Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KUNSTZINNIGHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUNSTZINNIGHEID.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Conclusie van het eerste artikel: Dit bedoel ik te bespreken: moeten wij een andere hpuding tegenover de kunst aannemen dan Dr Kuyper? Zoo niet, kan er een program van actie worden opgesteld? Zoo ja, welke behoort die andere houding te zgn. Het „eerste geslacht" kon door Dr Kuyper nog niet tot hoog kunst-interesse worden opgekweekt. Het „tweede geslacht" deed iets van zijn kunstzinnigheid blijken en concentreerde dat op huis en kerk. Het „derde geslacht" voelt behoefte om de vleugelen van den kunstzin breeder uit te slaan. Hier en daar ontbrandde reeds een konflikt tusschen het tweede en derde geslacht ovel de kunst. Men mag dit niet te tragisch, maar ook niet te luchthartig opnemen. Het is thans de tijd, om Kuyper's Calvinisme en Kunst te bestudeeren. En dit sta voorop: we hebben principieel te zijn ook in onze kunstzinnigheid. Heeft het derde geslacht geen reden zich op zijn kunstzinnigheid te verheffen, het tweede geslacht moet ook voorzichtig zijn in het leiding geven. Vooral mag het de oudere, . de klassieke kunst niet eenzijdig verheerlijken. Onze (ijd vraagt eigen kunstuitingen. Ook in deze dient het herwakend Calvinisme trouw te blijven aan zijn doelstelling: geen repristinatie.

V. (Slot.)

Trouwens, , op ander gebied zoekt men zicih ook voor repristinatie te hoeden.

Wie leest gaarne ide oude drukken onzer vaderea ais hij nieuwe kan maciitig worden?

Men mag Ihet oud-Hollandsoh binnenhuis bewonderen zooveel men wil — en het verdient dit ook —, maar wie zou het heden nog gaarnq in ongerepten staat bewaren?

Wie zal op litterair terrein ooïdeelen: al die nieuwerwetsche snufjes bevallen me niet, jongens, Huyghens, Cats, Revius moeten weer uw auteurs

worden ? Welke huisvrouw wil weer terug naar het spinnewiel?

Wie zou gaarne op de ouderwetsohe wijze geopereerd worden ?

Wie zou zich, gelijk onze vaderen, weer willen aansluiten bij de Aristotelische en Thomistische wijsbegeerte?

Welk taalgeleerde zou zich met de talenkennis van onze beroemde mannen van weleer willen tevreden stellen?

Men moet eerbied hiebben voor de talenten, welke God onzen vaderen schonk.

Men kan zelfs eenige jaloezie voeden.

Men kan nog verder gaan en oordeelen: zulke mannen bezitten we thans niet meer, hoewel men daarbij niet mag vergeten, dat men de grootheid van persoonlijkheden beter op verren afstand dan van dichtbij kan konstateeren.

Maar dat alles geeft nog niet het recht het vonnis over onzen tijd uit te spreken, als zou hij lijden onder een gemis aan talenten.

En wat de kunst aangaat, mag men niet zonder nader onderzoek oordeelen, dat onze tijd kunstloos zou zijn.

Ook wanneer men aanneemt, dat wij leven in een pieriode van decadentie (verval), dan bewijst dit nog niets ten opzichte van de kunst. W.ant de kunstgeschiedenis toont het meer dan eens, dat, wanneer de eigenlijke bloeitijd bij een natie over het hoogtepunt heen is, de kunst haar bloeitijdperk intreedt.

Ten deze ga men niet van algemeene regelen uit, maar beoordeele ieder kunsttijdvak op zichzelf. En eigenaardig is het op te merken, hoe spoedig het. oordeel van de massa kentert.

Toen Berlage's Beurs voltooid was, schreeuwde zoo wat iedereen, dat hij zich een monument van kunstonmacht had gesticht.

Daartegenover werd het Postkantoor in de hoofdstad geprezen.

