Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII.

De beteekenis v-& n Kant.

Die wetenschap, de moraal en de kunst, zijri de drie groote gebieden, die tezamen voirmlen het geestesrijk der cultuur.

De wijsgeeren (voorzoover zij in grooten stijl de wijsbegeerte beoefenen, namelijk door het opstellen van een alomvattende wereldbeschouwing) treden dat rijk binnen als kroonpretendenten.

Het recht ivan erfopvolging heerscht hier niet. Evenmin komt iemand op den troon door kracht of geweld. De 'genius, die hier de menschen tot „vorsten" maakt, beet genie.

Kant was zulk' een cultuur-vorst, die jure suo regeerde, niet omdat hij de heerschappij zocht (hijzelf was tevreden met de nederige functie van den knecht, die zijn meesters de fakkel vooruitdraagt!), niet omdat hij wilde, m'aar omdat het moest. Het werk kroonde den meester.

Emerson noemde de groote mannen der geschiedenis: vertegenwoordigers der menschheid. Zij zijn, volgens [hem, de organen, waarvan de tijdgeest zich bedient, de mond van ds ziel der menschheid.

Dit is waar, — in het rijk der cultuur is de vader-koning tegelijk kind van zijn tijd.

Maar ook heeft Carlyle recht de groote denkers de helden der menschiheid te noemen, omdat ze vooropgaan, baanbreken, en nieuwe gebieden veroveren.

De filosoof, die niet anders doet dan samenvatten, reproduceeren, wat de voorgeslachten en zijn tijdgenooten dachten, heeft niet veel meer beteekenis dan de schatbewaarder van het paleis. Kuno Fischer b.v., de onovertroffen, congeniale schrijver van de „Geschichte der neuern Philosophie", is van deze, op hun terrein hoogst ver-, dienstelijke, schatmeesters, een schitterend type.

Maar Kant is het type van ©en cultuur-leidar, door het ontsluiten van nieuwe wegen, en het verjongen van oude gedachten.

Laat ons trachten van zijn beteekenis voor de drie genoemde terreinen de hoofdzaak weer te geven.

Daar is eerst het terrein van het weten.

De beteekenis van Kant .voor de wijsbegeerte als wetenschap is, dat hij een nieuwe ken-kritiek schiep. Hij verlegde het zwaartepunt van het object naar het subject. Voor hem was de voornaamste vraag niet: Vanwaar de wereld? — maar: Vanwaar de kennis? Het belangrijkste probleem was voor hem niet het ontstaan der dingen buiten, maar het ontstaan der wétenschap in het menschelijk subject.

Nu is het waax, dat Kant dit probleem niet heeft opgelost. Somimge enthousiaste volgelingen hebben gemeend, dat, miet Kant, dit deel-der filosofie volmaaktelijk afgesloten was. Thans is er niemand meer, die dit durft beweren. Maar de blijvende verdienste van Kant's k'entheorie is, dat zij ons geleerd heeft hetgeen men vroeger naïef en kritiekloos aanvaardde tot een probleem te stellen, en wel zoodanig, dat dit vraagstuk' tot op 'den huldigen dag de ktern-vraalg der wijsbegeerte gebleven is. Kant heeft den modernen geest, aan het weric gezet, aan het moderne denken een stoot gegeven in ze'kere richting, en aan dezen impuls ontkomt niemand, die den geheimzinnigen tempel van de wijsbegeerte binnentreedt.

Al neemt men nu - aan, dat Kant het probleem zelf niet heeft opgelost, dan is toch dit onlr dekken van het onbekende op zichzelf reeds een belangrij'ke kennis. De wijsbegeerte is immers voor ©en groot deel bewustwording van het onbegrepene, de opmarsch naar het mysterium' magnum (het groote raadsel). Wie het probleem' ziet, waar anderen niets als vanzelfsheid zien, is een ziener. Kant heeft' dus in dit opzicht het menschelijk bewustzijn verhoogd, en het m.enschelük weten verrijkt. Wij weten nu, dat bij het wii'-geerig onderzoek van de wereld de rede zelve hetgeen ide zintuigen waarnemen tot k e n n i • maa'kt, door de haar ingeboren eigenschappen door de haar aangeboren begrippen. Minstens eveiï belangrij'k als de waargenomen werkelijkheid ij. de inwonende werkelijkheid. De mikrokosmbs (kleine wereld) in den menschelij'ken geest is even griootsch, even wonderbaar en aandachtwaardiff als de mak'rokosmos (groote wereld), waarin wii leven.

Door het constateeren van het feit, dat het subject zelf het, door de zinnen gewonnen, denkmateriaal tot kennis construeert, heeft Kant de on»enoegzaamheid en oppervla[kkigheid van het sensualisme en materialisme duidelij'k aan het licht gebracht. De sensualisten en materialisten gronden de kennis uitsluitend op wat zij ervaring believen te noemen. Kant toonde aan, dat de menschelijke geest tot ervaring maakt wat de materiëele aanraking met de wereld in de zintuigen heeft gewekt.

