Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christelijke Gebeden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijke Gebeden.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het deel va.n de Liturgie, dat in ons kerkboek tot opschrift dra, agt „De Liturgie der Gereformeerde Kerken in Nederland" vangt aan met de , - , Christelijke Gebeden".

Deze gebeden wiorden Mijk'ens de toevoeging bij „Christelijke Gebeden" in drieën gegroepeerd: lo die in de vergaderingen der geloovigen, 2o die in de huizen der christenen en 3o die elders gekuild woorden.

Tot de eerste groep behooren:

a. Een .algfemeene belijdenis der zonden en gebed des Zondags vóór de predikatie-en op-yastr.»en Mddagen. ' ^ ^ ^ ^ f ê ;

b. Een gebed voor allen nood dei''christehh'eid om gebruikt te worden op den rustdag na de eerste predikatie:

c. Een openlijke belijdenis der zonden en koi'ter {ormulieT des giebeds vóór de predikatie-.

d. Een kort formulier des gebeds na de predikatie.

e. Een gebed vóór den 'Catechismus.

f. Een igebed na den .Catechismus.

Tot de tweede groep:

a. Gebed vóór het eten.

b. Gebed na het eten.

c. Gebed voor k'ranke en aangevochten menschen.

d. Het morgengebed. e. Het avondgebed. Tot de 'derde groep:

a. Gebed vóór de handeling der kerkelijke bijeenkomsten.

b. Gebed na de handeling der kerkelijke bijeenkomsten.

Tegen deze volgorde en groepeering opperen Deputaten in hun Rapport bezwaren”.

Zij willen op de eerste groep laten volgen de derde groep en de tweede groep (gebeden in de huizen der c'hrïstenen) uit de liturgie uitliöhten en als aanhangsel achteraan plaatsen.

En zij geven als reden op „Immers dragen deze geen liturgisch karakter en worden ook in den eeredienst niet gebruikt. Deshaive het voorstel, ' ze m een „Aianhangser' te bewaren". 'MiSSM,

Hiermee zitten we weer midden in een kwestie en helaas ontstedkt [hét Rapport — gelijk meer gebeurt — hierover geen licht.

Deputaten beschouwen de „Christelijke Gebeden" blijkbaar beel anders dan onze vaderen en doen geen poging om huns zienswijze als de beste te rechtvaardigen.

De huisgebeden dragen geen liturgisch' karakter, zeggen zij.

Maar ik vraag: de gebeden vóór en na de kerkelijke vergaderirngen misschien wel? Durven Deputaten de vergaderingen van k'erkeraad, classes - ën synodes rekenen tot den eeredienst?

Omtrent de huisgebeden konstateert het Rapport: zij „worden odlc in den eeredienst niet gtebruikt”.

Maar geldt dat ook niet van de eerste groep gebeden?

Wanneer hoort 'men b.v. het gebed vóór den Catechismus bidden ?

Indien het gebruik' mee Jnöet beslissen, dan houdt men Imlaar twee gebeden over: die vóór en na de kerkelijke vergaderingen.

Do overige, dat zijn dus alle op tw^e na, moeten tlaii overgebracht naar het „Aaiihangsel", dat De-' putaten bestemim'en tot btewaarplaats of garde-robe.

Het verschil tusschen de opvatting van onze uderen en die van Deputaten wordt in dit opzicht openbaar.

Nooit hebben zij de 'Christelijke Gebeden uitsluitend voor den eeredienst willen bestemmen.

Nog duidelijker komt dit uit in het kerkboek (Ier oude Fransche kerken.

Dit bevat o.a. ook een opwekking 's morgens uit te spreken in de huisgodsdienstoefening van den huisvader met familie en 'toispersoneel, een gebed ^'óór het leeren van zijn les, een gebed om zich ïoor te bereiden tot het Avondmaal, een gebed als "len toetreedt tot het Avondm'aal, een gebed en «antzegging na het Avondmaal. Deze alle heboen een particuliere strekking en biehooren niet ^^den kerkelijken cultus. Zelfs zijn er^i; ; bij: , ^.idi© niet tot den huiselijken diëH^t'kühhéh'worden gerekend.

Wat onze vaderen met.deze formulieTgebeden voor hadden? - ^pSSS

Zeker niet om het stelselöiiatig gebruik daarvan aan te bevelen.

Veeleer hadden zij er drieërlei doel mee voor oogen.

