenen van oinzen strijd geestelijk zijki, is het geen te vroeg gegre'pen sabbat, doch vnjzte wapening toit den voortgaanden strijd, als wij ons belzinnen op wat de Elia's aan hun geiestes-zionen achterlieten.

Wiji, die Bavinck lieiSiadden als m'ensclh en nieester, die bewonderend hem z^agen rijden, in den afglans van de heerhj'klheid zijns Konings, op' het woord der waafheid en rechtvaardige ziachtmoedigheid, voelen ons als vereenzaamde discipelen, — en d© scheurwond van ons h'aJt zial altijd weer zacMfcöns bloeden, wanneer wij' in eerbiedige herinnering zijn levensbeeld naderen, — m!aar wij zijn ook de • rijke (en tóch gelukkige!) eriïgenamien van de 'goiaden schatten, die hij' voor ons uit de Godsmijn uitgroief en ciseleerde, en wij achten het onze vojorinaamstei eeretaak ten op'zichte Van zijn nagedaciht^nis alles te 'behojuden en te veredelen wat hij door den arbeid zijner ziel voor ons heeft voortgebracht.

In Izidfcer opzicht blijven alle groote mannen leven, nadat zij gestorven zijn, door den gee sty die als een geheimzinnige astraal-persoonlijkheid, als (eten. genius, in hun geestesWerk aqhterblijft.

De baaMhakende helden, ojok de representatieve figuren, sterven niet voor de totenschheid, al is de zilveren koorde ontketend en het rad aan den boinnput in stuikklen gestooten.

Tioen Friedrich Hegel, de m-an der logps-philosoiphie, stierf, spraik ^Sjn leerling, prediker Marheinefce, biji het graf: „Wij' gunnen den doiod gteen röcht over hem. De dood heeft vam hem; slechts wiég'gönomen wat niet hij'-zleLf was. Wat blijft is zijn geest — gelijk deze doorstraalde dopr zijh gansche wezen, dait liefehjk'e („holde"), vriendelijke, welgezinde! — de geest, gelijk die kenbaar werd uit zijn hooge, edele, geaardheid, ziöh ontvojuwde in zSjn reinheid en beminnelijkheid, in de stille groiatheid en in den kinderlijken eenvoud vain geheel zijn karakter, dat, bij! innige kennisnamie, alle voioroordeel tot verzioening leidde, - ^ wat blijft is èijSa geest, die in zijh geschriften, in izijn vet© vereerders en leerlingen leeft en onvergankelijk leven Izlal, "

Geitransponeerd in de, .chtistelijke levensbtesohoiawing, kunnen wij' dezelfde taal spreken van ènzen dojode.

Zijn geest blijft bij' ons.

Maar 'wij voegen, er aan toe: Mits niet sterven. wijzelf

Mits Wij 'zlotrg drageli, dat de oim' ons en in ons gezaaide geestelijke levenskienaen niet dood gaan.

Mits fwij' niet toelaten, dat de' dood ons ontneemt in de heengaande persoonlijkheid, wat God aan hel hlij'vend geslacht, aan de mtensohheid, heeft gegeven.

De Igeest van Bavinck blijft, wanneer, en in zoover, wij - Bavinck' geestelijk houden.

Die tijd van het ons laten beheersehen door deze „exoellenitie" biji de gratie Gods is voorbij, . en de tijd om zelf actief te worden omtrent de obj'ectieve geestehjfc'e waarden yan zijne nalatenschap beigint nu.

Het is ©en fijn en noibel werÈ.

Vooral 'wannieier wij^ niet volstaan met het geestesbad in den stroom van Bavinck's geschrevene werken.

Dat kunnen zij ook doen, die den schrijver niet eens van aanzien hebben gekend.

Dat zullen ook doen de geslachten, die ons, zijlie discipelen, eens naar het graf züllen. dragen.

Het aanvaarden van die erfenis is - niet uitsluitend O'us voorrecht, het napluizten, inventariseferen en exploiteeren van die gieestosschatteti niet alleen 'Onzte plicht.