Ook voor ons, die de openbaringswaarheid tot grondslag leggen van de wijsbegeerte, is Kant's ontdekking van beteekenis. Zij verheldert en verdiept ons inzicht in de waaxheid, dat de menscï door God gemaakt is als het middelpunt, de samenvatting en de bekroning, van zijn schepping. Tegenover de materialistische natuurwetenschap: die den jmensch beschouwt als een product der natuur, als een orgaan, waardoor de natuur zichzelf beschouwt en tot haarzelf inkeert, heeft Kant's leer, die den mensch, met zijn trancendentaal analyseerende rede (in zeker opzicht zelfstandig) zijn wereldbeeld scheppend, tegenover de natuur stelt, iets bekorends en verheffends. Wij zijn in deze wereldbeschouwing, die . in wezen een m e n s c fabes c h o u w i n g is, den mensch als den profeetkoning, aan wiens voeten God alle dingen gelegd heeft (Ps. 8); wij zien in hem den mensch, zijnde van Gods igeslacht ook na zijn val (Hand. 17:29)! : < 'É;

In Kant's zedeleer komt dit nog klaarder , uit. In tegenstelling met de rationalisten, zoek't Kant het diepste wezen van den mensch niet in jhet verstand; in tegenstelling met de romantici zoekt hij het niet in h©t gevoel; maar in den w i 1, al noemt hij dien wil dan ook praktische rede.

Zonder nu te beslissen over de theologisch-psydholoigische vraag inzake het primaat van verstand of 'wil, moeten, wij erkennen, "dat de filosofie er wezenlijk bij 'wint, wanneer zij de zedeleer niet uit .rationaüstische begrippen, maar uit de inner-

lijke gesteldheid van dèn moreelea wil opbouwt.

Vooral wanneer dit geschiedt naar Kant's beginsel .en methode.

In de Ein, gelsche wijsbegeerte treffen wij gedarig aan een ethiek; , die gebaseerd is op het nuttigheidsbeiginsel. Diaar is 'het uitgangspunt van de moraal d'e vraag: Wat bereik ik met mijn behandeling, wat is haar effect aan nuttigheid voor mijzelf en voor anderen?

Kant schakelt deze vraag uit, en zegt: Het gaat in de moraal niet om' 'de vraag, of ik zelf idoor mijn daad zalig word! De moraal heeft haar eigen w e t. De hoogste zedelijkheid is het goede te doen omdat het goed is.

De ware moraal is gehoorzaamJheid aan de autoriteit van het geweten. Bij deze gehoorzaanih'eid vervallen alle drijfveeren van zelfzucht.

Dit beginsel is zuiver christelijk'. Kant's (niet geringe!) fout is, dat hij de stem van het geweten losmaakt van de openbaring, maar hij treft precies het kernpunt van de bijhelsche moraal, wanneer hij niet de uitkomst v, an de daad doch de g e z i n dh e i d, die er achter schuilt, het k'enmerk van Ihet waaracihtig goede acht.

Jezus zegt: oo iemiand w i 1 deszelfs w i 1 doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is (Joh. 7:17).

Weliswaar verbindt de Schrift aan de daad der gehoorzaaoiheid liet loon, maar niet als motief van de handeling. Indien de christen doet al wat hij scih'uldig is te doen, blijft hij, tegenover het loon, nog 'een onnutte dienstknecht. Het allesbéhèerschende princiep van de dhristelijke naoraal is de gehoorzaaimiheid.

Welke beteekenis de edele motiveering van Kant's moraal heeft voor de samenleving, wezen wij i> eeds met een enkel woord aan. Hetgeen in den m'enschelijken wil zich openbaart als wet, geldt voor alle menschen. Het persoonlijke is het , algemeene. Indien er eenige aarzeling m'ocht opkomen, of de stem van ons geweten zuiver is, moet de vraag gesteld: Hoe zou de samenleving zijn, wanneer alle menschen deden als ik?

Inderdaad, 'mjet zulk een beginsel kan de sociologie haar winst doen!

En ook voor den Oipvoeder heeft Kant's zedeleer beteeklenis. Eien bepaald systeem yan opvoeding gaf Kant niet. Maar wel kiest hij, krachtens zijn moraalfilosofie, vierkant positie tegen de opvoedin, gsleer van Rousseau, die gegrond is op het lust-en onlustgevoel van het kind. Hij wil niet, dat de opvoeder het kind tot het goede drijft door het opwekken van.Ihet eergevoel, van den naijver, " van de begeerte naar geluk, noch ook het kind afschriW van |het kwade door het wekken van het angstgevoel voor de booze gevolgen. De opvoeding moet een zedelijke opvoeding zijn, d.i. het 'kind moet leeren (het goede te doen uit gehoorzaamheid, — niet de gehoorzaamiieid aan den wil van een ander, van den opvoeder, maar aan den plicht, dien de gewetenswil voorschrijft. 'Men moge deze paedagogiek eenzijdig of onvolledig noemen, niemand zal' haar opvoedlcündige" beteekenis voor den opvoeder durven ontzeggen.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's