Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods werk en het onze.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods werk en het onze.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een lied Hammaaloth. Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelts bouwlieden daaraan; zoo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten: et is alzoo dat Hij [het] zijnen beminden [als in] den slaap geeft. Psalm 127:1, 2.

Een der opmerkelijke trekken in dezen pisalm is ongetwijfeld de eigenaardige tegenstelling en tegelijk (het treffend verband tusschen Gods werk en liet onze.

De tegenstelling.

Er is iijna geene plaats in de H. Sotirift, waar zoo sterk de nadruk wordt gelegd op liet werk Gods. Van Z ij n doen hangt alles af. In een driemaal berhaald „tevergeefs" wordt 's menschen werk als ijdel geteekend. Men krijgt den indruk alsof de menscti niets te doen heeft; hij heeft de handen in den schopt te leggen; als in den slaap geeft God het hem.

En tegelijk is er bijna geene plaats in de Sohrift, waar die mensoh meer aan het werk gezet wordt. Hij wordt geteekend in zijn „arbeiden", „waken", „vroeg opstaan", „laat opblijven", „eten van brood der smarten". De uiterste krachtsinspanning wordt van hem verwacht. Van den morgen tot den avond heeft hij zich met zorg en moeite te geven aan zijn arbeid.

Zietdaar de tegenstelling. Eenerzijds 's menschen volslagen afhankelijkheid van God; anderzijds 's menschen hoogste activiteit. Hulpeloosheid en kracht. Gevouwen handen en gespierde armen. Psalm 127 is de zang van het werk Gods en tegelijk het lied van des menschen arbeid.

En nu het verband.

Ook dit vindt men haast nergens zoo schoon in Gods Vi^oord uitgedrukt. De bewoordingen zélf geven het laan.

„Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan.”

De mensch doet moeite, werkt, spant zich in tot zijn arbeid — maar het resultaat van zijn arbeiden, het bouwen, datgene waartoe men arbeidt, het oprichten en voltooien van het huis, dat is van den Heere.

„Zoo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter." De mensch waakt dus, en de Heere bewaart. De mensch wapent zich en ziet uit om het gevaar af te keeren, dat de stad ledreigt, — maar de uitkomst van zijn waken, het bewaren van de stad, datgene waartoe men waakt, het veilig zijn, dat is van den Heere.

En zoo wederom: het vroeg opstaan, laat opblijven, brood der smarten eten' — dat is va, n den mensch; maar de vrucht van zijn den ganschen dag zorgen en zwoegen, zijn levensonderhoud, het doel van zijn werk, datgene waartoe hij vroeg opstaat en laat opblijft, dat geeft hem de Heere.

Zietdaar het verband het onze. tusschen Gods werk en

Gij, o mensch, hebt te arbeiden en te waken, te zorgen en te strijden; — maar in zichzelf is uw werk ledig, zonder uitkomst, onvruchtbaar; het is tevergeefs....

Het bouwen en het bewaren, de inhoud van uw werk, de vrucht en den beoogden uitslag hebt ge alleen van uw God te verwachten.

Zalig, wie voor den tijd en de eeuwigheid dit verband heeft gegrepen. Hij moge het met zijn verstand niet kunnen oplossen, het wordt hem in de practijk zijns levens eene harmonie. Gods werk en het onze — het vormt in de Schrift het vormt ook in het leven, samen één lied, één psalm der kracht.

Het is de eenheid van hulpeloosheid en macht, van gevouwen handen en sterke armen, van Gods werk en het onze, van den ganschen dag arbeiden en tóch leven van het gegevene.

Eenzijdig het leven van hem, die alles verwacht van zijne eigen kracht en inspanning. Di i e het bouwen aan zichzelven toeschrijft. Het bouwen van het huis zijns levens, van den toren zijns geluks; het oprichten van zijne gerechtigheid voor God, het verwerven zijner eeuwige zaligheid. Arme mensch! het is tevergeefs....

Eenzijdig het leven van hem, die in verkeerdbegrepen lijdelijkheid, slechts weet van slap afwachten. Die het arbeiden aan den Heere t o e s c h r ij f t. Die het waken en strijden in zijn leven niet kent; het vroeg opstaan en laat opblijven voor zijn taak; hét eten van brood der smart om het koninkrijk Gods in te gaan; het werken van zijn zaligheid met vreeze en beven. Arme mensch! het is niet alzoo

Welgelukzalig de mensoh, die weet te arbeiden aan zijn huis, en van den Heere het bouwen te verwachten; te waken oyer zijne stad, , .^-{n; -^^^n. aan zijn - iGod het bewaren ever te geven.

Welgelukzalig de mensch, die s t r ij d t om in te gaan, — en tegelijk zich laat zaligmaken. Zijn leven is een lied, een lied Hammaaloth.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1923

De Reformatie | 4 Pagina's

Gods werk en het onze.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1923

De Reformatie | 4 Pagina's