Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kort Begrip.

Om bet overzien en vasthouden van de v-oorgaande artikelen te vergemaljkelijken, geef ik eerst weer een „kort begrip" van het behandelde.

Art. I tot XVII heb ik vroeger reeds gereviewd (zie het No vian 16 Maart j.L), dus is nu de rest aan de beurt.

— In de Middeleeuwen Weeft de „beschermende" - moederkerk' de filosofie bijna dóód-besdhermd, omdat zij weigerde haar de wettige plaats te geven.

Het humanisme gebruikte 'de opgepoetste Grieksche wijsbegeerte als wapen tegen de kerk.

Luther stond zoo goed als geheel negatief tegenover 'de wijsbegeerte, en Calvijn bepaalde zich tot het stipuleeren van het beginsel. — Art. XIX.

— Het nageslacht van Calvijn verzuimde dit beginsel uit te werken en toe te passen. Wèl vinden wij bij mannen als Ursinus, Hyperius, Voetius, hier en daar curieuse uitspraken over de filosofie, maar deze „treflijke gezegden" ralk'en meestentijds alleen het edele gereformeerde b e-ginsel van het verband tusschen natuur en genade, algemeene en bijzondere openbaring.

In het begrip' en de (encyclopaedische) taak van de wijsbegeerte zelve hadden deze groote geesteszonen van Calvijn nog niet het rechte inzicht. De z.g. „vrije" wetenschappen lagen trouwens nog in haar - windselen. — Art. XX.

— De uitspruiting van deze wetensGhappen begon, helaas, niet op de „erve" der ontwaakte Protestanten.

Krachtens zijn geboorteaete had het Protestantisme 'de roeping de, in de eeuw der Reforma, tie ontspringende, wetenschappen in de gOede bedding te leiden, en nog meer ze zelfstandig en wijsgeerig te ontwikkelen, maar men liet dezen , , goddelijken" arbeid over aan vorsehers als Giordano Bruno en dwepers als Jacob Böhme.

Door zijn traagheid .werd het „christendom" dus zelï mede de oorzaak der later opkomende antithese tusschen wetenschiap (speciaal wijsbegeerte) en geloof. — Art. XXL

— De man, die de wijsbegeerte vrijmaakte van het juk der 'kerk, was Descartes. Gelijk Luther brak met de autoriteit der kerk op .het gebied 'des geloofs, maakte Descartes zich los van „traditie en successie" op het terrein van de wijsbegeerte.

Met een zekeren heldenmoed, die aan het heroïsme der hervormers herinnert, gaf hij alle steunsels prijs, waarop de „rede" toar filosofie tot dusver had opgebouwd, en aanvaardde den twijfel als beginsel en weg om te komen tot het „ideaal der klaarheid". — Art. XXIL

— De reformatorische betéekenis van Descartes bestaat dus eenerzijds daarin, dat hij het „naïeve realisme" verstoort (dit is zijn negatieve verdienste), en anderzijds, dat hij een geniale poging waagt,

de wijsbegeerte op te bouwen vanuit het beginsel (de onmiddellijke zekerheid) van het zelfbewustzijn. In dit zelfbewustzijn'vond D'escartes het redelijk bewijs voor het bestaan Gods, als de eenig oorspronkelijke eïi onalihankelijke substantie, en voorts ook voor het, bestaan van de andere werkelijkheden, de afgeleide en secundaire, substanties: denken en uitgebreidheid (geest en stof).

Door dit puur rationalistisch opbouwen van zijn wereldbeschouwing, wordt Descartes de vader van het modernisme, in zijn twee vertakkingen: idealisme en materiahsme. — Art. XXIII.

— Op het gebied der wijsbegeerte ontdekken wij (evenals op het terrein van den godsdienst) éeh zekere pluriformiteit. Tegelijk' met, en zelfstandig naast, Descartes, treedt in Engeland op de school van het empirisme (Baoo en Locke). Deze verschilt van de Cartesiaansche school niet in beginsel (beide nemen de rede als grondslag), maar ïn methode. .Het pure rationalisme gebruikt als middel tot ontdekking van de waailhjeid het denken, het empirisme de ervaring. — Art. XXIII.

— In Spinoza ontwildc'elt zich de nieuwe wijsbegeerte als een karakteristiek „religieus" verschijnsel. Bij Spinozai is het denksysteem het „vruchtgevolg" van een religieuse actie. Formeel is hij in zijn denken een stra, kke rationalist, en bouwt hij, naar de methode van de wiskunde, Descartes' substantieleer om in een logisch pantheïsme, maar bij dit denkzoeken werd hij gedreven door een mystiek verlangen naar. den Eeuwige, die „alles in allen vervul t"v=M|*¥? ®; rt. XXV (verkeerd genummerd in het blad 'van' 11 Mei als Art. XXVI).

