Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christendom en Kunst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christendom en Kunst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII (Slot).

Reeds in het begin mierkten wij op, dat wij. het probleem wel een persoonlijke wending moeten geve'n. Ten slotte kunnen wij niet wachten of het molgelijik eens gelukt ©en oplossing te ontdekken, want wij moeten , al lang te voren zelf kiezen en staan ieder persoonlijk' voor het confliot. Hiier baat dus geen enkele uitvlucht, want de praktijk dwin'gt ons eenvoudig tot het innemien van de'ze of gen© positie.

Denken wij nu eens er over na, wat het z'eggen wil, ee'n „Christen" te zijn, en hoe men er toe komt. Wij 'zien, dat de weg tot Christus niet voor ieder even lang is. Het is wel het voorrecht van elnikelen, dat zij Hem plotseling op hun weg ontmioetten, als Paulus op reis naar Damascus, |en in Hem den toegang vonden tot den Vader. .'\''oor anderen echter is de weg lang, die hen voert door de aesthetische sfeer in al haar om'vang'.

Vanuit dit oogpunt mo'eiLen de meest© bezwaren tegen het Christendom be'zien worden.. Als we wèl zien, zijn het meestal toch niét in de ©ersle plaats wietetiiSiéha^öï^e obsÈwarenyudie. .den.-hedendaagr^'Jtemmêtseefh «-lan'ih©!/ 01jiifïrit'M*doi)ffliOT©Twij(dElrid ibou--•(teö.Y/lHöt')rgeldife vtö)ors'a«aeéI-te, lfrieianen, )I.idËit ihiatg4eii i& & i vt'eftëasobap^i'öirbr'/lifeleflbstfe'ziejii's d£apo-^diiigei4-/ljii©.^t .l^eSi4i'(^!ïiafeittloeho-^ie^'efi isjï waéJjiïaiaiPfflvffruge'Èiegd '^m& tó'fflniïëfGbijtetóerii.ilnJaiid-) worden.

Geheel eèfélirffeiiïdiëröistefewiMiïndraens' 2i#ii .véiar^ dië

verbaind-houden met een zleer pii: ij'aenswaardigen karaktertrek van onzen tijd, die grooiben afkeer heeft vain frases, van halfslaehtighieid en „schipperen", en sterko behoefte toonit aan innerlijke waarachtigheid ein 'opiTiedhthfeiid itegenoveü zichzelf en tegenover anderen. Men ziet weer in, wat het zeggen wil: Christen te zijn en als Christen te leven.

Overtuigd te züjta. van de nietigheid der aardsche dingen, bezien in het licht der goddelijke bovenaardsche wereld, en niet in aesthetisohe voldaanheid op te igaan in de wereld der zinnen, wie voelt dat miet als iöts geweldigs, ieLs waarvoor boveinimienschelijkle kracht van ons gevraagd wordt? „Nog niet!", riep Rückert den christelijken prediker toe:

„Ihr machtet es mir zn toll Mit euren chrisüiohen Lei de. Mein Herz' ist noch freudenvoll, Darum bin ioh ein Heide."

„Het is imet het chrislendom of liever met het christe'n worden", .izegt Kierkegaard, „als niet iedere radicale kuur, men stelt ze zoo lang mogelijk' uit". Ook Kierkegaard zelf, romantisch als hij was van aanleig, heeft haar lang uitgesteld. In zijn „EnLen-Eller" schildert hij de aesthetisdbe levensrichiing zooals alleen het k'an - iemand, die «uit haar geleefd heeft.

Den geweldigen indruk!, dien MoKart's Don Juan op hem maakte in .zijn romantischen studenlenlijd, gteeft hij weer bij monde van een repraesentant der aesthetischie levensopvatling: „Hoor het begin van Don Juan's leven; gelijk de bliksem uit duistere donderwolk flitst, zoo breelct hij los uil de diepten van ernst... hoor het onbeteugelde begeeren der hartstocht, hoor 't vleiend suizen der liefde, hoor 't fluisteren der verzöielldng, hoor den storm der verleiding, hoor de stilheid van het oogteinblik... hoot, hoor, hoor Moziarfs Don Juan."

Maar hij beseft wat dezen aésthetious ontbreekt: de bindende macht der persoionlijkheid. Hij heeft zijn piërsoonlijlcheid gered door de ethisch© levenskeuze, en het zondebesef, dat zich aan hem opdringt, brengt een ^andere teigenstelling op den voorgrond: die van, ^, heilig" en „onheilig".

