Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXIII.

De beteekenis van Kant.

(Slot.)

Dit is een feit van betee'klems: Klant beschouwt de zedelijke wereld (mundns mö^ralis) als intelliglbel, dat is boven-zinnelijk. De wetten en waarheden, die in deze wereld heerschen, diagen een ander karakter dan de wetten en werkelijkheden in bet rijk der natuur. Met onze zintuigen nemen wij er niets van waar. D'e zedelijke wil alleen beeft in deze wereld toegang, en de vrijheid, die ér heerscbt, is a priori (aan ervaring voorafgaand) gegeven.

Waarom is dit feit van beteekenis?

Omdat door deze „'moral-pibiloisopbie" de pTaktiscbe rede in waardij verheven wordt boveiv de theoretische rede. Consequentie van dit standpunt eiscbt, dat het koele, redeneerende, verstand |afstand doet van zijn troon en den schepter overgeeft aan de majesteit van bet geweten. Voor iiel mysterie Gods, voor het mysterie van de onsterfelijke ziel, blijft ide lo'gica staan als voor een onbewijsbaai probleem.

Voor het pure rationalisme is er geen ontk'oming uit den cirkel der natuur. Er is geen deur, geen venster, waardoo'r de mensch O'piening krijgt naar xle vrijheid. Als een arm vliegje zit hij (gelijk de Génestet in een leekédlchtje spot) verstrilcc in het groote spinneweb van het wereldmechanisme.

Niet alleen het materialistisch, maar ook hel ideialistiscb pjantheïsme, heft de vrijheid, dus ook de verantwoordelijkheid, dus eigenlijk ook de moraal en de religie, op. Wanneer Spinoza' de zondige natuur van den mensch vergelijkt met de gifklier van de slang, maakt hij de zonde tot een natuurlijk gebeuren. En feitelijk is dit de levensbeschouwing van ieder mensch, — ook van den mensch, dié zelfs het woord filosofie niet kent, — die in zichzelf niets anders ziet dan een natuurproduct of een schalm in de keten der geschiedenis. Het is de „duistere" wijsbegeerte, waarmee de mensch zich handh'aaft, zoowel tegenover het oordeel als tegenover den eisch, van den „k'ategorischen imperatief" der goddelijke wet.

Jammer, dat 'Klant, de gToote O'ntdekkingsreiziger in de zielewereld, niet odk de laatste schteden gedaan heeft op den weg na.ar „de waarheid". Hij ZO'U dan nog heel andere dingen hebben ont-Hiekt, wier kennis beslissend is voor de cb'ris'telij'ke moraal. Hij zou ontdekt hebben, dat de stem van den „kategorischen imperatief' in ons slechts de zwakke echo is van de stem T> uiten • ons: „Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw ha.rt, en met geheel uwe ziel, en m'Ot geheel uw verstand, en met 'geheel uwe kracht. En gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven."

De kennis van den eisch "dezer wet, zou hem geleid hebben tot de 'kennis van Tiet oordeel dezer wet: „Gij zijt alzoo verdorven, 'dat gij ganschelijk onbekwaam zijt tot eenig goed en (geneigd tot alle kwaad, tenzij gij door den Geest Gods wedergeboren wordt".

Want 'door de wet is de kennis der zonde.

De kennis van het oordeel 'dezer wet, zou hem geleerd hebben, dat de intelligibele vrijheid tegenover de natuur wel een feit, maar tegenover God een waan is, om de ontwrichting van den wil tot verlamming^ — en dat daarom' noodig is de opheffing en herschepping van den mensch tot een andere, echte, vrijheid: „Indien de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zoo zult gij waarlijk vrij zijn".

De macht van de wijsb^eerte, in een machtige als Bant, leert ons dus tevens haar onmacht, door haiar begrenzing.

Die hoogste wijsheid der wijsbegeerte raakt tot „de opperste Wijsheid" niet!

Het derde rijk, waarin Kant als „held der gedachte" doordrong, is het rijk der schoonheid, zoowel in natuur als kunst.