— Toch hebben de nieuwlichters, die met het naïeve realisme braken, zichzelf schuldig gemaakt aan een „vooroordeel". Hun wijsbegeerte is gebouwd op het geloof in de onfeilbaarheid - van het vérstajidj. en draagt, dus; een dogmatisch ka-

De wijsgeer, ''die-••dèzeÈi^lÖ^ai^fts^MiS' Immanuel ' Kant.

Hij is de schepper van dé' wijsbegeerte als kenleer (Erkennlnis-theorie), die de rede, en de functies (dus niet de eerste plaats den inhoud de rede, aan kritiek onderwerpt.

De kernbeteekenis van zijn kritisch onderzoek van het kenvermogen bestaat daarin, dat hij de tot dusver geldende wereldbeschouwing .herkent als vrucht, niet van de bestaande werkelijkheid, maar van het eigen denken. Ze is niet weers'piegeling van het objectief; bestaande, maar product van eigen verstand.

Om deze „ontdekking" wordt Kant genoemd, de Copernicus der wijsbegeer.te. XXVI. —, De-ken-leer van'Kant.

Onze kennis wordt opgebouwd, • eenerzijds doorde ervaring, die de ken-materie levert, anderzijds door de denkvormen, die aan de rede eigen zijn.

Deze denkvormen zijn: de aanschouwing en het pure denken. De ervaring leer, t: , pns., g, lléén, ., 4, .at er een buitenwereld is, niet h c^^ÉgSÖSIf^dingop-zichzelt IS dus onkenbaar.

De denkvormen zijn wél k'enbaar, omdat zij deel uitmaken van het eigen verstand.

Het aanschouwend verstand, ziet, krachtens ingeschapen wet, alle dingen in ruimte en tijd. Ruimte en tijd kunnen wij dus nooit, anders kennen dan als voorstelling van den geest.

Het pure of denkende versta, nd werkt met begrippen, die aan het verstand eigen zijn.

Door zijn" kïjtidc'-.öpi êe: '2rêinë'"f^^ "komt Kant tot een (tegenover de, christelijke wereldbeschouwing) negatief, ja, , vernietigend, resultaat. In zijn kritiek der praktische rede, die werkzaam is op het terrein van den zedelijken wil, is Kant meer positief, opbouwend.

In den zedelijken wil ontdekt hij een, van het pure verstand onafhankelijke, 'wet, n.l. den v kategorischen imperatief. Deze wet schrijft den mensch vóór wat hij doen moet, en geeft dus aan de wijsbegeerte den grondslag en den inhoud van een zed e leer. - Art. XXVIII.

— Uit de zelfstandigheid van de zedewet leidt Kant af de drie postulaten van de praktische rede: de zedelijke vrijheid, het bestaan Gods, de onsterfelijkheid der ziel.

Deze ethiek is de grondslag van Kant's religie. Zonder een brute verwerper te zijn van het christendom, ondermijnt hij toch de christelijke religie, door haar afhankelijk te stellen, niet van uitwendige en bijzondere openbaring, maar van de inge.schapen zedewet. — Art. XXIX.

— Ook op de andere terreinen van dë-w^sbegeerte treedt Kant op als „baanbreker". Op, natuurkundig gebied is. hij de schepper van een nieuwe kosmogonie. In de vFereldgeschiedenis ziet hij de lijn der evolutie. Deze theorie past hij o.a. toe' op de internationale politiek, en wijst den weg naar den „eeuwigen vrede" tusschen de volken. — Art. XXX.

— De wereldbeschouwing van Kant is samengesteld uit zijn kenleer, zedeleer en kunsttheorie. Ook voor ons heeft zijn filosofie beteek'enis. Zijn kenleer verheldert het inzicht in de w, aarheid, dat de mensch het centrum, het uitgangspunt, is van de geschapene dingen, en niet, gelijk het materialisme leert, het product van de omstandigheden. Door de zedeleer niet, gejijk de rationalisten, te binden aan de rede, maar aan het geweten, en voorts, door als doel van het zedelijk leven niet te stellen (gelijk de Engelsche utilisten) de nuttigheid, maar de gehoorzaamheid, heeft liij de wijsgeerige moraal op een hooger peil gebracht dan ooit tevoren. — Art. XXXI.

— Door de verheffing van den zedelijken wil boven de „reine Vernunft", geeft Kant aan het pure rationalisme den doodssteek, zonder echter z'elf te komen tot de hpoge redelijlcheid der christelijke religie. Voor de schoonheidsleer heeft Kant beteekenis doordat hij het aesfhetisch oordeel bindt aan een gansch eigensoortig vermogen: het aesthetisch gevoel. De kunstenaar is door dit gevoelsvermogen genieter, door het genie, schepper van schoonheid.

De natuur is dus meer dan een object van redelijk onderzoeli', zij is zelf een kunstwerk vol mysterie.

Door. de oordeelskracht is de mensch in staat de wereld, — deels mechanisme, deels organisme, — in haar eenheid te aanschouwen. — Art. XXXII.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Reformatie | 8 Pagina's