Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onder den drang der bezuiniging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onder den drang der bezuiniging.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nieuwe onderwijsp1annen.

I.

Weer staan we voor nieuwe veranderingen op het terrein van het onderwijs. De technische herziening is na.uwelijks voorbij, of een andere herziening schrikt ons volk en de volksvertegenwoordiging op', en van rust schijnt op dit gebied geen sprake te kunnen zijn. Het is „all in the making". De eene wijziging volgt de andere op den voet, en het schijnt wel of alle aanvallen van reconstructie en reorganisatie zich op het departement van onderwijs richten. Nu is het de gevreesde en toch. noodzakelijke, de beschimpte en toch onvermijdelijke, de onaangename en toch zegenvolle bezuiniging, die met name de lagere school op andere wegen dwingt. Zij is de „hoofdschuldige" aan de dingen, die in den laatsten tijd ons gemoed uit zijn evenwicht gebracht hebben, en wie een onderzoek instelt naar het moederschap van het bekende koninklijk besluit over den toelatingsleeftijd en van het ingediende wetsontwerp tot wijziging van de leerplichtwet en lager onderwijswet 1920, moet bij haar terecht komen. Zij vraagt haar offers iiiet het minst op hiet terrein van het onderwijs, en wie met onbevangen blik den gang der zaken in de laatste jaren gadeslaat, en de royaliteit beziet, die op dit terrein den toon aangaf, zegt, zij het dan met een zucht: geen wonder!

Hoe wil de regeering nu bezuinigen? Zij doet dat op de volgende manier. Eerst door het bektende K. B.

„De kinderen, die tot eene school voo-r gewoon, lager onderwijs wtorden toegelaten, moeten bij het begin van het schooljaar of van den schoolcarsus den leeftijd bereikt hebben va, n zeven jaren, verminderd met zoioveel tijd als de helft bedraagt vsm den klasseduur dier school. Onder schooljaar ai schoolcursus wordt verstaan de in het leerplan der schoiol vastgestelde klasseduur."

Van-dit K. B. zeggen de Mede de e ling en van den Schoolraad het volgende:

De meeste lagerje sc-bolen - hebben een klasseduur van één jaar. Voor zulke scholen is de minimum-leeftijd van toelating dus 6V2 jaar (tot dusver 51/2 jaar).

Dit K.É. is op' 19 Januari 1924 in werking, getreden.

Bij de eerstvolgende toelating van leerlingen zal men er dus rekening mee moeten hoitden. Naar - wij vernemen, staat het Departement van Onderwijs oipi het standpunt, dat het K.B, , niet geldt voor de oude ulo-en mulo-scholen volgens drs Wet van 1878. Voior deze scholen geldt zelf geen enkele minimum-leeftijd van toelating. Dit is een gevolg van de redactie van art. 11 der L. O.-wet 1920, dat spreekt van een , , school voor gewoon lager onderwijs". Zij' kunnen b.v. leerlingen van vijf jaar opnemen en (nu art. .58 geschrapt is) ze meetellen voor de subsidiën!

Nu de meeste scholen dit jaar geen eerste klas zullen kunnen opnemen, achten wij het niet overbodig, eraan te herinneren, dat de subsidiën over het gehoele jaar 1924 berekend blijven naar het gemiddeld aantal leerlingen over 1923 (art.* 28, 60 lid, der wet).

Nu is echter de inwerking-treding van dit koninklijk besluit wel uitgesteld (en wie weet, wat uit dit uitstel nog voortvloeit), maar dit geeft ons geen vrijheid' om met dezen maatregel verder niet meer te rekenen. Wij moeten wel terd'ege het feit onder de oogen zien, dat de leeftijdsgrens van 51/2 op 61/2 jaar is gebracht, en het a.a.ntal leerjaren naar beneden met een jaar is verminderd. Daarmee in overeenstemming heeft de regeering in de tweede plaats het reeds genoemde wetsontwerp ingediend, waarbij het verplichte zevende leerjaar wordt prijsgegeven, en voorgesteld wordt, (ik neem alleen die artikelen op) het derde en vierde lid van artikel 3 der leerplichtwet als volgt te lezen:

„E> e verplichting eindigt, zcodra het kind zes jaren leerling eener lagere school is geweest en het alle klassen doorloopen heeft, of, voor zoover het onderwijs gegeven wordt in klassen, die samen een langeren leertijd dan zes jaren innemen, zoovele klassen, als samen een leertijd van zes jaren omvatten, met dien verstande, dat in het laatste geval de verplichting niet eindigt, voordat het kind den twaalfjarigen leefdjd bereikt en de klasse, waarin het bij het bereiken van dien leeftijd geplaatst was, doorloopen heeft. De verplichting eindigt in - ieder geval, indien het kind de klasse heeft doorloopen, waarin het bij het bereiken van den dertienjarigen leeftijd was geplaatst.";

en het tweede lid van art. 3 der L. O.-wet Ttot en met 31 Dec. 1929) als 't volgt:

„2. Het gewoon lager onderwijs, voor z-oover het geheel of gedeeltelijk uit openbare kassen wordt gegeven in schalen met ten minste zes achtereenvolgende leerjaren. Het leerplan omvat voor de eerste zes leerjaren de vakken, in artikel 2 vermeld onder a tot en met k. Daaraan kan het het vak, in dat artikel vermeld onder r, en kunnen voor het hoogere leerjaar of de hoogere leerjaren bovendien een of meer der andere vakken.

in dat artikel vermeld ander 1 tot en met u, worden toegevoegd. Waar bijzondere omstandighede-n. daartoe aanleiding geven, kunnen Wij vergunning verleenen, dat het onderwijs aan eeno of moer bepaalde scholen minder dan zes achtereeavolgonde leerjaren omvat."