Velen zijn echter van - hun vonnis bij zichzelf in hooger beroep gegaan.

Zij spreken thans juist andersom.

Men had eenigen tijd noodig om aan het nieuwe te wennen.

Maar dat de Amsterdamsche Beurs werkelijke bouwkunst is, wordt door steeds meerderen erkend. Iets anders is het natuurlijk of het kunstbeginsel, dat daarin is uitgewerkt, het onze is.

Maar dat het kunst is, begint hoe langer hoe meer vast te staan.

Zoo ging het ook reeds bij de nieuwere schilderkunst.

Hoe werd er in het eerst mee gespot!

Hoe doen zij, die zich aan het klassieke vastklemmen het nog!

Span een doek, heeft men wel gezegd, zet daarbij eenige potten verf en een koe. Zorg, da.t het beest zijn. staart telkens in een der verfpotten laat hangen, dan zal hij die Vanzelf tegen het doekf slaan. Stuur het beest na een half uur de wei in. Lijsi het doek in en laat op een koperen plaatje graveeren: herfststemming, of; winternacht, of: stormgetij, en als ge het - dan-\!: eet geplaatst te krijgen bij Buffa in de Kalverstraat, tien legen één dat er een dwaas tegen aanloopt en gij het tegen een zoet prijsje verkoopt.

Het moet toegestemd, dat sommige nieuwere schilders het er naar gemaakt hebben, dat de kunst van heden naax beneden werd gehaald.

Toch mag over dien 'k'am niet heel de nieuwere schilderkunst geschoren.

En onderstel het somberste al eens, dat onze tijd niet bij machte was echte kunst voort te brengen, dan zou des te meer worden gearbeid om tot ware nieuwe kunst te komen.

Met de oude mogen we in geen geval tevredeii zijn.

Het Calvinisme zou dat het krachtigst propiageeren.

Geen repristinatie!

Om al wat ik nog zou willen opmerken, in dit slotartikel af te handelen, .gaat niet.

Trouwens, met tien '"artikelen meer zou ik nog niet gebaat zijn.

Bovendien geef ik er uit praktisch oogpunt de voorfceur aan, dat deze stof meer met mondjesmaat wordt toegediend.

wordt toegediend. Wie werkelijk wil voorlichten —• en dat wil toch' ieder schrijver — ma, g niet alles wat zijn hoofd en hart beweegt, opeens uitstorten.

Een weekblad als het onze biedt het voordeel, dat men er met tusschenpoozen telkens op kan terugkomen.

Doch wat we niet mqgen nalaten is een zékeï program van aktie te ontvouwen.

Het is ons zoowel om de beginselen als om de

toepassing der beginselen ie doen. Reformatie roept altijd op tot de daad.

Nu plaatse men evenwel program hier tusschen aanhalingsteekens.

Want van een uitgewerkt program kan in dit stadium, waaxin het ontwaakte Calvinisme nog zulk een gering kontakt met de kunst onderhoudt, moeilijk de rede zijn.

Wat hier ontwikkeld wordt, draagt vanzelf een voorloopig karakter.

Vooropgesteld moet, dat de wetenschap hier een taak heeft.

De kunst behoort tot de wereld der verschijnselen.

En nu mag de wetenschap geen dier Verschijhselen door haar geschoold denken ononderzochfc laten.

Zij heeft integendeel die verschijnselen in logisch verband met elkander te brengen, ze te systematiseeren.

Wordt ze geplaatst voor de Op'enbaxing, danhleeft de Theologie die tot in bijzonderheden 'na te speuren en de kroon op dat werk wordt gezet door de Dogmatiek.

Maar ook de religie als zoodanig doet zioli als verschijnsel voor. Nu is religie niet hetzelfde als openbai'ing. Het is de meer of minder zuivere subjektieve neerslag van de openbaring. De religieuse verschijnselen te bestudeeren ligt op den weg van de godsdienstfilosofie.