Allereerst om hun, wien het aan de vrijmoedig'heid • tot ihet publieke gebed ontbrak, daarin te hulp te komen. • •

Vervolgens om hen, - die in het bidden nog ongeoefend waren, geschikte gebeden aan de hand te doen.

Eindelijk om in het algem-een voorbeelden te geven, hoe de vrije gebeden behooren te worden ingericht. '

Geen dezer doieieinden 'is thans nog vervallen. Ook nu blijft het wenschelijk met zulke toestanden rekening te houden en in de daaruit ontstane behoeften door formuliergebeden te voorzien.

Hoe dikwijls moeten b.v. onze ouderlingen het bij hun huisbezoek niet hooren, dat een huisvader de zijnen niet openlijk' in gebed voorgaat of durft voorgaan.

En hoe treffelijk is het dan, wanneer zij zulk een huisvader raden de formuliergebeden, die voor de huiselijke godsdienstoefening bestemd zijn, naarstig te gebruiken.

Niet om het vrije gebed te ontraden.

Maar om zóó tot het-vrije gebed op te leiden. Jai, Voetius is van oordeel, dat ook de formuliergebeden voor 'kerkelijk gebruik geen ander doel hadden. ïê$BiM

In zijn da'g'èn werd men nog voor eigenaardige gevallen" geplaatst. Sommige dienaren konden geen preeken maken len waren ook zeer onervaren in bet gebed. Wat het laatste betreft, boden de forminliergebeden, vond hij, uitkomst.

Natuurlijk was het kort na de Reformatie nog treuriger gesteld.

Toen wla.ren formuliergebeden nog meer noodzakelijk.

Ten allen tijde echter behouden de foxmuliergebeden hun waarde als leiddraden.

En het is zeker nog geen testimonium paupertatis (getuigenis van armoiede), wanneer een dienaar af en. toe een formuliergebed bidt.

Zelf bad ik op' den Nieuwjaarsmorgen in de kerk geregeld het gebed voor allen nood der christenheid.

En (meer daii eens . vernam ik, hoe men de schoonheid van dat gebed bewonderde. „Er is niets in vergeten", was bijna de stereotiepe uitdrukking. Ook de taal der diepe verootmoediging greep telkens weer aan.

Maar deze gebeden Zondag aan Zondag te bidden, zou zeker niet goed zijn.

Daarvoor. zijn ze niet gegeven.

Ik wil hier een uitzondering' maken voor leesdiensten.

Het komt in een vakante kerk mteer dan eens voor, dat iemand, die geschikte gaven heeff voor ouderling, bij zijn benoeming ontheffing vraagt, omdat hij vooir het publieke gebed terugdeinst.

Zoo iemand m!oest den moed grijpen zich van de desbetreffende formuliergebeden te bedienen.

Er zijn ouderlingen, die uitnemende gebedsgaven hebben ontvangen.

Er zijn er - ook, die hierin niet zoo rijk' bedeeld zijn - of wien de zenuwen parten spelen!

Hoe verstandig zou het wezen, indien zij de fo.rmulie-rgebeden niet ongebruikt lieten.

Maar uit dit alles verstaat men, - dat de gebeden in ons kerkboek' het karakter van advies dragen en allernainst. als bindend worden voorgeschreven.

Evenzeer, dat dit advies der kerken zich uitstrekt over meer dan het kerkelijke leven.

Opzettelijk formuleerde men oudtijds dan ook het opschrift niet als „Liturgische Gebeden', maai als „Christelijke Gebeden”.

Daarom gaaf het m'. i. niet aan de zoogenaamde huisgebeden in een „Aanh'an, g'sel" onder dak te brengen.

Zij vormen er eeïi integreerend bestanddeel van.

En te meer mtoet tegen dit „Aanhangsel" bezwaar gemaakt, omidat Deputaten enkele kerkelijke gebeden, die zij thans onbruikbaar achten, naar bet „Aanhangisel" versdhuiven, om daar bewaard, opgeborgen te worden.

Zoo wordt dit „Aanhangsel" een soort museum, om niet te spreken van een romtoelkam'er.

En dat mag niet.

De gebeden, die de kerk aanbiedt, moeten a, ktueel blijven.

Voor antiikwarische overblijfselen is in ons kerkboek' geen plaats.

Willen Deputaten uit het feit, dat deze gebeden in de „Litur-gi^e" zijn opgenomen, de konsekwentie tr-eklcen, dat zij daarom alleen liturgisch in engeren zin mogen zijn, dan 'moeten zij ook' zoo konsekSvent zijn om het opschrift te veranderen in „Liturgisch e Gebeden" en strikt genomen de gebeden voor de kerkelijke vergjaderingen, maar in ieder geval die, welke zij een plaats willen geven in het „Aanhangsel", laten vervallen.

