Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag en de Rijkssubsidie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag en de Rijkssubsidie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Inhoud eerste a rj; i k e 1.

De (stand van zaken werd uiteengezet en daaruit deze conclusie getrokken, dat zeer eigenaardig in Bondsorgaan en Bondsbestuur (in oasu door de Ijijzonder tiierbtj betrokkenen) schijnt gehandeld te zijn met de uitspraak van den Nijmeegschen Bondsdag 1921, die geen uitspraak, door welke omstandigheden dan ook, formeel gedaan heeft, maar toch toentertijd duidelijk gemanifesteerd lieett, hoe in den Bond over Overheidssubsidie igedacht wordt.

De p r i n c i p i ë e 1 e kant dezer kwestie.

In het „Gereformeerd Jongelingsblad" van Vrijdag 7 Oclober 1921 kwam |Van de hand van den Redacteur een artikel voor in den bekenden fontelenden stijl geschreven over j„ O v e r h ie i d s s t e. u n'. ' Daarin werd oiok het volgende geschreven:

, , Maar genoeg.

Er zal bezuinigd worden.

Dat beteekent ook, dat men niet op uitbreiding, maar veeleer op inkrimping van overheidssteun zal bedacht zijn.

Ons zou het niet verwonderen, als de Jeugdorgaiiisaties zelfs bovenaan stonden op de lijst dergenen, die op niets te rekenen hebben.

Het onderwerp' „Staatssubsidie" (waarom niet „Overheidssteun") heeft hiermede vrijwel zijne actualiteit verloren. Wij vermoeden, dat menige jing het zal afvoeren van het agendum. En waar men het laat staan, verliezen de debatten in elk geval in heftigheid en hartstocht.

De discussie heeft thans niet veel meer dan „academische" waardij. (Spatiëering van mij.)"

Eigenaardig, dat, toen dit geschreven werd, de gift \'an f 1500 (Overheidssteun) reeds sedert Januari binnen was. jEigenaardig, dat die Overheidssteun niet opgehouden heeft, anaar in Maart 1922 f780 is geïnd en nu nog f3000 over 1922 gereed ligt. Eigenaardig, dat geschreven k'on woorden, terwijl het geld reeds in het laatje was: Het onderwerp „Staatssubsidie" heeft hiermede vrijwel zijne ? ic--ttialileit verloren". „De discussie iheeft thans niet veel meer dan „aoadömïsche" waardij'. Is het wonder, dat bij velen, < ^n ook bij imij, die tof dien tijd vm October 1921 lid van het Bondsbestuur mocht zijn en het een en tander heeft medegemaakt, en ook na dien tijd ds. blijven medeleven, vraag na vraag oprijst?

Dit mag echter > vel geconstafeerd worden, dathet onder werp „Staatssubsidie of Overheidssteun" zijn actualiteit'bp een zeer eigenaardige manier he'^ft i herWo^nnen. ' • [ '

Toch willen wij allereerst den principiëelen kant dezer kwestie bezien, al h'& eft deze discussie niet veel meer dan academische waardij.

We gaan daarbij in de lijn van „de oude, beproefde leiding". Immers, de Kroniekschrij'ver pende neer in het „Geref. Jongelingsblad" in zijn nabetrachting over den TSfijmeegschen Bondsdag (No 36 Vrijdag 13 Mei 1921):

„Natuurlijk is te Nijmegen het laatste woord inzake de kwestie van de Staatssubsidie niet gesproken. Ook weet onze jongelingschap zeer goed, dat zij zichzelve niet leidt, maar een oude, beproefde leiding heeft, die tientallen jaren gewend was het principieel e pad zuiver te houden." (Spatiëering van den lironiekschrijver.)

Daarbij komen we pot in het gevlei van den redacteur van het Bondsorgaan, die zich • in No 3, Vrijdag 15 September 1922, aldus uitliet over „S t a a t s b e m o e i ï n g":

„Nu is er geen geschikter oogenblik om de voosheid van eenig valsch beginsel naar voren te brengen, dan juist in tijden, waarin de jammerlijke vruchten worden geplukt en de sombere gevolgen worden ondervonden (n.l. van de staatsbemoeiing met subsidie aan jeugdoriganisaties, waardoor het bedrag der staatsbegrooting immer hooger klom). Dan krijgt men veel meer de volksconsciëntie .mee, dan anders het geval zou zijn.

Het doet ons daarom leed, dat het pleit voor bezuiniging tot dusver in onze Pers zoo geweldig „z a k e 1 ij k" was en zoo weinig principieel. Zaken en nog eens zaken, cijfers en nog eens cijfers. Zeker, dat is goed. Maar 't is niet het voornaamste. Hoe zou Kuyper met machtigen greep in een tijd als deze het zuivere beginsel hebben luitgeroepen en gepropageerd! Het beginsel: „Voor het particjilier initiatief, tegen Staatsbemoeiing." . (Spatiëeringen van den Redacteur.)

