Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de scbool der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de scbool der wijsbegeerte.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De droefheid der wereld.

Wij willen onze beschouwing over het pessimisme va.n Schopenhauer besluiten met een woord van kritiek.

Allereerst leggen we den maatstaf aan, dien geen enkel filosoof van het oude regiem misbillijken kan, n.l. dien der logica..

In de religie is het mogelijk' (hoewel niet-geiwenscht), dat de belijder zegt: Credo quia obsurdum (ik geloof, omdat het ongerijmd is), maar in de wijsbegeerte is alle .absurditeit een teek'en van innerlijke mishikking, bijaldien de wijsbegeerte, in onderscheiding vaii de religie, langs den weg van het denken (niet van het geloof, dat de openbaring .aanneemt) de wijsheid zoekt.

De filosofie heeft óók hare onbegrepene waarheden en het is ook daar het summum van wijsheid goed te begrijpen dat men niet begrijpt, maar het systeem zelf, in zijn grondslag, ophouw, ordening, mag in geen enkel opzicht tegen de wet van het logisch denken strijden, op straffe van te worden afgekeurd. ' .;

Met een enkelen zin heüben wij de groote fout van Schqpenhauer's stelsel' reeds aangeduid.

Laat ons haar goed in het oog vatten, ze. is een hoogst interessant voorbeeld, hoe genieën, in de allerdomste dwahngen, 'de allergrofste onredelijkheden, kunnen vervallen.

De oerwil is, volgens Schopenhauer, blind, een stomme grondelpoze drift. redeloos,

Deze wil objectiveert (belichaamt) zich in de wereld, zooals wij die waarnemen. In die wereld is de mensch de kleine wereld' (mikrokosmos). Des menschen wil objectiveert zich in het lichaam. Het lichaam is pure verschijning van den wil. Tot dit licha, am behooren de hersens, die, op hun beurt, als organisch product, het verstand, de kennis en ten slotte het zelfbewustzijn, voortbrengen.

Men zou zoo zeggen: een niet onaardige, noch onbelangrijke, prestatie van een dommen wil!

Wanneer alle dommen' m dezelfde mate actief zijn, hebben, wij nog epfi groot getal wonderen te wachten.

Nu is dit. de flagrante tegenstrijdigheid: een onredelijke wil met een redelijk product; of, nog sterker: een grondelcjoze wil, di^.^.ich...ontwikkelt naar een einddoel!

Waar geen motief: ia kon geen doel zj|): a; ^irT^jELar geen beginsel is geen voleinding.

De theorie van Schopeiihauer zou mindeï: 'ongerijmd zijn, wanneer hij niet, in materialistischen trant, de menschelijke kenpis een org, a, nisch product van de hersens had, ; genoemd, die op hun beurt, in den weg van evolutie, het product zijn van de na.tuur. Want is ons denken niet anders dan een functie van het, aldus geproduceerde, hersenorgaan, dan kan het zelfbewustzijn van den mensch ook nooit boven het persoonlijk (het enkele en bijzondere) uitkomen, en nimmer voortschrijden tot een algemeen z.g. wereldbewustzijn.

Waar nu Schopenhauer tóch als doel en thema van de wereldontwikkeling de zelfkennis van den wereldwil heeft gesteld, komt hij met zijn eigen opzet in tegenspraa.k.

Een geniale „vergissing" waardoor zijn filosofie, als systeem, afdaalt tot den rang van een fantasie, die evenveel waarde heeft als de mythologische, kosmogeniën der oude Grieken.

Verder doordringend tot de eigenlijke kern van het stelsel, de pessimistische wereldbeschouwing', kan ons oordeel niet véél gunstiger zijn.

De betrekkelijke waa.rde van de geëtaleerde wijsheid hebben wij reeds rondborstig erkend.

Deze waardeerbare wijsheid srhuilt echter hoofdzakelijk in de bijzondere onthullingen van de wer-• kelijkheid, - wat men zou kunnen noemen: de kijkjes op het leven!