Met de halve konsekwentie, die zij nu trokken, mogen zij geen genoegten nemen.

Maar ook mèt'èen heele konsekwentie in deze zou ik mij niet gaarne vereenigen en dat wel op de gronden, boven aangegeven.

Iets anders is het, dat zij de orde in de Christelijke Gebeden willen wijzigen.

De volgorde, 'gelijk die thans in de Christelijke Gebeden voorkomt, vertoont den historischen groei. De liturgie van Datheen in de uitgave van 1566 bezat de volgende gebeden: een gebed vóór en een na de predikatie des Zondags; een gebed vóór en - een na de leer van den Catechismus; gebed en o-penlij'ke belijdenis van zonden vóór de predikatie op een werkdag en een na deze predikatie; het 'morgen--en avondgeb-ed; het gebed vóór en na - het - eten; gebeden bij kranken - en aangevochtenen ; - gebed-en bij hegrafenissen.

Dus daarin kwamen aJle-en kerk-en huisgebeden voor.

Die voor de kerkelijke vergaderingen dateeren van later datum.

Nu zit er voorzeker - een goede gedachte in om groep 3 tot (gro-ep 2 te maken en groep 2 tot groep 3.

De kerk is bij de Christelijke Gebeden dan het kernpunt en - daaromheen groep-eeren zich dan eerst de gebeden voor de kerkelijke vergaderingen en dan die van particulieren aard.

Maar me-n late de laatste - een zelfstandige groep blijve-n en mak© ze niet tot „Aanhangsel".

Nu - eeuv paar bijzond-erhe-den.

Doordat Deputaten het Gebed voor allen nood der Christenheid .tot het gebed vóór de predikatie willen maken, hebben de twee gebeden vóór de predi'katie, het kortere en h-et langere, die thans nog in - ons kerkboek gevonden wo-rden voor hen geen bestaansreden meer.

„Naar het Aanhangsel - ermee", luidt hun vonnis. Evonzoo handelen zij ten opzichte van het gebed na de leer van den Catechismus. Dit onderstelt, - dat de 'kinderen in de kerk de catechismusvragen. he-bbe-n opgezegd. Daarom is Jiiet nu ten eenenmale onbraü'kbaar geworden. .

„Naar het Aanhangsel er mee-", is wedero-m de raad van Deputaten.

Waarom toch eenige historische curiosa in ons 'kerkboek behoud-en ?

Daar dient imm-ers niet een kerkboek, dat telkens h-er-drukt moet worden, voor.

Daarvoor hebben wij archieven.

Datheen’s gebed bij de be-grafenissen b.v. is afgeschaft.

Maar men - deed dit oudtijds niet naar een „Aanhangsel" verhuizen.

Doch liet het eenvoudig weg.

Ons kerkboek behoort zóó h-erzie-n te worden, dat het all-een het bruikbare b-ehelst.

Men moet ni-et het voorb-eeld volgen van een oude - dame, die zoo geheel aan h'et verleden gehecht is, dat ze van haar antiek's niets durft opruim-en, , - ook al weet zij er in haar huis geen raad mee.

In het Gebed voo-r allen nood der Christen-beid word-en door Dieputaten eenige wijziging-en aangebracht.

„Begaven" wordt veranderd in „belc'wamen". „Koningen, Vorsten, H-eeren", worden saamgevat als „Overheid”.

In een noot kan verduidelijkt worden, hoe achter de uitdrukking „die Gij voor ons gesteld hebt", moet worden aangevuld.

Om een goede verlossing van de vrouwen, die in barensnood zijn, zal niét langer gebeden w-orden. (Hierop kom ik bij bet Huwelijksform-ulier nog even terug).

Er wordt - ee-n voorbede voor Zending, Christelijk en Vereenigingsleven ingelascht.

De Geloofsbelijdenis aan het eind wordt weggelaten.

Met dit all-es 'kan ik me tamelijk goed vereenigen.

Maar één ding hebben Deputaten blijkbaar vergeten.

N.L. dat - het volgens hun voorstel een gebed vóór de predikatie is geworden.

Dat mocht tooh' , in het gebed zelf wel uitkomen.

Al Was het alleen maar - door een zegen bé'geeren, .. over het te bedienen Woord.

