Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hegel en het mi1itairisme.

Plato, en velen mét hem, ' hebben den wensch uitgesproken, dat de filosofen de wereld zouden regeeren; dat de koningen der gedachte tevens zouden zijn 'de koningen der macht.

Eigenlijk is dit reeds werkelijkheid, en steeds werkelij'kheid geweest.

Immers niet de stof, maiar de geest, h'eerscht in de wereld.

Ook wanneer men zegt, dat de dollar, of de sabel, in de wereld regeert, bedoelt men den geest, die zich van deze uitiirindingen der cultuur (? ) bedient.

De stof is „dood", de geest is levend; hoe méér geest, hoe meer leven, en dus ook hoe meer macht. Derhalve zijn de denkers de leiders der menschheid. de bewegers der geschiedenis, zoowel ten goede (Calvijn), als ten kwade (Mai'x).

En wat zullen we van Hegel zeggen?

Hij is, evenals de reeds genoemde waarheidsvorschers, Descartes, Spinoza, Kant, het echte type van een wijsgeer. Hij treedt heelemaal niet opi als een jager naar geluk, een strever naar de hoogste plaats. Hij zoekt de wijsheid niet als middel, maax als doel. Wanneer hij heerscht door zijn geest, is het de heerschappij van het gevonden, of gescha.pen, woord.

Is dit macht-woord een woord ten goede of ten kwade geweest ?

In ons algemeen en principieel oordeel aarzelen we geen seconde, wetende, dat Hegel beh'oort tot het soort denkers, van wie Paulus zegt: „Waar is de wijze? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? "

Maar waar is de rechter, die hier zuiver het kaf van het koren ziften, of in een balans verderf en zegen tegen elkaar uitwegen, kan?

Wij hebben een andere taak: aan het geschiedkundig voorbeeld demonstreeren de beteekenis der wijsbegeerte. We kunnen daarbij veilig de gevolgtrekkingen over de zedelijke hoedanigheid van de invloedsvruchten aan den (spreekwoordelij'k verstandigen) lezer overlaten.

We nemen het frappantste het eerst: de politiek.

Schijnbaar is er geen grooter afstand dan tusschen de belangelooze wijs-begeerte en de, door geraffineerde zelfzucht en machtswellust verdorven, politiek.

Maar Hegel heeft de staatkunde ingelijfd in zijn geestes-rijk én haar aldaar een ministerieel plaatsje gegeven. In navolging van Kant leert Hegel, dat de moraal niet is een willekeurig .bedachte wet, maar een levensorde, die den menschelijken is ingeboren als noodzakelijkheid. De opvoeding van den mensch is de ontwikkeling van dezen zedelijken aanleg. Om den mensch te stieren in dezen ontwikkelingsgang is noodig het contact, de gemeenschap, met andere menschen, en het leidend gezag, de autoriteit. Deze beide noodzakelijke factoren tot opvoeding vindt de mensch in. den staat.

Hegel is een echte staat-vergoder. Wat.de kerk is voor den godsdienst, is, volgens hem, de staat voor de zedelijkheid. Ja, , eigenlijk' drijft zijn bewonderende liefde voor den staat hém nog verder. W, anneer hij den staat beschouwt (en noemt) de belichaming der praktische rede, het zedelijk heelal, waarin het gezins-en maatscha, pipelijk leven hun samenvatting vinden, dan ontneemt hij feitelijk aan de kerk de centrale plaats, die h'a.ar toekomt, .óók in de sfeer der zedelijkheid.

Bij zijn verheerlijkende staats-beschouwing heeft Hegel als ideaal voor oogen gestaan 't wonderbaarlijk organisme va, n de Pïuisische staatsinricliting. Hegel dweept met den geest van nauwkeurigheid, gehoorza, amheid en onderworpenheid, van het Piruisische beambtendom. Het „echte" Van deze staatsorganisatie bestaat voor hem hierin, 4'at de piersoonlijkheid zich vrijwillig ordent in, en dus offert aan, het geheel. De geest des volks wordt dan ook' niet zoozeer openbarar in de publieke opinie, noch' in de pia, rlementaire redevoering, maar in de onderwerping , aan den vasten bouw van den staat.