Oo'k in deze visie echter op de eigenlijke werkelijkheid die achter de coulissen van het wereldtooneel verborgen is, begaat de filosoof geniale fouten.

Schopenhauer noemt deze wereld absoluut slecht, omdat het leven, zoowel voor mensch als dier, synoniem is met lijden. Van ditzelfde lijden echter oreert hij, dat het' past bij den mensch als de teugel bij !het paard en, als de ballast bij het scheepke. Zelfs spreekt hij van een soort oefenschool des lijdens, waa.rin de mensch een moreele opvoeding deelachtig wordt.

Er is niet veel logische denkhelderheid noodig om in te zien, dat het pessimisme, op dit punt, een salto mortale maakt, waarbij het een leelijke kneuzing oploopt. .JfëSliSli,

Gebrek aan zielkundig inzicht verraadt voorts de beschouwing, die Schopenhauer ten beste (? ) geeft over het lijden zelf.

Wij laten nog rusten de (in haar algemeenheid onjuiste) bewering, dat deze wereld alléén lijden veroorzaakt, maar letten hier vooral op' het zeggen, dat het lijden enkel jammer, en dus het mensoh'elij'k leven uitsluitend beklagensw.aardig is. Wij herinneren ons, dat Schopenha.uer op dezen grond de vreugde een louter negatief gevoel genoemd heeft. Genot is voor hem niets anders als een niet-gewaarworden van smart!

Welnu, wanneer Schopenhauer op' deze beschouwing (die op zichzelf reeds kennelijk onjuist is, daar wij de vreugde heel duidelijk als een positieve ontroering vbelen) zijn pessimisme bouwt, stelt hij daarmee zijn filosofie op een grondslag, die "uit een moreel oogpunt niet anders dan pervers kan worden genoemd.

Kan hier eigenlij'k wel ééns van moraal sprake zijn ?

Het meest eenvoudige kenmerk van moraal is toch zeker, dat de mensch zich boven het puur zinnelijke natuurleven verheft en niet ajs een dier, de in-geboren lusten uitleeft.

Het is waar, dat Schopenhauer óók een moreele beteekenis van de wereld, zelfs een metafysische levensorde erkend heeft, maar het' doorgaande thema van zijn beschouwingen, waaïdoor hij de filosoof van het pessimisme werdi, is toch onweersprekelijk de naakte gelukskwestie, het z.g. eudaimonisme, geweest.

Schopenhauer veroordeelt, vervloekt, de wereld tenslotte 'alléén daarom omdat hem de oogst der vreugde te gering voorkomt.

Niet de vraag)" of het lijden een wettige plaats heeft in de zedelijke wereldorde, hetzij als straf, hetzij als opvoedingslcruis, maar alleen de vraag van een. zoo rojaal mogelijke mate van levensgeluk beslist. ' •

Straks zagen we Schopenhauer's stelsels wankelen, omdat de redelijke basis niet deugt. Thans zien we het vallen, omdat het den zedelijken grondslag mist.

Wij 'komen tot de slotsom, dat het pessimisme van Schopenhauer, als filosofie, als wereldbeschouwing onzedelijk is. Het is een jammerlijk voorbeeld van w, at de apostel genoemd heeft: e d r o e f-heid der wereld, die geen andere vrucht voortbrengt dan: e dood (2 Cor. 7:10)!

Er zijn, gelijk wij vroeger opmerkten, vele soorten van pessimisme.

In het dagelijksch leven wordt het woord pessimisme dikwijls als stopwoord gebruikt. Soms noemt men iemand, die triestig gestemd is, een pessimist. Zelfs heet een pessimist wie; omtrent een bepaald punt, een sociale of politieke kwestie, geen hoopvolle verwachting koestert.