De taak van Bavinck's leerlinigen en vrienden is nog ieen andere, namelijk te zoirgen, dat voor het volk, hetwelk hij g'ediend en geleid heeft, zoo getrouw ïnogelijfc bewaard blijve de Bavincfc-geest, de geest van zijn persOiO^nlijkheid.

In het omgang, s-0ontact ftiet de helden der gedachte, 'de koningen van het woord, ondergaat mien een stille kracht, spet-irt naïen de werking van een onbeschrijfbaar ziele-fluïdmri, dat in de heerlijkste motoenten van k'raJchtsontplooiing, in de intiemste oogenblikken van zielsontsluiting, van heel hun wezen afstraalt oip dt'^^aanwezigen, en' soms als een geestelijke „beweging" naar wij'der omtrek cirkelt.

Deize mystiek inlluenceerende' kracht ontspringt uit de diepe ziele-kern der peraoionlijkhBeid en wordt bepaald door heel het k'om'plex va'n kara; kteïeigsnschappen, door de levenshouding, het gebaar, den wandel, van den leider, — z; e woirdt overgebracht door d'ön blik van hiet oog, de geste van de hand, het timbre van de levende stem'.

Dieti „geest" kent het nageslaciht slechts zieer ten deele uit de resteerende schatten op liet koiude papier. Die geest kan slechts gekend, en zïjh óverdrajging beiniddeld, worden door wie verkoren waren, tot het discipelschap van den meester, of tot de hadering van de intimiteit zijher persoonlijkheid.

Voor die taaik is hef nu zéker tijd. We moeten opus haasten ©er het beeld van den doode in het schelle licht vaö den vojortgaanden dag zïjh scherpe oortourlen verliest.

Mijn hetinneringswooird wil .ik' opgevat zien als eeia zuivere poging tot het méé volbrengen van dieïi pieusen plicht. Ik had het „gelulc" Bavinck's leerling - 'te fcijh in den tijd, dien de fenners van zijn leven zijn gloirie-tijdperk' noemen.

Diat was in Kampten.

Later, in Amsterdam; , bracht ik menig laat Za, terdagavomduuT door in züjn studeerkamer, en som, s gebeurde hét wonder, dat Bavinck uit de afgetrokkienlheid van 'zijh werk 'zijn interesse keerde naar de dingen van het klein-dagelijksdhe leven, zioodat nog meer het voorhangsel wegviel van zijn afgelzonderden geest.

Eh dan heb' ik aian fcijn ziek-st'erf-bed. gezeten.

Enlkele m'alen (het waren mee de moeilijkste oiogetiblikken van imijn leveli) tOiO'est ik de zieleherder 'zSjh van mijn herder, terwijl ik toch nietaindeïs kon, juist toe-n, Mji zijn sterven, als een vrageiid discipel wezten.

Dit vroeg ilc soms in, stilte, wanneer ik' hemi ziag, in doodstrijd Iméér dan oveirvsónnaar van den dood, O'f itoch dit laatste levensjaar van m; a, dh.'telO'Os nietsdoen ©n onuitsprekehjk lijden, niet eigenlijk het glorietijidpierdk van i2; lijn leven geweest is.

Doch de lezer zal reeds begrijpen, dat wat ik hier ter nagedachtenis van professor Bavinck neerschrijf, niet is de vïucht van een redactioneel plichtsgevoel, maar de uiting van den wil, dat dê geest van Bavinck's persoonhjkhéid onder ons blijve levén.

Wat ik doie is voor ©en goed deel een %Si^ van normale piëteit, die men tegenover iedereU. doo'de voelt.

Zelfs bij een gewoioinlijk' zóó vorimelijk werk als de. begrafenis Zlija .iie, overgeblevenen bedacjhitzaaml dat alles geschiede, in den geest van den over. ledene.

Maar ials het een gróóten doode geldt, één wiens vojetstappen lokten tot navolging, omdat zijn leven sprahkbn van goddelijke schoonheid liet zien en de kenmerken droeg van een wandel met God, ^-dan irie'ild de taak der piëteit verder dan de moeilijkbewust doorleefde dag der begrafenis, en blijft de vraag dringen: wat moet in mij, wat moet in ons, veranderd worden, oipdat wij onze zteer bijzondere plichten in oinzen zeer bijzooderen tijd, volbrengen in 'den geest van den gestorvene, dien God aan zijn tijd als voorganger schonk?