En het door een noot ook' pasklaar te maken voor 1-eesdi-ensten, zoo-dat de lezer niet (als bij het oude langere gebed vóór de predikatie) zelf een formule moet uitdenken voor het „Open thans den mond Uws dienaars, en vervul dien m-et Uwe wijsheid en kennis, op-dat hij Uw Woord zuiverlijk en vrijmoedig-lijk verkondige”.

Dit gebed zou zeker niet ten voorbeeld kunnen stre'kken, indien dit element ontbrak.

Het zal echter niet mó-eilijk' vallen dit gebrek te verhelpen.

Omtrent - de andere gebeden behoeft niet veel te worden opgemeilct.

In het Kort Gebed na de Predikatie wenschen Deputaten zeer terecht de voorbede te laten vervallen en er een dankzegging, die er niet in voorkomt, in te voegen.

In het Gebed voor de leer van den Ca-

techismus wordt naar hun. concept het „Onze Vader" weggelaten.

Voor het Gebed na de leer v^n den-Catechismus, waarover ik boven reeds sprak, wordt igeen nieuw geconcipieerd. Dit ligt in den aard der zaak. Deputaten gaven reeds vroeger als hun oordeel te kennen, dat hier het „Onze Vader" behoort.

In het Gebed vóór de ha'ndeling der k e r k e 1 ij k e b ij e e n k o m s t e n stellen Deputaten voor „verzamelen" en „verzameld zijn" te vervangen door , , vergaderen" en „vergaderd zijn". Evenwel laten zij hier het verouderde „raadslagen" staan.

Daarentegen willen zij in het Gebed Jia de handeling der k e r k e 1 ij k e b ij e e n ko m-sten toch ook „raadslagen" veranderen en wel in „beraadslagingen". Het zal wel hun bedoeling zijn deze 'redalktiewijziging ook in het voorbaande gebed aan te brengen. Een kleine vergissing alzoo, maar die met andere een symptO'om vormen van ietwat te haastig werken. Overigens wordt in dit gebed nog opgenomen de voorbeden voor Zending, Eviangelisatie, emeriti-prediktoten, predikants-weduwen en - weezen, Christelijk onderwijs en Christelijk vereenigingsleven. VOOT het laatste worden de volgende minder fraaie bewoordingen gekozen: „Breid uw Koninkrijk uit ook door.... ons Christelijk vereenigingsleven in elk zijner schakeeringen". Waarom niet gewoon: in elkb schakeering of: in alle schalceeringen?

Is het Gebed vóór de vergadering der Diakenen uit vele psalmboefcen verdwenen, omdat dit eerst na de Synode van Dordt op raadselachtige wijze is opgedo& n, Deputaten willen er thans officiëele sanctie aan verleenen, mits het van zijn „ledematen" afstand doet en ze inruilt tegen „lidniiaiten".

De Ziekentroost, die gewoonlijk ons psalmboek sluit, wordt door Deputaten bij de „Christelijke Gebeden" ondergebracht, maar dan als toevoeging aan het „Aanhangsel".

Dus eigenlijk als aanhangsel aan het Aanhangsel. ' Door 'dat opereeren met appendixen gaat men haast vanzelf aan appendicitis denken.

Er bestaat, dunkt mij geen bezwaar tegen den Ziekentroost onmiddellijk op de , , Christelijke Gebeden" te laten volgen. Maar dan door een gewoon streepje gescheiden.

Met ide formulieren der huisg!ebeden heeft de Ziekentroost dit gemeen, dat daarin uitkomt de herderlijke zorg van de kerk voor het private leven der geloovigen.

Komen de voorstellen van Deputaten er derhalve op neer, dat we enkele formuliergebeden armer worden, ik' zou hier de vraag willen doen of het niet goed ware er twee nieuwe voor in de plaats te stellen.

Reeds dikwijls klaagde onze pers over het gebed van sommige ouderlingen in de k'onsistorie, ' die niet schijnen te begrijpen wiat tot zulk een gebed behoort en soms ook evenals enkele im'provisatoren onder de predikanten geen eind kunnen vinden.

Een formuliergebed zoowel voor na als vóór de preek in de konsistorie zou hier een uitnemend voorbeeld k'unnen geven.

Men kan er in kranten over' schrijven, zooveel men wil, dit is zeker: leeringen wekken, miaar voorbeelden trekken.

Ook zouden ambtsdragers, die nog aan het begin v, an hun loopbaan staan, er zeer mee gebaat kunnen zijn.

Het formulier voor den Kinderdoop.

Het formulier voor den Kinderdoop wordt door Deputaten tamelijk wel intakt gelaten.

