Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het geschil tusschen onze Amerikaansche broederen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geschil tusschen onze Amerikaansche broederen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De beschuldiging aan het adres onzer Dordtsche vaderen, dat zij in hun Leerregels de uitverkiezing in.dividualistisch-particularistisch opvatten, terwijl toch het tegendeel blijkt, deed ons .de vraag stellen of de predikanten Hoeksema en Danhoff, indien zij daarin konsekwent blijven, nog wel volledig Gereformeerd zijn.

Daarmee verklaarde ik hen nog niet ongereformeerd.

Want de konsekwentie aanvaarden zij juist niet. Daarom kan hun niet anders verweten worden dan een onklaar inzicht in dit deel der waarheid, op een misverstaan der belijdenisschriften.

Ik ga nu niet verder op hun historische beschouwingen in, hoe aanvechtbaar déze ook zijn. Zoo leed b.v. volgens de schrijvers de Scheiding aan hetzelfde euvel als de Dordtsche Synode en was de Doleantie een misluHcing. Ook beweren zij; dat de Janssen-zaalc met de gemeene gratie niets uitstaande heeft maar wel zou er „overigens wel wezenlij'k een zeer nauw verband bestaan tusschen het onderwijs van Dr Janssen en de heerschende zienswijze van de z.g. gemeene gratie.... Haast zouden we durven zeggen, dat deze twee te zamen staan, of vallen. Zij staan tot elkander in verhouding als wortel en tak, als fondament en bovengebouw" (bl. 79, 80). Deze voorstelhng van zak'en is uiterst geschikt om de Amerikaansche broederen schrik in te boezemen. Immers is Dr Janssen aangeklaagd, omdat hij in zijn onderwij's aan Schriftkritiek zou hebben gedaan. En nu hangen de schrijvers voor hun lezers het schrikheeld opi: denkt erom, als gij de leer der gemeene gratie voorstaat, dan moet ge tot de Schriftk'ritiek voortschrijden. Gelijkt dit niet een' weinig op opzweepen. Wij vertrouwen echter, dat de Amerikaansche Gereformeerden zich daardoor niet zullen laten bang maken. Wij kunnen, hén geruststellen. In onze Gereformeerde Kerken wordt geen SchnftkritieK geduld en wordt toch algemeen de-leer aer algemeene genade aanvaard. Hier spreken de feiten.

Ook het kritisch onderzoek van de heeren Hoeksema en Danhoff volgen we niet van stap to't stap. Reeds door anderen in Amerika werd opgemerkt, dat de schrijvers met Kuyper een citaten-

spel drijven. Zij kiezen de citaten zóó, dat aan Kuyper nooit zóó bedoelde gedachten worden toegeciiclit. Zij bestrijden Kuyper's werif' van „De Gemeene Gratie" met diens „E Voto", maar ze verwijzen daarbij niet naar die plaats, waar Kuyper uitdrukkelijk te kennen geeft, dat de natuurlijke mensch ook nu nog „goed'' kan doen, hoewel dat dit een „goed is" zonder geestelijken wortel. „Voor do aarde „goed" genoeg, maar niet „goed'' voor God en naar de weegschaal van zijn heiligen hemel" (l-' bl 54 v.). En nu verzoeken wij da schrijvers dringend om één plaats te noemen uit Kuyper's „Gemeene Gratie'", die daarmede in strijd is. Al noemt Kuyper in zijn „R Voto'.' de gemeene gratie niet, do zaak zelf komt ér •\^6l degelijk in voor.

Mede kan als ernstige grief worden ingebracht, dat waar zij Kuyper's beschouwing van de weten-, schap' aan kritiek onderwerpen, zij daaraan nie6 zijn „Encyclopaëdie" ten grondslag leggen. Daarin toch heeft Kuyper een uiteenzetting van „Tweeërlei • wetenschap" gegeven en het is meer dan noodi zakelijk, dat de schrijvers daarvan van te voren hadden kennisgenomen. Met een paar citaten uit het werk van Ds WincJcel kan men tocJi niet volstaan. Men moet scheppen uit de bron zelf. Anders loopt men gevaar zijn wetenschappelijfcen naam te verliezen.

De schrijvers spelen ook anderen tegen Dr Kuyper's gemeene gratie-leer uit, b.v. Dr B. Wielenga, . Wie nu onzen mederedakteur kent — de schrijvers houden het ons ten goede — zal hierover zeker glimlachen, zoo hij niet een luiden lach doet opklinken. Laten de heeren Hoeksema en Danhoff bij Dr Wielenga zelf maar eens Informeeren, wat de reden daarvan kan zijn.

Welnu, heel dal citatengegooöhel is den schrijvers onwaardig.

Vroeger reeds wraak'ten wij het genade-begrip der schrijvers. Op één punt bekennen zij ongelijk. Zij vinden nu ook zelf, dat hun uitdrukking , .overflow o£ grace" (overloop van genade) niet deugt. Maar overigens rédeneeren zij met breede woorden over onze argumentatie heen.

Zelfs vroegen wij ons af, of ze ons wel hebben begrepen. Tenminste, zij leggen ons beweringen in den mond, die ons geheel en al vreemd zijn. Draagt gehaastheid hierVan de schuld of heelt hiun opvatting zich zóó bij hen vastgezet, dat zij niet meer in staat zijn anderer opvattingen onbevangen te lezen?