Dit is zeker dadelijk, ook bij' den meest overzichtelijten blik 'op het voorbeeldige leven van Bavinck, de in lons oipwellende, klare, gedadhte: -Wat ziou 'onzte arbeid intensiever, onze strijd edeler, '0|ns streven onbaatz; uchtiger, zijn, wanneer wij meer in den geest van 'professor Bavinck onze aotie zö'chten te voeren, en, zoowel politiek' als fcer-^ ^"~i, ons pad ziochten te banen!

Moet ik 'dan tO'Ch pogen het ondefinieerbare van Bavinck's geest te olmschrijYen ?

Ik : kan hiet eigerdijfc alleen doen voor wie het. reeds weten, omdat ? liji in dez: elfde sfeer hebben geademd!

De éérste indru|? ^? ^M men kreeg bij het in aanraik'ing kom'en iniet' Dr Bavinck, was eenigermate negatief. Voor zijn gestaltelijke versohijhing, die zeldzaam harinjonieerde jnet zijn gebenedijden geiest, — want zijii lichaam was een z-ijner ziele waardig© temipel, — en voor zijn onmiddeUij'k uitstralende gaven, ko> n men niet nalaten dadelijk een zeikere resp'ekteerende bewo-ndering. te koesteren.

Maar 'dan verder, wanneer men hemI wilde naderen als mensch, mensch tegienover mensch, kreeg mjen ©enigszins het gevoel van iemand, die bij' een audiëntie moet antichatnbreeren.

Niet 'dat Bavinck mtet een soprt miajesteiteHjkte hOjOgheid zijn vrienden ontving, — daarvoor was •hij tie ©cht needrig van hart, — maar het koistte hém !zielf ©enige moeite zich vrij te miafcen van de gedachtenwereld, waarin ; zijn geest de verste oimtdebkingsreizien deed, en over te komen tot hiet niveau van het kleine wereldje, waarin de alledag'smlönsch 'zich gewoo-nlijk m> et zij-n discoursea' beweegt.

Die bezoiek'er kreeg biji Bavinck dadelijk den indruk vam ©en niet-zjijn als vele andeïen, van een ternst, die aan 'zWaarmo'edigheid grensde, — hiji zag 'Oinmiddellijk in hem hét heilig verre zijn van ijidelhteid, frivoliteit, en wereldzin. Hij erkende in hem den injan, die, in den edelen zin des wojords, „in de hoiogte" leeft en .vandaar het panorama van de geschiedenis en de verwikkelde lijnen van de wereldstructuur overziet. D'én man oo'k, die zwaar 'draagt 'den last van d© probleUien zijns tijds, lem die, voorzoover hij zich zijh gaven en ktachten bewust is, deze beschouwt als evenzoo groote „Aufgabien" tot deelname aan den moeizamieln strijd.

Het 'duurde daarom; gewoonlijk eenigen tijd vóór mJen in het gesprek Bavincik „hiad", vóór ^uien tot öoïitact kwam; , in de'U denker, geleerde, arbeider, miet iden cjonversatie-mensch.

Soms blöef de, voor die aanranding noodzakelijke, stemkning geheel uit, en dan hing, gedurende het. tóch loopend© ondeijhoud, een sfeer van onbevredigdheid des getnjoieds.

Hierin was iets ratadselachtig's, — dit innerlijk vajn elkander verwijderd blijven scheen in tegenspraak taijet de zlacihtheid eh natuurlijke welwillep-dheid van Baivincfc's karakter.

Verklaarbaar is dit raadsel alleen voor wie de mioieite deed den „Hintergrund" van Bavinck's karalktter te peilen, voor wie in de uitwendige levenshouding zoichit naar deti diep-inwonenden, en tO'Oh in die houding zich oprecht af spiegelenden, geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

DE BAVINCK-„GEEST”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Reformatie | 8 Pagina's