De meeste wijzigingen zijn weinig ingrijpend.

Het zal wel geen ernstige tegenkanting ontmoeten als Deputaten willen lezen:

„in zonde” in plaats van „in zonden" ontvangen en geboren en dat op grond van Psalm 51:7;

in plaats van: „ver­ de wereld „verlaten" zaken";

opdat het met Hem „begraven worde door den doop in den dood" in plaats van: in Zijnen dood begraven worde" (dit ter tegemoetkoming aan het bekende gravamen van Prof. Lindeboom en mtet letterlijke weergave van Rom. 6:4);

of Getuigen in plaats van: en die mede ten Doop komen;

waarvan gij vader (moeder, ouders, g e t u i-g e) zijt, in plaats van: waarvan gij vader o f g e-t u i g e zijt.

Daartegenover staat, dat op drie punten reeds geschil gerezen is en wel:

lo. waar Deputaten in de derde doopvraag het thans gebruikelijke „u voorneemt"^ willen veranderen in het oude j, voor u neemt”;

2o. waar zij in diezelfde vraag de slotwoorden „of te doen en te helpen onderwijzen" willen weglaten;

3o. waar zij 'op het „Ja" nog èen zegenwensch willen laten volgen.

Over deze drie punten hier een enkel woord.

Het kan niet tegengesproken of het oude formulier had: V o o r u n e e m t.

In de herziening der Liturgie, die door Prof. Rutgers werd tot stand gebracht onder medewerking van de hoogleeraren Kuyper en Bavinck, werd dit veranderd in: u voorneemt.

Prof. Rutgers gaf hiervan in „De Heraut" van 16 Januari 1898 aldus rekenschap:

In do Flakkeesche uitgave is ook mtet betrekking tot de 3e vraag van het Formulier voor den Kinderdoop, de te geven tekst eerst na onderzoek vastgesteld; en dat onderzoek gold dan hier uit den aard der zaak eene zuivere taalkundige quaestie. Het imoclit niet de vraag ziju, wat men bijl de uitdrukking „voor' zich nemen" thans het eerst zou denken, maar alleenlijk, wat zij beteekende i n dezosti endeeeuw.

Om nu hierbij biet aJIeenlijIk af te gaan opi de eigene tennis van het oudere Hollandsch, werd ook bij deze vraag, gelijk bi| zoovele andere, van de meest bevoegde zijde een advies ingewonnen; waarop do ondei-geteekende van Dn' A. Kluyver, een der redacteuren van het Nederlandsch Woordenboek, die aan zulke verzoeken steeds miet groote welwillendheid voldaan heeft, in Maart I.l. het volgende antwoord kreeg: „Ik mteen wel te mogen zeggen, dat iets voor zich nemlen in de oudere taal hetzelfde is als zich iets voornemen, beide gevolgd naar sibi prop^onere, en dat tusschen de beide uitdrukkingen meer een verschil is van_ constructie dan van beteekenis. Bij andere op dergelijke wij'ze sanïengestelde werkwoorden komt hetzelfde voor. Het denkbeeld voor zijne rekening nemen, op' zich nemen, zich tot iets verbinden, wordt, naar ik geloof, door voor .z i c h n e ml en niet uitgedrukt, nj, aar wel dat van zich voornemen, het besluit tot iets n e ml en, " enz.

Voorts werd ook bij deze uitdrukking nagegaan, hoe zij in don ouden tijd door bekwamie hand in eene andere taal was overgebracht, daar toch hieruit blijken kon, in welken zin zij' door hen, die de oudere taal noa; gebruikten, werd opgevat; «n dan gaf de Latijiische vertaling, die Jacobus . 'Revius (een der geleerdste theologen uit den tijd der Dordtsche Synode) in 1623 uitgaf, de woorden: ' „of gij niet voor u neetnit", aldus weder: „an non • apud te decernas", d.i. letterlijk: „ol' gij niet bij • uzelven besluit".

En eindelijk werd in aaniiïerking genomen, dat de vele vragen, die in de Liturgie gevonden worden, nergens spreken van een „voor zijne rekening i nemen", maar wel (b.v. in de vragen uit het Forrhulier voor den Dtoop van volwassenen, en uit de aanwijzingen voor het afnemen der geloofsbelijdenis) van een „zich voornemien".