En we moeten, naar de Redacteur schreef in hot Bondsorgaan No-12 van Vrijdag 17 November 1922, de groote lijnen zoek'en en... er naar handelen. (Spatiëering van mij!) (Zie artikel „Subsidie voor Jeugdorganisaties", naar aanleidirtg van eene motie door ide Anti-revalufionaire Kiesvereeniging te Gorinchem .aangenomen, in haar vergadering van 9 November 1922).

En ik ben blij, dat ik het met deze uitspraken roerend eens ben!

De principiëie 1 e kant dezer kwestie. Nu moeten we met beginselen voorzichtig wezen, en.... zuini'g!

Wiat zijn beginselen!

'k Antwoord met Prof. Mr Anema in zijn brochure , , Onze tijd en onze roeping":

„Principes of beginselen zijn richtsnoeren van menschelijk handelen. Wij trachten in zulke regelen voor menschelijke gedraigingen zoo nauwkeurig mogelijk den wil Gods, of nog juister, de ordinantiën G-ods te formuleeren, zooals die in natuur en Schriftuur zijn geopenbaard."

Maax, zoo hooT ik mij wederom vragen: „hebben wij nog wel b; gginsel? Hoe is het gegaan met de Leerplichtwet? Vroeger, lalle man van christelijk'en huize er tegen. Wiat hebben wij gejammerd over het paard van Schimmelpenrünck'! En nu bij de laatste behandeling der wijziging in die wet? Hoe is het gegaan met het VrouwenMesrecht? Men heeft ons ingehamerd, dat \Touwen niet mogen kiezen! En nu, we hebben het actief Vrouwenkiesrecht en we zijn al .aardig op weg naar het passief Vrouwenkiesrecht. Wij zijn lalleen nog irfaar op weg, op zoek, of we een Deborah of 'Bulda kunnen vinden, en klaar is de zaak!"

Wederom, w^t zullen wij antwoorden!

Allereerst dit: hebben wij nooit, werkelijk nooit één keer in IJcerk, school, partij, sociale oxganisatie, onder den schijn van beginselen hoog te houden, belangen gediend en doeleinden nagejaagd, die niet volkomen Hoppen op' den inhoud van die beginselen?

Een andere Avedervraag: , , ', Objectieve beginselen handhaven is schoon, principiëele politiek' mooier en aantrekkelijker dan elke andere. Maar zijn nooit die beginselen geworden tot stralkke formule's, waarbij weinig meer gevoeld, op zijn best nog iets gedaeht werd? "

En een derde wedervraag nog: „Was zekere vergelijking van de beginselen met de registerknoppen van een orgel jhieelemaal booze laster? "

Met Anema, stel ik' liever deze vragen dan ze te beantwoorden. Laten wij ze alle niet voor elk'ander, maar ieder voor onszelf beahtwaorden.

Ik ga verder!

Als de tijden ons ééne zaat geleerd hebben, dan is het wel deze: laat ons voorzichtig zijn met het formuleeren van beginselen. En laten onze voormannen en leiders op politick en sociaal gebied ook voorzichtig zijn! Want .aan de ééne zijde krijgt men soms het gevoel, dat men zich bij eiken stap met de uiterste voorzidhtigbeid en angstvallighei'd' had te bewegen langs een heg vol „principiëele doornen" (uitdrukking Van Anema), waarbij er wel altoos één w.as, waaraan inen zich de huid scheurde. En aan de andere zijde werden vaak' geheel voorloopig o.ntworpen gedragslijnen onmiddellijk piet den naam van beginselen liestem'p.eld (wij denken aan de kwestie van „het Tarief") en als ze dan niet uilkwamen bij eene jandere gelegenheid, werd met allerlei gewrongen redeneering de zaak goed g'epraat. En dan moet 'mten met enlv'el verstandige gevolgtrekkingen nog voorzichtig zijn, want de formiüeering is mieestal gesöhied met het oog o.p zeer bepaalde omstandigheden, zoodat in andere gewijzigde omstandigheden opnieuw beraad noodig is met het o-og op de toepassing van het beginsel.

Daarbij is ons niet in Gods Woord een o.iD alphabetische wijze gera, ngschikte wettenverzameling gegeven. De beginselen, welk'er uitwerking en 'toep.assing variëeren naar gelang van bepaalde tijden en omstandigheden, liggen er ingeweven. Beginselen, die ons de eeuwige waarheid voorstellen van den band en de verhouding tusschen God en Zijn schepsel en tussch.en die schepselen onderling.