Erger is, dat hun verkeerd genade-begrip hen nu ook leidt tot een verkeerd zondebegrip. De zonde heeft-volgens hen het organisch verband der dingen intak't gelaten. Wel maken zij gewag van den vloek, die over het aardrijk gekomen is, maar die heft den organischen samenhang der dingen niet op. De zonde doet zich alleen gelden in geestelijk-ethischen zin.

Hoe miskennen zij daarmee het schrikkelijk karakter der zonde!

Welk een ondiepe zonde-opvatting ligt daaraan ten grondslag!

De groote desorganiseerende macht der zonde wordt daardoor ontkend.

Het physisohe Ic'waad, door heel de ChristeUjke Kerk beleden, wordt door hen uitdrukkelijk geloochend.

Zij sluiten er het oog voor, welk een desorganisatie er ook in de physisohe wereld heerscht. Hoe is zoo iets mogelijk? De mensch stond toch in de schepping niet als een eenling. Zoodra 'hij' de zonde voet gaf, moest de desorganisatie in heel de soliepping zichtbaar worden.

Gelukkig is de pliysische wereld, de natuur en het natuurlijke leven nog niet geheel gedesorganiseerd. Dat' danken wij aan de algemeene genade Gods. Maar omdat de heeren Hoeksema en Da.nhoff daarvan niet weten willen, verkondigen zij, „dat de zonde in dit bestand der dingen geen wezenlijke verandering heeft aangebracht". Alsof de dood niet heerschte ook' in de natuur! Alsof er geen verdervende machten in de scihepping rondwaren! Alsof er, men lette slechts op.de dierenwerekl, geen onophoudelijke strijd gevoerd wordt op leven en dood! Alsof de natuurrampen den organischen samenhang vaak niet op-wreede wijze verstoren!

En wanneer dan de schrijvers de zonde en haar gevolgen tot de menschenwereld bepterk'en, dan stellen zij zonde en genade als twee, wel tegenovergestelde beginselen voor, die langs organischen weg zich ontwikkelen.

Alsof de zonde ooit een organische ontwikkeling kon doormaken, waar zij in aard en wezen desorganisatie is. Men kan dan evengoed van de organische ontwikkeling bij een lijk spreken. De zonde kan zich nooit langs organischen weg ontwikkelen. Ze 'Kan alleen verscheuren, verwoesten, ont-])inden. En de genade dient juist om die ontbinding tegen te gaan.

De leer der algemeene genade leert, dat de zonde niets goeds in den mensch overlaat, noch in hel nalimrhjke, noch in het geestelijke.

De predikanten Hoeksema en Danhoff leeren, dat ondanks de zonde er. natuurlijke gaven in de wereld en in den mensch overblijven en dat de mensch alleen van de geestelijke gaven wordt be­ roofd, in dien zin, dat deze in omgekeerde richting werken.

Calvijn, Kuyper, Bavinck leeren, dat de enkele natuurlijke gaven, die bij den mensch nog worden gevonden, door een apajrte daad Gods, waartoe Hij niet verplicht was, zijn geschonken.

De heeren Hoeksema en Danhoff leeren, dat da mensch alle natuurlijke gaven nog bezit en dat die hem van scheppingswege toekomen.

Het verschil komt dus hierop neer, dat men van beide zijden belijdt, dat de mensch van nature geestelijk dood is, onbekwaam tot eenig goed en geneigd tol alle kwaad, maar dat volgens Calvijn CS. som.mige natuurlijke gaven alleen als genadedaad (in ruimeren zin) allen menschen toevloeien en volgens Hoeksema c. s. alle natuurlijke gaven allen menschen op grond van de sdhepping toevloeien.

De zonde-opvatting van Calvijn c. s. is dus ongemeen ernstiger.

Welke echt Gereformeerde kan er ook maar een oogenblik aan twijfelen, aan wiens zijde hij zich moet scharen?

Of we nu het woord „Misverstand" maar niet voor .„Dwahng" zullen inruilen, waar de broeders' Hoeksema en Danhoff zoo ver gaan.

Op het oogenblik nog niet.

Toegegeven moet worden, dat zij zich hoe langer hoe dieper in het moeras inwerken.

Maar men ontdekt in hen nog zulk een onklaarheid, en aa.n den airderen k'ant zulk een willen • vasthonden aan fundamenteele waarheden, dat men niet te spoedig van „dwaling" moet spreken.

Zij verkeeren m.i. nog in het stadium van onopgehelderd denken.

Apollos stond den weg des Heeren ook niet helder voor oogen. Toch sprak' Paulus niet van „dwaling". Hij wilde alleen, dat hij van beter zou worden onderricht.

Hier te lande was er ook een tijd, dat men schermde met het woord „organisch". En als het een tegenstander betrof, luidde het passeerwoord „pantheïstisch".

We zijn het door Gods genade zonder twisten te boven gekomen.

Moge het ook in Amerika zonder scheuring te­ rechtkomen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1924

De Reformatie | 6 Pagina's

Het geschil tusschen onze Amerikaansche broederen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1924

De Reformatie | 6 Pagina's