Nu kan iemand zeker wel meenen, dat toch beter ware, indien hier. van een „voorneraen" niet gesproken werd. Maar al zou dat ook waar zijn (Aefi neen), dan zou toch de-tekst niet daarnaar ' .niogeii gewijzigd worden. In de Liturgie moet staan, wat de Kerken gewild hebben, totdat deze zelve het ivettiglijk wijzigen. En bp' de boven aangegeven gronden, waar niets tegenover wordt aangevoerd, moet duB hier worden aangenomen, dat er van een „voornemen" sprake is.

Zonder twijfel is men ook verantwoord, als men letterlijk blijft bij hetgeen vóór 3 eeuwen geschreven-is, en dus de verouderde uitdrukking onveranderd laat. Alleenlijk, men weet dan zeker, dat vele hoorders of lezers er iets anders bij' denken dan bedoeld is; en m'en geeft hun metterdaad dus iets anders. Talloos vele zijn wel de verkeerde gevolgtrekkingien, die, zoowel bij de Liturgie, als 'Ook bij de Formulieren van eenigheid, en vooral bij den Bijbel zelven, uit zoodanig gebruik van verouderde woorden, of van woorden wier beteekenis zich geheel gewijzigd heeft, onopboudelijk zijn voortgevloeid. En het zal wel nie-Utand onverschillig zijn, of hij dat belet, dan wel 'miet bewustheid daartoe medewerkt.

Dieze argumentatie is ongemeen sterk.

Een paar jaar later brak Prof. Bavinck, zelf een der medewerkers aan de herziene liturgie, W'eer een lans voor het vroegere: „voor u neemt”.

Daarbij beriep hij zich op Prof. Kalff. In „De Bazuin' van 28 September 1900 schreef hij:

Prof. Dr G. Kalff, hoogleeraar in de Nederland-Bche Taal-en Letterkunde te Utrecht, was zoo vriendelijk, om ons op eeir desbetreffend verzoek nader bescheid te doen.

Zijn schrijven is van te particulieren aard, dan dat het hier in zijn geheel kan opgenomten worden. Maar zijn oordeel is voor mededeeling vatbaar en volkomen duidelijk en beslist.

Zonder z.weem van aarzeling schrijft hij, dat naar zijn. bescheiden meening de aangebrachte verandering niet geoorloofd is, en de kracht en de beteekenis van het Formulier vermindert.

Wil men, zoo voegt hij hieraan toe, het Formulier veranderen en in overeenstem'ming brengen • met het hedendaagsch taalgebruik — maar dan begeeft m'en zich op glad ijs — dan zou mijns irziens de uitdrukking: op' u neemt, de voorkeur verdienen.

Dit oordeel schijnt bij nadere overweging op goede gronden te Tusten. Prof. Kalfl' wijst deze in zijn schrijven slechts miet enkele woorden aan en miste den tijd, oan ze volledig te ontwikkelen. Maar ook in dezen vormi hebben zijne bewij-zen, naar bet schijnt, eene overtuigende kracht.

Het Was wel jamjn'er, dat het Prof. Kalff aan den tijd ontbrak om zijn gevoelen nader te documenteeren.

Het komt wel meer voor, da, t juist als het op zulk een documentatie aankomt, het gevoelen zich wijzigt.

Aan het slot van zijn artikel spreekt dan ook Prof. Bavinck allerminst stellig. Hij vindt, dat er voor het behoud van den oorspronktelijken tekst no'g heel wiat is te zeggen. Maar „in elk geval de quaestie is nog niet uitgemaakt”.

Wanneer autoriteiten in dit geding het laatste woord hadden, zouden beide genoemde geloerdea tegen elkander moeten afgewogen.

En dan is Prof. Kalff ontegenzeglijk een ras^ van gezag.

In de Nederlandsche literatuurgeschiedenis is hij zelfs een eerste specialeit.

Maar op lingiiistisch gebied — en daar draait het bij deze kwestie om — is toch Dr Kluyver weer de specialiteit. • ' .'

Meer beslissend zijn echter nog de "twee andere argumenten van Prof. Rutgers, n.l. dat Revius de bedoeling vertolkte door het „a, pud te decernas" d.i. „bij uzelf besluit", en dat er in de andere formulieren wel 'gesproken wordt in dergelijke gevallen van een voornemen, maar n-iet van een voor zijn re^kening nemen.

Zoo in de vierde vraag van het formuUer voor den doop voor volwassenen: „en van voornemea zijt, in deze leer tot het eind v, an üw leven standvastig te volharden" en in de vijfde vraag: „of gij u van" Iharte voorgenomen hebt altijd christelijk 'te leven" enz.