Zoo heeft men naast de Theologische Ethiek ook een Filosofische Ethiek.

De natuur is evenzeer verschijnsel. Niet alleen moeten de verschillende terreinen der natuur afgegraven, maar ook de natuur als compleet verschijnsel mag de aandacht der wetenschap niet ontgaan. Hier heeft de Natuurfilosofie haax woord te spreken.

Niet anders staat het met de kunst. Hoewel de kunst menschelijke schepping is, dringt zij zich toch als verschijnsel aan ons op'. Ook dat mag door de wetenschap niet worden verwaarloosd. Het deel van de wetenschap', dat dit tot objek't heeft, zou ik willen heeten: Kimstfilosofie.

Gewoonlijk 'vs^ordt het anders genoemd en wel Aesthetiek. Maar over de grenzen van de Aesthetidfc is men het niet eens. Aesthetiek l^eteekent eigenlijk: Schoonheidsleer. Sommigen rekenen er dan ook het schoone in de natuur toe. Anderen willen er ook , in opnemen de Öi'eorie van het schoone, de manier om het schoone te reproduceeren en te scheptpen.

Hoe nauw Aesthetiek en Kunstfilosofie ook' .aan elkander verwant zijn, toch bestaat er tusschen beide een aaiimerkelijk verschil. Het voorwei'p; van het eerste is het schoone, dat Van het laatste alleen de kunst.

In de Kunstfilosofie gaat het dan ook grootendeels om de beginselen en de normen in de k'unst.

Voor de rechte beoefening der Kunstfilosofie is weer vereischt grondige studie van de Kunstgeschiedenis. Kunstfilosofie en Kanstgeschiedenis moeten tegelijk beoefend'. Ma, ar in de uitwerking heeft de Kunstfilosofie den voorrang. Die moet uit de Kunstgeschiedenis, of liever uit de kunst zelf, maar dan toch ook in haar historisch proces, de principiën, waarover we boven spraken, hebben opgediept. Daarover moet ze tot diepere reflexie (nadeaa'ken) en tot stelselvorming komen. En eerst daarna kan er een Kunstgeschiedenis worden geschreven, waarin dan vonnis gestreken wordt over wat aan de ware kunstbeginselen beantwoordt én wat niet.

En die kunstbeginselen vormen weer niet een wereldje apart, maar hangen onlosmakelijk samen met onze andere beginselen.

Dat daarom het Calvinisme tot een eigen Kunstbeschouwing moet komen, is daarvan de onmiddellijke gevolgtrekking.

Jammer genoeg echter mangelt het ons aan zulk een Kunstfilosofie.

En het biedt ons weinig troost te vernemen, dat ook de Openbare Universiteiten te dien opzichte zijn fnisdeeld.

De Vrije Universiteit h'eeft ook' op dit gebied veel aan Dr A. Kuyper verloren.

Zijn colleges over Aesthetiek, ook al werden de systematische lijnen niet altijd gevolgd, schaften den kunstzinnigen student genot en houvast tevens en pirikkelden natuurlijkerwijze tot levendiger interesse.

Dan — ook hierin heeft hij slechts een fragment achtergelaten, dat in niet altijd betrouwbaxe collegediktaten hier en daar verborgen ligt.

Hoe heuglijk' zou het zijn, indien thans, nu de kunstzinnigheid bij het derde geslacht opwaakt, van de Vrije Universiteit leiding kon uitgaan!

Er wordt edhter van de Vrije Universiteit al zooveel verwacht.

De een acht dit, de ander dat het meest noodzakelijk.

Maar zeer stellig is een college in de Kunstfilosofie - ~ wel te onderscheiden van de KuUuurfilosofie en de Kultmirgeschiedenis — en daarop volgend een college in de Kunstgeschiedenis een ernstig desideratuur (uitgesproken verlangen).

Of zou een kunstzinnige, tevens filosofisch geleerde, buiten onze Universiteit, door hst schrijven Yan een handboek, de behulpzame hand kunnen reiken ?