De kunst staat in zekeren zin boven de weten­ schap, omdat ze ouder en meer algemeen vérbreid is. Zoogenaamde „natuurvolken", die door de „cultuur-zon" nog niet besclienen zijn, toonen toch gevoel voor kunst en scheppen werken van kunst.

Mét de moraal, is de kunst dus het meest inbaerent in 'de mjenschelijke ziel en sajinienlaving; .

Totaal kunst-loos is niemand, zelfs niet h'et kleine kind, dat met zeep]> ellen en kraaltjes speelt.

Kant gaat in de wijsbegeerte van de schoonheid te W'crk naar hetzelfde systeem als in de wijsbegeerte "van het kennen en willen. Hij volgt de trancendentale methode, 'dat is, bij tracht de wet der schoonheid en der kunst niet te vinden doO'r „berumfragen oder Stimmensammeln" (rondspeuren in het leven en letten op opinies), noch door waarneming en ontleding van allerlei zielkundige verschijnselen, maar doo'r het vormen van een synthetisch oordeel a priori, een oordeel dus dat (in zekeren zin) aan de waarneming voorafgaat.

Het specifiek karakter van het aesthetische bestaat hierin, dat het wortelt in een afzonderlijk en eigensoortig vermogen van de menschelijfc'e ziel: het g'ievoel. Het aestbetisch oordeel is geen kennisoordeel, noch een wilsmotief, het wordt niet bepaald door begrippen, noch voortgebi'acht door den wil. Het berust op hét gevoel van" lust en O'nlust. Dit gevoel van lust (en onlust) mag echter niet vereenzelvigd worden met het gevoel van genot voor het aangename, noch met het moreele gevoel voor het goede, — het schoonheidsgevoel is een bijzonder „smaa!k"-gevoel, een welgevallen, zonder begrippen, zonder „belang". Hier is geen sprake van een praktisch 'doel of nuttig effekt, ook de b'Sgeerte is er niet mee gemoeid („De sterren begeert men niet", , zei Goethe!). Het aestbetisch gevoel ontstaat uit het vrijie spel van gemoedskrachten: bij de samenwerking van verbeeldingskracht en verstand, O'Utstaat het gevoel voor (van) het schoone; bij de samenwerking van A^eriD'eeldinigskracht en rede, het gevoel voor (van) het verhevene.

De mensch maakt dus zelf de schoo'nheid m.et zijn aesthetische oordeelskracht, op dezelfde wijze als hij toet zijn zuivere rede de kennis schept. De schoonheid heeft geen objectief bestand, maar is een werkzaamheid van het waarnemend subject. Het is daarom juister te zeggen: ik vind dit ding schoon, — dan: het i s schoon.

De kunst zelf, als schoonheidsproductie, beschouwt 'Kiant, zeer diepzinni'g en treffend, als een spel met de materie. De mensch .vormt de materie naar zijn g e d a c h t e n. Hij doet de stof leven door de idee.

Wij noemen deze kunstbeschouwing treffend, omdat ze in den kunstenaar het echt-menschelijke treft. In den kunstenaar schemert en schittert iets van de oorspronkelijke heerlijkheid des menschen, , die naar het beeld Gods gemaakt is. God is de opperste iKiunstenaar (Hebr. 11:10), Zijn scheppen is een heilig spelen met de "stof, een vormea van de stof naar de idee, een bezielen van den chaos tot kosmos, door den Geest.

De ware kunstenaar is dus niet een nabootser van de natuur, maar een schepper, .een vergeestelijkér, naar het voorbeeld van "de natuur.