Men ziet: Hegel is een propagandist van het Pruissianisme. Wanneer hij zegt, dat de monarch de belichaming is van den staatswil, boven alle willekeur en subjectieve stemming verheven, denken we onwillekeurig aan den rampzaligen vorst, die de modernste va, n alle heersdhers heeft willen zijn en in werkelijkheid de antiekste van allen was. Wilhelm II, de zelfbewuste majesteit, was, in de manier waarop hij de kroon droeg, een discipel van-Hegel.

Ook in zijn beschouwing van de beteekenis der Duitsche volksziel.

Hegel heeft het Germa-ansohe volk verheerlijkt

alsöTager en leider der waarachtige nesohaiving, ja, als vertegenwoordiger en handhaver van het christelijk princiep.

Nog maar één schrede en: het koninkrijk der Germanen (speciaal, Duitschland) is het koninlcrijk Gods! Niemand die bewust deze consequentie.aandurft. Zelfs keizer Wilhelm heeft deze stelling nooit letterlijk gepropageerd. Maar in zijn redevoeringen vindt men uitdrukkingen, die een geestesstemming verraden, welke niet zoo heel ver van deze vergeestelijking van den staat, of verpolitiseering van het christendom, verwijderd is.

Wanneer de Duitschers-zeggen: „Am deutschen Wesen soil die Welt genesen", bedoelen de meesten dit vrij onschuldig, en is deze spreuk niet veel meer dan de uiting Tan den gewonen volkstrots, — maar onder de leidende figuren zijn er, die deze leus laten samenvallen met het devies yan het christendom: wij zijn, en m o e t e n zijn, het zout der aarde!

Het allerduidelijkst (en tevens noodlottig) is de samenstemming van Hegel's filosofie met het P[ruisisch militairisme.

Onder militairisme wordt verstaan niet de, meer of min doeltreffende, bewapening van. een volk, noch ook de oorlogszuchtige geest van een natie, maar de verdediging van den oorlog als stelsel en p r i n c i e p.

Ieder volk, ja, ieder mensch, is van nature militairistisch, irizooverre in de ziel aanwezig is een behoefte aan haten en slaan. G-elukklig getuigt het geweten, de publieke opinie (die onder invloed staat van de christelijke traditie), tégen de imperialistische zelfzucht en wrokkende wraakzucht der volken. Oók in Pruisen! Miaar' nergens ter wereld hebben leidende denkers het aangedurfd zóó duidelijk en rechtuit de stelling te verdedigen, dat de oorlog een noodzakelijk element is voor de ontwikkeling van den staat, als in datzelfde Pruisen.

Hier hebt ge het pure militairisme.

De verheerlijking van den wil tot macht, zooals die vleesch en ijzer geworden is in het leger! Dit militairisme is een natuurlijk product van den Germaanschen volksgeest, ' zoover deze zich uitspreekt in de taal der idealistische filosofen.

Wanneer iemand het Duitsche ras beschouwt als het superieure boven alle menschenrassen, zóó eminent, dat zijn heerschappij en invloed de andere rassen ten zegen moet zijn, dan ligt in deze opvatting al een motiveering van het imperialisme, en de wettige spruit van het imperialisme is het militairisme.

Wanneer nu bovendien de idealistisohe wijsgeer, gelijk dit bij Hegel het geval is, staat op het standpunt der geschiedkundige ontwikkeling, en hij deze ontwikkeling zich denkt als een gevolg van tegenstelling tegen het bestaande, dan ligt daarin een nóg sprekender wenk' in de richting vian den oorlog. Door den oorlog worden ide dusver .heerschende toestanden omgekanteld, en komt ér plaats voor het nieuwe, dat de samenvatting is van de beide elkander bestrijdende elementen.