Maar hoe dan verder? Want meen niet, dat nu 'zijn aesthetische aanlag met wo^rtel en tak wordt uitgeïioeid, — ja wij merken zelfs op, dat hij in vele opziichten nog „romantisch" bleef, al had hij ook gestreden tegen de romantiek' als geestelijke macht. Hier staaJn wij voor iets wonderlijks: het goiddelijke heft het naituurlijfce niet op, het roeit het echt-meinsdhelijke met uit, maar vernieuwt het juist.

Hieruit volgt üiu het een len ander, dat v: an g'roote beteekenis kan zijn voor onze praktisch© levenshouding, en ook voor het beoordeelen van onze mede-mienschen en mede-Christenen!

Als het waar is, dat het goddelijke het natuurlijke niet doodt, .niaar vernieuwt, dan volgit hieruit oinimiddellijk, dat het Christen-worden de menschen niet alle aan elkaar gelijk. maakt. Er heerscht hier geen doode eenvormigheid, maar goddelijke veelvormigheid! En zooals in Gods schepping geen starheid en onveranderlijkhieid-heersoht, niaargeen twee diagen volkomen aan elkaar gelijk zijn, — zoo opjeinbaart zioh ook' het leven der herschepping en het innerlijk leven miet God in rijke verscheidenheid van vo'rmen. Wij hebben dit te eerbiedigen, en Hem ler voor te dan'klen, inplaats van te passen en te meten naar een eigengemaaklte, uitwendige m^aats'taf. Wij' menschen hebhen neiging alles te nivellieeren en wij houden van eenvormig fabrielkswerk, miaar Gods scheppingswerk toont heerlijk Zijn almacht en goddelij'kheid in een rijkdom' vain vormen!

Daarom éiseht God van niemand onzer, dat wij einzen' aesthetischen aanleg zouden vernietigen, mlaar wel dat deze aainleg meer en meer gezuiverd en 'gelouterd worde! Maar nu moet onmiddellijk ter aan toegevoegd, dat deze gelouterde aesthetische levensrich'ting een ideaal is, maar naar welks vervulling wij hebben te streven met alle kracht, reeds nu-en in de zie wereld. Het is een ideaal, waarvan wij weten, dat het eerst ten volle verwerkelijkt wordt op een „nieuwe aarde", want ziooals Gunning zoo treffend zegt in zijn studie ov0r Goethe's Faust: „Nog zijn de wateren des gerichts niet van deze aarde weggevloeid". Dit brengt hem op; dezie schoone gedachte, die ik niet kan nalaten hier in zijn geheel oiver te nemen: „De raaf, de ongeheiligde veelzijdigheid, die overal het leven aanvaardt gelijJc het is, vliegt reeds dadelijk zoo verre, dat z: ij' 'niet tot de Arké behoeft terug te fceerein, omdat zij ook o pi aas en lijken rusten kan. Maar de Djuive, ten venster uitgelaten, vindt nog .geen rust voor het hol haarS voets, omdat zij niets o^nreins wil aanro 16ren. Met haar olijftak vliegt zij' nog gedurig terug, en de hand moet zich uitstrekken om de schuchtere hi'nnen , te nemen. Eerst als de waiteren geheel zullen ziijn opgedroogd, 3? !an ook zij' onbeschroomd op de aarde haar woonstede vestigen."

Dat wil dus 'zieggen: ons leven miet God kan hier nog niet ten volle aesthelisch zijn, omdat wij. niets lonreins .mogen aanroeren. Daarom kan ook de Christen-kunstenaar het leven niet aanvaarden zooals het is, maar , als hij' waarlijk Christein is, leert hij het z'ien in het licht van een hoogtex "wereld; die hiji ia liet geloof aanschouwt in al haar schoonlüeid, en 'zióo' wordt ook' zijn aesthetisch leven gieloiuterd en zijn kunstwerk geadeld.