Dit staat ondertussohen nog vast hij ons, en dat is genoeg, dat doet .ons hart weer ontvonken voor ons ideaal, dit staat nog vast bij ons, wa-i hJet Program van Actie onzer Anti-Revolutionaire 'Kiesvereeni gingen zegt omtrent de zuivere beginselpolitiek :

„Tegenover hen, die de bron van het recht zoeken in den mensch, stellen wij de uitspraak, dat alle recht uit God is. Tegenover de souvereiniteit van den mensch handhaven wij de volstrekte souvereiniteit Gods over al het geschapene. En tegenover de onstandvastigheid der menschelijke vindingen op staatkundig terrein plaatsen wij de eeuwige beginselen van het Woord des Heeren."

Nu zijn we, wat h'et vraagstulc betreft, dat ons thans • bezighoudt, zoo gelukkig, de uitspraken te hebben v, an .eenig.e mannen van beteekenis. Immiers, Prof. Anema h'eeft terecht in zijn reeds gemelde brochhre geschreven:

„Niet de opinie van één man van beteekenis is een beginsel, al staat hij nog zoo hoog."

Wij, Calvinisten, wij , Anti-reivolutionairen, hebben dit altoos geponeerd:

1. Het doel van pnze J.angelingsvelreenigingen is: werk'Ziaam te zijn tot het doen 'kennen en belijden der Gereformeerde beginselen voor Kerk, Staat en Maatschappij. Art. 2a van het Bondsreglement. Om dit doel te bereikten hebben

onze Vereeriigingen zich vereenigd in een Bond. Geestelijk en zedelijk is alzoo het karakter van den arbeid, die verricht wordt.

2. S taa t sb em oeiïng, (en dat is Overheidssteun, ' gelijk de .Redacteoir van het „Geref. .Jongelingsblad" liever de Staatssubsidie noemt), staatsb e na o e i ï n g 'O p g e e s t e 1 ij k terrein is contrabande.

Laat ik daarvoor eenige getuigenissen mogen. aanha.len.

In de axtikelen lOver verplichte verzekering in „De Standaard" schreef Dr Kuyper:

, , Dc Anti-Revolutionaire partij heeft in haar stembusprogram van 1897-1901.1905 staatsbemoeiing op stoffelijk gebied in meer dan één opzicht noodzakelijk gekeurd, maar anderzijds den strijd aangebondsn tegen staatsbemoeiing op geestelijk terrein.

Op ecne wijze, die niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar is, heet het in dezelfde ai'tikelen: „van antirevolutionaire zijde kwam men al spoedig tot het inzicht, dat deze staatsbemoeiing op geestelijk gebied met kracht behoorde weerstaan te worden."

En op de Deputaten-vergadering van 1891 werd gezegd: „Een positief lopitreden van de Overheid in zaken, die lop ons geestelijk leven betrekking! hebben, wordt onzerzijds niet slechts niet begeerd, naaar principieel bestreden." (Zie E. Visser, „Geen Staatssubsidie", Uitgave N. V. Drukkerij „De Motor", Sneek en J. H. Scheps „Een iniagistrale strooptocht". Uitgeversbureau ^, 1)16 Steendrager", den Haag).

Professor Fabius heeft in Geschrift XXXIII van de Ned. Vereeniging voor Armienzorg en Weldadigheid (blz. 63) zich aldus uitgesproken:

„Eerst heet het, dat door subsidie het particuliei' initiatief wordt aangemoedigd, en men geeft eerst een klein beetje; morgen krijgt men iets meer en dan heet het, dat nu de Overheid ook toezicht moet hebben op de wijze, waarop het geld wordt besteed; eindelijk is de subsidie heel gewoon en verkrijgt men door subsidie alles, wat men niet uit eigen middelen kan bijeenbrengen; en dan zegt de Overheid: nu is het maar beter, dat wij het zelf in handen hebben, en zoo brengt men, onder den schijn vim het particulier initiatief aan te moedigen, alles in handen van de Overheid. Dat is lieden ten dage de practijk en het groote gevaar."

En dan ten slotte de Redacteur van 'het Geref. Jongelingsblad zelf (No 3, 15 September 1922):

„Subsidie aan jeugdor-ganisaties en benoeming door de Overheid van legerpredikanten, 't zijn twee verschijnselen van de ernstige ziekte (spatiéeringen van mij), waaraan sinds jaren ons publieke leven steeds meer ging lijden: de staatsbemoeiing. Nu is er geen geschikter-oogenblik om de voosheid van eenig valsch beginsel naar voren te brengen, dan juist in tijden, waarin de jammerlijke vruchten worden geplukt on de sombere gevolgen worden ondervonden."