Zoo ook neemt ihet Kort Begrip in vraag 61 "onder de punten der zelf beproeving op: „ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb om' voortaan in alle 'goede wieAèn te wandelen”.

Deputaten zelf nemen in hun concept-belijdenisvragen op: „Ten 'derde. Is het uw oprechte voornemen te volharden" enz.

En het malle — of wil men het grappige — van het geval is, dat D'eputaten, die zich verklaren tegen het , , VOOT U neemt" en tegen het „u voorneemt" in hun zegenwensch, die zij aan de ouders willen meegeven, den dienaar willen laten spreken: , , De goede en grooite God verleene ^oe-' dertierenlijk tot dit uw heilig vo.ornemen Zijne Goddelijke genade" enz.

Dat is zeker wel het toppunt.

Men kan hierin wel weer een symptoom van te haastig weric'en willen zien, maar tevens blijkt er uit, 'dat zij intuïtief het ^„voor u nemen" en het „u vO'Ornemen" vereenzelvigen.

Aan heel deze kwestie wijden zij deze paar regels: „In de 'derde do'opvraag stellen zij voor, de oude lezing voor u neemt te herstellen. Het is ook--. in 'ons tegenwoordig taalgebruik een goed. verstaanbare uitdrukking, die toch. iets anders eischt dan „u voorneemt". Dewijl in deze derde vraag niet onderzocht wo'rdt naar de goede bedooling der ouders of getuigen, maar of zij de verplichting van den doop voor Tiet kind o< p zich nemen, heeft h. i. 'de oude lezing de voorkeur.

In deze toelichting wordt meer gedecreteerd, dan toegelicht.

Zij zegt, dat , , voor u neemt" in oins tegenwoordig taalgebruik goed verstaanbaar is. Maar tegenwoordig gebruiken we die uitdrukking toch niet meer. En wat ze oorspronkelijk beteekende is juist een twistvraag. Goed verstaanbaar lijkt mij anders.

Deputaten verklaren, dat in de derde doopvraag niet onderzocht wordt naar de goede bedoelin" der ouders. Als 'men spreekt over „goede bedoeling" heeft dit over het geheel 'een min of meer vage beteekenis. Doch zich voornemen is veel sterker. Het past hier zoo geheel bij het voorafgaande „beloven". 'Het is niet genoeg, dat de ouders met 'hun mond de belofte afleggen, maar er moet odk een voornemen in hun hart zijn. Het „u voorneemt" dient alzoo O'm' de ouders voor te 'houden, dat men im'e't lippenwerk voor God niet klaar komt, imaar dat Hij het hart aanziet.

Deputaten geven aan het „voor u nee-mt" den zin van: op u neemt. Maar waarom drukken zij het dan niet met de laatste bewoordingen uit? Die zijii tenminste voor onzen tijd verstaanbaar. Toch zouden we er ons ook da.n tegen moeten verzetten. Prof. Biesterveld legt in „Het Gereformeerde KerkbO'ck" zoo ter snede uit: „Trouwens de plicht rust op de ouders en wordt niet door hen op zich genomen".

Zoo is het. Waf op mij ligt, behoef ik, niet meer op 'mij te nem'en. Dat kan zelfs niet. Maar wel heb ik mij te onderzoeke-n of ik van harte begeer dien last te dragen. En dat komt uit in het zich voornemen.

Vindt 'men het „u voorneemt" no'g wat zwalc', men versterke het door de een of andere bijvoegitig.

Maar „u voorneemt" is hier toch werkelijk onjuist.

Daarenboven is er volgens de meest gebruikte woordenboeken geen voorbeeld van, dat die uitdrukking in vroeger eeuw ooit in den zin, welken Deputaten' er aan hechten, is gebruikt.

Men heeft gevraagd, waarom de toelichting der Deputaten op zooveel punten — ook op dit — zoo mager is.

Reeds werd het vermoeden geop'perd, dat Deputaten niet al hun kruit wilden verschieten, maar den grooten voorraad voor de Synode bewaren.

Dit komt imij echter min aainne-melijk Voor.

Zoo iets doet een advoKaat in een proces, cl leen staatsman in , het parlementaire debat.

Maar onder broederen is dat niet gebruikelijk.

Dat zou trouwens gelijk' staan met de zaak te Tersdhuiven.

Want stel eens, dat Deputaten bij de behandeling van dit onderwerp een heel hooge autoriteit ihet gebouw der Synode binnendroegen en een roffelvuur v, an argumenten openden en de geniaalste Jiandigheid aan den dag legden, zoo kan het toch jiooit in hun hedoeling liggen te overrompelen.

