Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijsbegeerte in steen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Wanneer we spreken over wijsbegeerte, dan denken we gewoonlijk aan hetgeen al zeer abstract is. De filosofie ligt nu eenmaal op het terrein, van het niet-concrete.

Toch heeft men bij de gewone beschc-awing in meer dan één opizicht ongelijk.

Men heeft ongelijk, wanneer men meent, iat we enkel met denken in aanraking komen op wijsgeerig erf.

Men heeft ook ongelijk, wanneer men meent, dat het bij wijsgeerige onderwerpen alleen gaat om hetgeen louter .abstract is.

Zeker, de wijsbegeerte is ongetwijfeld een zaak van beschouwing, van zien, van inzicht, van denken in meest volstrekten ziin. Maar het is niet enkel 'het denken, dat hier beteekenis heeft. Immers ook het innerlijk zijn van den denker zelf oefent een niet te onderschatten invloed. Er is een bekend gezegde, dat b.v. door Prof. Geesink met voorliefde wordt aangehaald: „wat voor' een filosofie men kiest, hangt slechts daiarvan af, wat voor een mensch men is". Nu moge, zooals in eiken algemeenen regel, ook hier eenig gevaar van overdrijving schuilen, er is toch ook een niet te vergeten factor mee benoemd, dien wij', specia^-l bij; het bespreken va.n de wijsgeerige richtingen van het heden, niet mogen onderschatten.

Ook zeer veel van de wijsgeerige inzichten uit vroeger eeuwen is verklaarbaar, wa.nneer we rekening houden met datgene, w.at de filosoof was, afgedacht van zijn filosofie.

In Kant b.v. vinden we telkens, weer terug den man, die van huis uit piëtist w.as. In Spinoza gaat nooit de Oosterling onder. In zieer veel van de Duitsche filosofie van de laiatste Jaren is de Duitscher op meer dan één plaats evengoed aan het woord als de filosoof, en in de Amerikaansche godsdienstpsyehologie b.v. zijn de menschen, wier beschouwing sterk beïnvloed is door de „revivals", de „opwekkingen" en de „opwekkingsmeetings", nooit in de psychologen ten onder gegaan.

Dat geldt ook zelfs van hen, die op gereformeerd standpunt zich stelden. Bij een groote b.v. §|ls Bavinck, is telkens weer de toon van den Bentheimsche te beluisteren; .afkomst en opvoeding geeft ook aan den wijsgeer een eigen stempel. En door welke nuanceering van een belijden men het meest wordt aangetrokken, hangt voor een goed deel slechts daa, rvan af, wat voor een mensch men is. Natuurlijk blijft hier ruimte voor de werking van de bizondere genade onzes Gods. 'V.an den eenen kant zóó, dat we zeggen, wat voor filosofie men kiest, • hangt óók daarvan af, of wij de dingen leerden zien, met „verlichte oogen des verstands". Zoodat op die wijze de regel, dat onze filosofie door ons „genoeg" wordt gericht en bepiaald, al zeer sterk wordt bevestigd. Maar dan dus óók zóó, dat er mogelijkheden zijn, door welke de „mensch" in den denker opgaia.t, bij het kiezen van een bepa.alden weg. Hetgeen evenwel niet wegneemt, dat toch ook hier onder invloed van den .aanleg van den mensch, de denker zijn eigen nuanceering zal vertoonen.

Maar niet alloen het feit, dat het gemoed invloed heeft, doet ons zeggen, dat de wijsbegeerte, die de onze is, niet enkel zaa, k is van het denken.

Er is in de wijsbegeerte ook' een sterken drang naar eonc reet-word ing.

Ieder wijsgeerig stelsel kent tenslotte zijh ideaal om zichtbaar en tastbaar te worden.

En dat behoeft allerminst verwondering te wekken.

Wij menschen, die niet alleen geestehjk, maar ook stoffelijk bestaan, kennen de behoefte naar stoffelijke uitleving heel sterk. Alles, wat onzie geest heeft gegrepen, moeten wij ook rondom ons in de zichtbare werkelijkheden zien.

Immers wijsbegeerte geeft levensbeschouwing. M.aar levensbeschouwing vraagt om een levenshouding. En een levenshouding vraagt om de mogelijkheden, om die levenshouding te kunnen uitleven. Zóó moet dus door onze wijsbegeerte ook onze lev6nsomsta.ndigheid en ons levensmilieu worden beïnvloed.