Hoe zou, Kuyper met 'm'achtigen greep in een 'tijd als deze het zuivere beginsel hebben uitgeroepen en igepropageerd! Het beginsel: „Vóór het particulier initiatief, tegen Staatsbemoeiïng'!" En wederom in {het nummer van 13 October 1922:

„Een subsidie, die verleden jaar 4000 gulden bedroeg en dit jaar reeds 40000 gulden bedraagt. Een subsidie, die als de meeste subsidies den drang naar voorldurenden groei in zich draagt en die niet zal rusten, eer de duizenden, die nu reeds tienduizenden werden, tot honderdduizenden zijn aangegroeid.

Indien er één subsidie is, die verdwijnen moet en kan, dan is het die voor de jeugdorganisaties. En met het oog op 's lands financiën èn met het oog op het belang der jeugdorganisaties zelf.

Men nekt het initiatief, men breekt de ruggegraat der jeugdorganisaties door zehet leunen op den staatsarm te leer en."

En de Kroniekschrijver zegt in het Bonds org aan (No 36, Vrijdag 13 Maart 1921):

„Inlusschen doet een geestelijk bad, als. te Nijmegen ons gewerd, goed.

In onzen tijd van synthetische bevliegingen, van aanpassen en zich neerleggen bij het verkeerde, doet het zoo uitermate goed te zien, dat er dan toch nog een kern in ons land is, die niet in 't stof ligt geknield voor de goden dezer eeuw en niet meeschreeuwt in het koor: groot is de moderne Diana.

Er is voor het Calvinisme nog een toekomst, mits het zich alsonvervalscht Calvinisme (spatiëering van den Kroniekschrijver) openbaart, en niet als een Gereformeerd v e r n i s j e over de moderne dwaasheden onzer eeuw.

Als wij niet anders kunnen doen, dan ons aanpassen, zijn we weg.

Zij er dan bij ons ernstige studie onzer beginselen. Zij er een kloekmoedig belijden en een manhaftig vasthouden van de waarheid, ons door de vaderen overgeleverd, „'t Is Godes zaad waarvoor zij strijdt!"

Niet waar, dat is mannentaal! Zoo zijn "We opgevoed in onzen Bond! Ondertusschen weten wij' nu de practijk, n.I, dat de subsidie van de Overheid reeds was geïnd. Dat wordt dan aldus uitgedrukt: „wel ontvangen, doch ni et , a.anvaar.dl",

• En dan de adviezen der „gewjone" raadslieden van den Bond en die der buitengewone raadslieden, VQor deze gielegenheid-gecreëerd?

Zij hebben iminlers de principiëele bezwaren a.ls „ijdelheid der ijdelheden" gevonnisd?

Mijn eerste opmeil^ing is deze, dat de raadslieden een zeer eigenaardig gestelde vraag voor zicli gehad hebben. Zij hadden zidh niet uit te spreken over de vraag, of Staiatsbemoeiïng uitkbtóende in subsidies aan Jeugdoiiganisaties als de onze naar onze beginselen is of „een emstig'e ziekte", miaar alleen over de vraiag: als de Overheid geld geeft zonder eenige voorwiaarde, mogen wij het dan aanvaarden?

Mijn tweede opwerking is: hebben zij alles geweten, wat in den Bond reeds gepasseerd was? Wij wisten het niet, 't Bondsbestuur wist het niet, Moderamen-leden wisten het niet.

En verder wijs ik op hetgeen D r K. D ij k van Den H: aa.g over deze adviezen heeft neergeschreven in de brochure van E. Visser, als voorwoord:

Ik wil eerlijk bekenneH, dat het mij verbaasd en bedroefd heeft zulke adviezen van onze leidslieden te lezen. Ik had zeker verwacht, dat zij onze jongelingschap hadden gewaarschuwd den m.i. ongemotiveerden weg van staatssubsidie op te gaan, en hierin ben ik niet weinig teleurgesteld. Dit zal zeker liggen aan mijn beperkt inzicht, maar met hetgeen mij geleerd is over onze Anti-Revolutionaire opvatting betreffende de bemoeiing van de Ovei'heid, kan ik niet inzien, dat er eenige rechtsgrond is voor den Staat om de zuiver geestelijke en principiëele vorming onzer jeugd financieel te steunen en de Overheid geroepen is op dit terrein helpend op te treden. Welke is die grond? AVat heeft de Slaat met onzen Bond te maken? Met welk recht breidt hij zijn bemoeiingen zoover uit? Ik lees in geen der adviezen op deze vragen eenig antwoord. En waar m.i. dat recht zoek is, mag naar mijn vaste overtuiging onze Bond de aangeboden gelden niet aannemen!"

Een volgend mftal verder over den principiëelen kant dezier kwestie, 'terwijl wij dan ook onder de oogen hopen te zien de vraag', oif, a^l s de overheid overgegaan is tot het verleenen Van subsidie aan jeugdorganisaties, de aanvaarding van dezen financiëelen steun niet in strijd is niet onze beginselen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag en de Rijkssubsidie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1923

De Reformatie | 8 Pagina's