Alle artikelen kan ik niet opnemen.

Dat zou teveel plaatsruimte vergen.

Ze zijn wellicht bij onze lezers wel bekend. Wtant deze wijziging is een zaak' van het grootste belang. Voor de ouders, die met gemengde gevoelens vernamen, dat hun kleine „bengel" van zes jaar nog een jaar moest vvachten, eer de schooldeuren zich openden. Voor de onderwijzers, die met vreeze deze bezuiniging tegemoet zien. Voor de besturen, die voor 'nieuwe moeilijkheden staan, en voor wie al niet. Het is dan ook geen wonder, dat over deze dingen heel wat gepraat en geschreven, is, en ik zou het niet graag op mijn geweten hebben, dat „De Reformatie" in dezen als het graf zweeg. Daarom veroorloof ik mij enkele opmerkingen, die op beide èn het K. B. èn ïiet wetsontwerp betrekking hebben, en bedoeld zijn, om in de taal van den heer Wirtz te spreken, als opmeAingen van een leek.

Het eerste wat ik wil zeggen, is dit, dat mij niet duidelijk is, waarom, zooals het K. B. wil, de regeering begonnen is voor alle scholen naar beneden een jaar af te kappen. Ik vermoed wel, dat dit geschiedt in verband met de arbeidswet, die de minimumgrens van 13 jaar stelt^ maar ter wille van deze bepaling mag toch niet over 'tgeh'eele land' het onderwijs aan zulk een regel gebonden worden. Dat is een uniformiteit, die doodt. Wat noodzakelijk is voor fabriekoentra b.v. is nog niet gewenscht voor andere plaatsen en streken, en waarom weer een dergelijke centralisatie, die met de verscheidenheid in het leven iiiet rekent? Af gedacht nog van de bepaling zelve, heb ik bezwaar tegen haar algemeenheid, die alle sdh'olen dwingt naar denzelfden ijzeren regel, en om die reden aan de vrijheid van het onderwijs afbreuk doet. Daarom sympathiseer ik van hiaxte met de gedachte, die door meerderen geuit is, dat de regeering de wet zoo regele, dat zij slechts voor zes jaren subsidieert, doch het aan de scholen overlaat, of die jaren zullen vallen tusschen 6 en 12, dan wel tussehen 7 en 13 jaai-. Zulk een vrijheid breekt de uniformiteit, en die breuk is in onzen tijd van gelijkmaking en nivelleering, van centralisatie en valsehe gelijkheid wel noodig. Over de leeftijdsgrens van 6Va jaar zal ik' niet veel schrijven. De paedagogen zeggen, dat een kind niet jonger de school moeten bezoeken, en zij zouden de jongens en meisjes nog wel een jaartje later willen ontvangen, maar ik gevoel toch ook veel voor de ouders, die niet begrijpen, waarom hun kind van zeven jaar b.v. nog niet naar school mag, en ontevreden worden.

Doch er zijn meerdere bezwaren.

Men mag ook niet voorbij zien de moeilijkheden, waarin tal van onderwijzers en onderwijzeressen komen, die in het onprettige vooruitzicht leven tot het getal wachtgelders te worden verzameld. Ik weet wel, dat dit bezwaar door velen zal worden aangevochten met de bewering, dat zooveel arbeiders en kantoorbedienden, zooveel ambtenaren en militairen ontslag krijgen, en zeker, dit feit kan niet wonden ontkend, maar het blijft desniettemin droef. Het woord ontslag beteekent voor ieder, die het treft, zorgen en moeite. Het houdt een wereld in van tegenheden, en wellicht van gebrek, en we mogen deze dingen niet lichtvaardig bezien. Wachtgelders kosten ook geld. Werkeloosheid wordt tenslotte duur, en het is h'ard, onmiskenbaar hard, dat op het terrein van het onderwijs de ruimte en de weelde, de onverantwoordelijke weelde nu wijken moet, neen niet voor normale toestanden, maar voor een versobering, die scherp gevoeld zal worden, en sterk.in het leven zal ingrijpen. Ook hierop mag wel eens de nadruk worden gelegd, opdat ieder, wiens betrekking en verdienste vrijwel veilig is, met de „ontslagenen" raeeleve, en de ellende van velen meegevoele. En het is voor onze regeering geen aangename zaak, maar een bittere noodwendigheid, dat zij om ons volk en de gemeenschap te redden, voor tal van enkelingen de toekomst donker moet maken.

Dit meer in het algemeen. Nu kom ik tot het meer bijzondere. Er zijn bezwaren, die ondervangen moeten worden.

Ten eerste moet onder oogen worden gezien , de moeilijkheid, waarin de schoolbesturen geraken, . met betrekking tot de waarborgsom. Wat toch is het geval. Gaat het K. B. en de wet door, dan zal practisch een school voor gewoon lager onderwijs in veel gevallen in de eerste jaren slechts vijf leerjaren tellen. Een eerste klas kan in '25 niet worden gevormd. Het rijk geeft voor het zevende leerjaar geen vergoeding meer. Er blijven dus slechts vijf leerjaren over, wat natuurlijk een aanzienlijke daling van het getal leerlingen ten gevolge heeft. Maar hiervan is weer het gevolg, dat de waarborgsom, die een schoolbestuur overeenkomstig de bekende artikelen der L. 0.wet gestort heeft, buiten schuld Van het bestuur, geheel of gedeeltelijk kan verloren gaan, en dat zelfs het recht op subsidie kan verspeeld. Hiermede dient terdege gerekend te worden, en overgangsbepalingen zijn / beslist noodzak'elijfc. Over het andere de volgende week.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Onder den drang der bezuiniging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's