Zij willen overreden, overtuigen.

Daarvoor is rustige bezinning noodig.

En daarvoor is de duur der Synode te kort.

Zij zouden dan ook' zelf met het voorstel komen om de behandeling uit te stellen tot een volgende Synode, opdat hun autoriteit en argumenten van alle kanten bekeken kunnen worden.

Neen, de soberheid der toelichting is naar het mij voorkomt alleen te begtijpen uit den beperkten tijd, waarover zij te beschikken hadden en misschien meer nog uit hét streven naar bezuiniging op de drukkosten.

In verband met het voorgaande nog .even een Ideinigheid.

Deputaten lieten eenige archaïstische uitdrukkingen staan.

O.a. ook, dat in alle verbonden twee deelen begrepen zijn.

Waarom die niet door een, 'die voor de menschen van onzen tijd op het eerste hooren begiijpelijk zijn, ve-rvangen?

Maar nu over hun weglating van de woorden uit de derde doopvraag: of te do'en en te helpen onderwijzen.

Deputaten redeneeren: „Deze woorden houden toch blijkbaar verband toet het „die mede ten Doop' komen" boven de vragen. Deze herinnering aan de vroegere beduidenis van doopgetuigen k'an in onzen tijd overbodig worden geacht, terwijl in iliBt „onderwijzen" toch heel de verplichting dergenen, die de doopvragen beantwoorden, besloten ligt”.

Toegestemd 'kan worden, dat om deze reden het helpen onderwijzen geen zin meer heeft.

Maar geldt dit ook van het doen onderwijzen?

Ean dit voor onzen tijd niet uitnemend slaan op de verplichting vaxi de ouders hun kinderen toe te vertrouwen aan onderwijsinrichtingen, waar Gods Woord het richtsnoer is?

Heeft de 'k'erk daardoor niet dikwijls sterk gestaan tegenover ouders, die in deze nalatig waren ?

Als men het doen onderwijzen er ook uit liet, zou hierdoor niet in veler oog 'een maas in het net ontstaan, waardoor zij lustig heenzwemmen?

Wij laten het oordeel van Deputaten in zijn waarde, dat in „onderwijzen" feitelijk' alles al ligt opgesloten.

Maar zoo tan men ook beweren, dat in den Jezus-na.am heel het evangelie ligt opgesloten. Doch wordt daarom het evangelie overbodig?

Men kan het ook verdedigen, dat in de apostolische geloofsbelijdenis heel den inhoud van ons algemeen ongetwijfeld geloof ligt opgesloten. Doch worden daarom de belijdenisschriften overbodig?

Het doen onderwijzen te laten vervallen, moet. verwarirend werkten.

Men kan in deze dingen zich moeilijk te duidelijk uitdrukken.

Onze laatste opmerking.

Deputaten begeeren, dat het „Ja" der ouders gevolgd worde door den zegenwensch, die ook voorkomt in het formialier voor den volwassendoop.

„In lal onze formulieren, waarin een antwoord „Ja" gegeven wordt, komt zulk een wederwoord in den vorm eener zegienbede voor".

Deze redeneering gaat m.i. echter mank'.

Want in alle [andere formulieren, waarin een bevestigend antwoord verlangd wordt, heeft men niet met een sacramlent te doen.

Bij de doopsbediening ontbreekt het waarlijk niet aan een wederwoord.

Dat wederwoord' is zoo heerlijk, als miaar denkbaar is.

God zelf igeeft het door den mond van den dienaar.

Het is de doopsformule: ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Is dat wederwoord niet rijk genoeg?

Moet het door de kerk nog worden aangevuld?

Ik moet daartegen mtet allen ernst waarschuwen.

Deputaten meenen, dat de gaping, ontstaan door het ontbreken van zulk een zegenwensch vroeger „door de terecht gewraakte toespraak" werd aangevuld.

Heel handigi opgezet! Doch waarop komt dit neer?

Dat de vrije toespraak, waaraan onze kerken zich zoo langzamerhand ontworsteld hebben, nu opgevolgd wordt door een toespraak-formuk'.

Vroeger hoorde men wel van predikanten, die ! den doopeling .bij de doopsbediening een k'us op i «et voorhoofdje drukten, tot stralend genoegen van l de moeders.

Geschiedde dit misschién'"öok' a; l ma een gaping a, an te vullen?

Summa summarum dunkt mij een herziening van deze herziening van het formulier voor den Kinderdoop niet ongewensoht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

De Christelijke Gebeden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's