Maar !nu hhjft noig iets anders over. Men vraagt: welke 'kunst miag dan de Christen genieten? Iin deze vraag ligt al dadelijk iets, dat onaangenaam aandoet. Het zou n.l. de voorstelling kunnen wekken, alsof wijl de wereld in twee helften kunneft verdeelen, waarvan de ééne vrij terrein is voor den Christein, en de, .andere het O'p'sdhrift „verboden toegang" draagt. Sonamigen meenen deze scheidingslijn ztelfs zeer nauWkeurig te kunnen aangeven. Deize voorstellinig 1s 'aaer misleidend en kan O'ok door igeen enkel Christen aanvaaxd worden. Erger is het nog„ als mien 'zulfc leen scheidingslijn niet bij' voorkeur trekt om eigen leven daarnaar te regelen, maar vooral ook om het gedrag van zijn medemtensChen gemaldkielijker te kunnen beoordeelen. Maar gevoelen wij niet, dat het verkeerd is de ChristeJij'ke vrijheid te belemmeren door het aanleggen van een willekieuriige straf, waat'naar wij de daden van onze mede-Christenen meenen te imioglein beoordeelen? Gelukkig is echter, zooals nog. 53 onlangs Prof. Anem; a constateerde, „in den loop der jaren al heel wat verbetering van inzioht geiklomen" (Onze tijd en onze roeping, pg. 81). W^ waarschuwen niet meer tegen het bijwonen van concerten, omdat dit iets is van „de wereld", en wij. w^aarscihuwein niet meer tegen „muziek en lander verderfelijk. zingenot".

Trouwiöns, men bedenke toch, dat het hier allerminst gaat om gTonzOn van geographisc'hen aard! Het is op: zich zelf mogelijk^ dat m'en in de kerk ze'er ver vatn God af is, en in de m'uziek' Zijn stebï wèl hoort, , waarmee ik' niet z'eggen wil, dat het dus onverschillig is, of mien zich naar kerk' of concertzaal begeeft! Het eens-en-voor-alitijd-vastleg'gje'n van wat „mag" en „niet mag" is dus iate zieer beden'kielijks, en het gaat .niet aan elkander naar zulk ieen schem'a te beoordeelen en te beticihten van „wereldgeliijkVoirmigheid" of „biekirompetaJieid".

Ooik hier ligt de oplossing weer in het piersoonlijkie! Een ieder zij' in zijn giemofed verzekerd en gpiniete ook opi het terrein der kunst alles, waarvoor hij God kan danken! Ik merk hier echteir! op, dat ik de paedagiogische kwestie nu geheel uitsdhaikel, die ©en geheel afzionderlijke behandeling zOu verdienen.

Niet alleen voor den Christen-k'unstenaar, ook. voor de'n Christen, die de kunst weet te genieten ein te waardeeren, geldt hetzelfde ideaal, waarvan wij de verwerk'elijikmg hier nooit zullen bereiken, maar toch met al onzfe kracht reeds in dit leven hebben te b'evorderen.

Diei aesthetische leven& richting, gelouterd en gezuiverd opgenoitnien in de ethi.sche, büjft het ideaal, waarvan wij in eigen leven ons deel, hoe gering oofc^ hebben tie verwerkelijken. Het aesthetisohe heeft aldus niets van zlijn zelfstandigheid verloren, het is veeleer geworden aesthetisch-inhooger-zin! Den waan verlieaend van de volkomiehheid in deze wiereld van onvolmaaktheid en zoinde richt het zich naar een betere wereld, haar vooruit-grijpiehd in het geloof!

In deö; e wereld van schoonen schijn ziet de Christen de gelijkienis van de eeuwige schoonheid der 'goddelijke wiereld.-Reeds ziet hij haai-doorlicht van Gods eeuwig bedoelen, en daarom de war'e schoonheid tegeim'oetstrevend. Zoo wordt hiji in plaats van zijn aesthetischen aanleg te verliezen, aésthetious-van-hooger-orde, w, ant hij leeft uit het geloof, dat „Sioin niet alleen is de volfc'omenheid der heiligheid, maar ook die der schoonheid". Gods wereld is d© „kosmos", het sieraad: wij vierlustïg'ein ons van verre in de aureool van haar schooinheid. En wij; aanbidden den Man van Smartein op den Kruisberg, die onz'e oogen verlichttie, dat wiji zagen Gods Kosmos, die is schooneln-goed I

„En hij voierde mij weg' in den geest opi een grooten en hoogen berg, en hij toonde mij' de groote stad, het heilig Jeruzalemi, 'nederdalende uit den hemel vain God; en ziji .had de heerlijkheid Gods, ein haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk....'

Ein in 'haar zial niet inl^om'en iets dat ontreinig't, en gruwelijkheid doiet, en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boiek' des levens des Lams."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Christendom en Kunst.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1921

De Reformatie | 8 Pagina's