Zoolang we echter zulk een Kunstfilosofie missen, zal men zich meer door instinct, of beter door intuïtie moeten laten leiden.

Want de kunstdrang is te sterk, dan dat hiei' eenvoudig tot afzijdigheid zou kunnen worden geadviseerd.

Wel mag, dunkt mij, aanbevolen, de kunstzinnigheid te concentreeren op die kunsten, waarin ons volk heeft uitgeblonken, en dat zijn de bouwkunst, de schilderkunst en de letterkunde.

In de beeldhouwkunst waren onze prestaties altijd gering. Ook onze muziekgeschiedenis telt niet zooveel mannen met een wereldnaam.

Anders staat het vooral met onze schilderfcmist. Die heeft waarlijk' internationale waardeering gevonden.

Met onze letterkunde ging dit bezwaarlijk, doordat onze taal in den vreemde niet zoo bekend was. Toch hebben we een rijken litteratuurschat.

En opi dit gebied wordt van onze zijde aan de kunstzinnigheid nog het meest tegemoetgekomen.

Wij hebben in onzen Calvmistiscben kring enkele letterlamdigen, die met eere mogen genoemd, ofschoon we gaarne zagen, dat de lijst zich wat spoediger verlengde.

Ook door artikelen in sommige onzer bladen wordt door bespreking van de produkten onzer nieuwere letterkunde de kunstzinnigheid aangekweekt.

„De Reformatie" heeft hier ook' haar aandeel in. Maar inzake de bouwkunst mocht wel meerdere voorlichting worden gegeven.

En inzonderheid inzake de schilderkunst, een kunst, die zoO' geheel bij ons volkskarakter past, een kunst, die men bijna de nationale mag heeten. Van onzen kant kon er zooveel meer interesse getoond worden in de schilderijen-tentoonstellingen, welke in al onze groote steden worden gehouden en waardoor men de nieuwere schilders ZOO' uitnemend leert kennen;

Vooral de atmosfeer leent er zich zoo toe, dat men, zonder zich te stoeten, - deze vruchten der algenieene genade genieten kan.

In de concertzalen ergert ge u aan het vaak wufte p'Ubliek, aan de zoover mogelijk ontkleede dames — zoover mogelijk p.l. om niet als naaktloopster door de .politie in verzekerde bewaring te worden gesteld — en aan den zwalm van de meest contrasteerende parfums, waarboven iemand soms de daarbij vergeleken welriekende rioollucht zou prefer eer en.

In de toonzaal daarentegen op z'n hoogst heeren met lange en dames met korte haren, alles heel sluiksch. Overigens gewoon, niet al te dringerig publiek.

Wie in of in de nabijheid van groote steden wonen, mogen, zoo het hun aan kunstzinnigheid niet ontbreekt, deze gelegenheden niet verzuimen. In den laatsten tijd lost op veel plaatsen de eene tentoonstelling de andere af.

In Amsterdam b.v., die van Piet van Wijngaardt, Toorop, Monnickendam en straks die van Vincent van Gogh, de meester van de nieuwste richting in de schilderkunst.

Daarbij mag het de bedoeling niet zijn zichzelf te suggereeren, dat alles „mooi" is.

In de schilderkunst werkt zelfs de kunstzinnige zich niet op eenmaal in.

Dat heeft zijn tijd noodig.

Langzamerhand leert men onderscheiden. Dan gaat het oog open voor de ideeën, waarvan het beschilderde doek het produkt is.

Zoo wordt men in staat gesteld om te gevoelen, welke ideeën het meest de Calvinistische levensbeschouwing naderen.

Dat bepaalt ten slotte onze houding.

Onze pers legge zich daarbij meer en meer op voorlichting betreffende de schilderkunst toe.

Ook ons blad hoopt hierin niet achter te blijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KUNSTZINNIGHEID.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's