Met het eigenlijke pessimisme, als „Weltanschauung" heeft een dergelijke visie of gemoedsgesteldheid echter niets te maken.

Pessimisme, in den eigenlijken zin van het woord, kunnen wij evenmin noemen zekere zwaarmoedige uitingen, die we overal en ten .allen tijde in de wereldliteratuur aimtreffen, b.v. in de boetpsalmen van Babyion en in de filosofie der Grieken.

ï^iemand zal Kant een pessimist noemen, omdat 'hij sprak van het „radicaal booze" en van „het spel des levens, dat geen verstandig mensch, op welke voorwaarde ook, nogmaals zou willen afspelen".

Evenmin was Fichte een' pessimist, omdat hij - deze wereld, met haar schijnleven, een 'kweekplaats van onheil en ellende noemde.

En voqral gaat het niet aan, onzen Bijbel als pessimistisch te 'karakteriseeren, om de verpletterende vonnissen, die dit boek over de wereld, en speciaal over den mensch, uitspreekt.

Zwarter tinten, somberder tonen, grondiger ontdekking van de 'wel-eldellende, vindt men nergens als in den Bijbel. •

Maar de Bijbel is geen pessimistisch boeli: ', of, wilt ge, het z.g. pessimisme van den Bijbel is als beschouwing gesubordineerd aan een hoogere wijsheid; het dient om den mensch te verlossen vaar zijn onredelijk en onzedelijk pessimisme, en op' te voeden tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. De kennis der ellende is hier, gelijk. Ursinus zoo onvergelijkelijk schoon in den catechismus gezegd heeft, het eerste stuk' - van 'den eenigen troost in leven en sterven.

Schopenhauer's pessimisme ' ontneemt den mensch niet alleen alle hoop. (want als deze wereld zelve slecht is, .k'an de mensch niet anders dan slecht zijn), maar ook het zedelijk besef.

Wat een enge, kleine, laag-bij-de-grondsche, levensbeschouwing is het, vóór en boven alle dingen de vraag te laten wegen: Is er in de wereld méér lust-of onlustgevoel ? En, indien het onlustgevoel het wint, te zeggen tot het leven: Wees vervloekt! Carlyle oordeelde anders: Niet geluk', maar blessedness (zegen), is het hoogste van het leven.

En TertulHanus: De hoogste lust is boven den. lust verheven te zijn.

Het christendom stelt de vraag va.n het geluk op den achtergrond bij, en a.fhankelijk van, de bede: Uw Naam worde geheiligd.

Zelfs de vraag naar de oplossing van het wereldraadsel zinkt weg voor de aanbidding Gods.

De wereld verklaren, de geschiedenis begrijpen, kunnen wij niet.

De diepten der wijsheid Gods zijn ondoorzoek olijk.

Er is geen wijsgeerige Theodicea (Godsrechtvaardiging.)

In 'hoogste instantie rust het geloof, en óók het verstand, in de onbegrijpelijkheid Gods.

Maax daarom is liet redelijk verstand met het feit van de ellende als zoodanig niet verlegen.

Terwijl het geweten de ellende kent en erkent als vrucht van de zonde, ziet het g e 1 o o v i g verstand het lijden als het 'kwade, dat God uit liefde ten beste keert, als behoorende tot de dingen, die medewerken ten goede.

Schopenhauer heeft juist gezien, dat het aardsch geluk den mensch niet bevredigt.

Terwijl echter dit feit hem voert tot het atheïstisch pessimisme, zien wij hierin een bewijs voor de waarheid, dat de mensch tot God geschapen is. Augustinus concludeerde uit deze werfelijkheid tot 't beroemde: „De ziel vindt geen rust, tenzij zij rust vindt in God". Wil men de tegenstelling tusschen het ware en het vialsohe pessimisme in één woord, dan herhalen wij het Paulinische: „W: ant de droefheid naar God werkt eene onberouwelijke bekeering tot z.aligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

In de scbool der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's