Om 'kunstenaar te zijn is hét niet genoeg' te bezitten hef aesthetisch gevoel, maar is noodig het zeer bijzonder en zeer zeldzaam productief vermogen, hetwelk wij noemen: genie! Dit genie is iets anders 'dan het wetenschappelijk' denken of het ethisch willen. Het heeft zijn eigen wet, en eigen doel (in zéker opzicht dus: de kunst lom! de kunst), waarvan de kunstenaar zelf geen rekenschap kan geven, i)

„Hoe het genie zijn product voortbrengt^ kian hij zelf niet beschrijven of wetenschappelijk aantoonen, daarom 'heeft hij het ook niet in zijn macht, zijn scheppingien naar welgevallen en planmatig uit te denken, en anderen dit in zoodanige voorschriften mede te deelen, dat zij da; ardoor in staat zijn, dergelijke producten voort te brengen" (Casimir, II, 45).

Ten slotte, — wij hebben er reeds met enkele woorden op jgewezen, — is QKJant'g kritiek van de oordeels& acht van betee'kenis geweest voor de rechte natuurbeschouwing^ De strakke' rationalist ziet in de natuur slechts wetten. De wereld ds voox hem wat het vraagstuk is voor den wis'kunstenaar, wat de machine is voor den polytechnischen student.

Kant, die de wereld als Kunstwerk zag. Vond in haar zoow'el doelen als oorzakfen. Hij ontdekte in 'de schep'ping het leven a-ls geheim, als gegeven mysterie. Weliswaar ziet

hij in de wereld ook mechanisme, wetmatigheid, en het is 'den mensch . niet mogelijk' dit mechianisch kiarakter der natuur met haar organisch karakter denkend te vereenigen, maar voor' de goddelijke aanschouwing vallen zij samen.

Zoo vindt Kant's systeem in de schoonheidsleer niet alleen een einde, maar ook', een afsluiting en saoienbinding. De zuivere rede ziet in de wereld, , ook in den mensch, slechts de wet, die geen vrijheid toelaat; de praktische rede grijpt de zedelijke, ingeschapen, wet, waarnaar de mensch in vrijheid gehborzamen moet.

De oordeelskracht stelt den mensch in staat zich boven deze mechaaiisch-organische wereld te verheffen en hiaar als kunstwerk in haar eenheid te" aanschouwen.

Wij hebben reeds onze kritiek, van uit christelijk standpunt, in onze uiteenzetting ingevlochten en behoeven die niet te herhalen. Eant blijft, met al zijn wijsheid, aan deze zijde van het groote mysterie, de verborgenheid der godzajigheid, die tevens Openbaring is. Het is echt: ene wijsheid dezer wereld (1 Cor. 7:6). Maar, gelijk' het christelijk geloof Paulus niet verhinderde in de Grieksche filosofie het zuivere schijnsel der waarheid te ontdekken, te waardeeren, en zelfs zijn prediking er aan te verbinden, zoo kan ook de strengste kritiek ons niet beletten in Kant's systeeni de goudschitteringen der algemeene openbaiing te zien, ja de echte goudkorrels uit de velden van zijn wijsbegeerte te verzamelen en er ons 'denken mee te verrijken.

Kant’s filosofie kan ons inzicht verfijnen en verdiepen in wat wij noemen: deordinantiëndes H e e r e n, de levenswetten in het geschapene, naai' den aard van het schepsel en van zijn levenskringen.

Kant's wijsbegeerte kan dienen als illustratie en commentaar van de waarheid, door Dr Kuyper profetisch-apologetisch (speciaal op het terrein der beginselen) gepredikt en in praktijk gebracht: „Souvereiniteit in eigen kWngl"-)


1) Op grond van deze kunstbeschouwing, waardoor dei kunst een eigen plaats krijgt naast wetenschap en moraal', hebben Schiller en Goethe zich „discipelen van Kant" genoemd.

2) Slechts dit ééne citaat uit de „Rede ter inwijding van de Vriie Univereiteit" (bl. 11, 12): „Zoo .is er een gebied der natuur, waarin de Souverein op stof door Icraoht werlct naar vaste wet. Een gebied des denlcens, waarop geen andere wet dan die der logica mag heerschen. Een gebied van de conscientie, waarop niemand souverein te gebieden heeft dan de Heilige zelf".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1923

De Reformatie | 6 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1923

De Reformatie | 6 Pagina's