Ik zeg niet, dat Hegel letterlijk! alzoo heeft gesproken. Terwille van den „eenvoudige", geef ik in eigen woorden weer, wat men wettig uit Hegels ontwikkelingsleer maig afleiden.

Maar opdat de lezer wete, dat ik Hegel niets in de schoenen schuif wat hem niet toebehoort, wil ik dit belangrijke (hlelaas bitter actueele punt!) nader toelichten uit zijn eigen taal. Het zal alsdan openbaar worden, dat Hegel nog andere argumenten pro Mars heeft dan de reeds genoemde.

Hegel dan leerde, dat er in de wereld niets hoogers is dan de staat, wiens souvereiniteit zich' belichfl, ajmt in den persoon yan den (Constitutioneelen) vorst.

Gelijk er in een staat yele individuen zijn, izüjh er in de wereld yele staten.

Omdat de staten niet onder een gemeenschappelijke heerschersmiacht georganiseerd zijn, , kunnen ze met elkaar botsen. Uit d'eizie botsing ontspringt de oorlog. Deze oorlogen zijn vreeselijk, miaar noodzakelijk, ook jz e d e 1 ij k n o o d z a k e 1 ij' k, want zij beschermen den staat tegen innerlijke verdorring en verrotting. (Dit zegt Hegel in zlijn „Wissenschlafthche Behandlungsarten des Naturrechts").

Hegel noemt nog meer argumenten vóór fllen oorlog.

Men hoort dikwijls van de Kansels spreken over de ijdelheid en vergankelijkheid van aardsche goederen, en van hef aardsche leven, maar ieder denkt in zijn hart: het z: al met mij zoo'n yaart niet loopen. Komt nu de oorlog, dan beleeft de menscih ? ie vergankelijkheid, die hij tot dusver in theorie heeft erkend, en krijgt hij gelegenheid zijh persoonlijk voordeel en geluk op te offeren aan het geheel van den staat.

Verder, De oorlog is het geneesmiddel tegen inwendige ziekten van den staat. Wanneer van binnen onrust , en ruzie dreigen, en de mensdhen niet meer voelen, dat ze leden van één lichaam zijn, kan een oorlog (een „frissche" oorlog, zou „zeker iemand" zeggen) het gevaar van verdeeldheid bezweren en de macht van den staat naar binnen bevestigen. Waarbij dan tenslotte nóg iets komt!

Wa, nneer de staat ten oorlog trekt, heeft (de staatsburger gelegenheid' tot het probeeren en ontwikkelen van de deugd der d-apper'heid. De ware dapperheid is niet de doodsverachting van een beest, of yan een roever, maar een politieke deugd. „De ware dappeitieid van beschaafde volken bestaat in de bereidvaardighieid tot het offer in den dienst van het rijk, zoodat het individu slechts een deel is van het geheel. Niet de persoonlijke moed is het, wa, .arop het hier aanKomt, maar de inschakeling in het algemeene."

De lezer trekke nu zelf de slotsom.

Is het niet of ge een rasechten Ptuisischen generaal hoort redeneeren?

Waarlijk, de Duitsche militairisten hebben hun geestesdenlfbeeld en zielestemming van geen „vreemde"!

Natuurlijk is het niet precies met weegschaal en meetsnoer aan te wijzen in hoeverre Hegel door zijn filosofie op de Duitsdhe volksziel invloed heeft uitgeoefend, 'maar dat de Hegelsche wijsbegeerte een belangrijke factor in de jongste Duitsche geschiedenis, en dus ook in de geschiedenis yan den wereldoorlog geweest is, kan men afleiden uit de genegenheid waarmee de Duitsche grootheden de Hegelsche school hebben gekoesterd. Men kan veilig zeggen, , dat Hegel, meer Idan Hindenburg of Foch, Europa's geschiedenis heeft beheerscht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's