Daaruit is het dan ook te verklaren, dat telkens weer een nieuwe richting in de wijsbegeerte ook een nieuwe politieke constellatie in het leven riep. Diaaruit is het te verstaan, dal eenigen tijd na het baa.nbreken van een nieuwe filosofie er levensstroomen begonnen te dringen en te dreigen, die vroegen om een andere maatschappij-orde. En tevens begrijpen we zoó, waarom altijid weer "een bepaalde richting in politiek of maatschappelijk leven tot een wijsgeerig stelsel is terug te voeren.

Maar de volle consequentie van den 'drang tot zichtbaar-en-ta.stb, aar-wording van een wijsgeerig stelsel is daarmee nog niet tot uiting gekomen. Immers een filosofisch systeem heeft niet alleen een opvatting en een prediking omtrent de geestelijke dingen, maar ook een meening omtrent de waarde en de beteekenis van de stof.

Speciaal, waar het er om gaat, die stof te gebruiken als middel om bepaalde gedachten te symboliseeren, of waar aan de stof een eigen beteekenis wordt toegekend als draagster van het geestelijk leven.

Bovendien is er in den menschelijken geest een streving naar harmonie. Er moet overeenstemming zijn tusschen de wereldbeschouwing en de sprake, die uitgaat van de wereld rondom ons.

Hier is weer plaats voor twee opmerkingen.

In de eerste plaats wijzen we er op, dat niet ieders geest zóó fijn besnaard is, dat hij een innerlijke tegenspraak tusschen zijn wereldbeschouwing en de stoffelijke wereld, die hem omgeeft, merken, kan. Ofschoon er meestal tusschen die twee méér werkelijke harmonie bestaat, dat men, oppervla.kkig oordeelend, zou verwachten. V.oorbeelden kunnen dat duidelijk maken.

In het huis van den O. 'W.-er, walar kakelbonte kleuren en opdringerige druktemakerij een duidelijke taal spreken, is werkelijik eerst dan harmonie, wanneer de .arme geest zelf in het milieu ©en plaats heeft ingenomen. Zeker, het is de harmonie van het ónschoone, maar dan toch een overeenstemming tusschen innerlijk zijn, en uiterlijke verschijningsvorm, die er op wijist, dat zelfs hier in dit geestlooze milieu, de drang wordt gevonden, om rapport te vinden tusschen jeestelijk „zijn" en stoffelijke omgeving.

Er is ook een liefelijker beeld.

De eenvoudige boer, die zich een nieuw huis laai bouwen, wil den buurman, die zijn gevel deed sieren met „mooie" oement-opplaksels, niet navolgen. Hij voelt, indien hij in zijn eenvoudige fijnheid eerlijk spreken wil, dat dat onwaar is; en dat het bij zijn huis niet past. En er is bij velen op het platte land, die ten slotte „onder den drang der kinderen" meedoen aaii de mode-zucht om prikkerige goedkoope „kamerstoelen" te zetten in de plaats van de oude keuken-biez'enmatten, een noodgedwongen zich bukken; maar er blijft biji hen het besef, dat er bij die kinderen innerlijlka verarming moet zijn; anders zouden deze nooit dingen „die heelemaal niet staa, n" mooi kunnen vinden.

Maar dan is ten slotte ook de j, nieuw-modische aankleeding" van het boerenhuis weer een sprake van innerlijk ..„zijn" van een nieuw geslacht, en getuigt het opschikkerige van den nieuwen tijd van geestelijke verarming.

Ongetwijfeld zijn er evenwel ook op dit terrein, die zich volkomen laten leven. Zij aanvaarden de dingen, zooals zij ze ontvangen. Maar het voorkomen vcm dergelijke gevallen, is geen reden, om het bestaan van den algemeenen regel te ontkennen. Bovendien zou hier de vraag kunnen worden gesteld, of in deze gevallen niet geestloosheid de oorzaak is van de onverschilligheid voor het milieu.

In de tweede plaats moet hier een andere opimerking gemaakt.

Voor een groot deel kunnen wij onze omgeving ons niet vormen. De natuur rondom ons is er, en wij maken nooh vormen die. Hoogstens kunnen zij, die vrij zijn, om zich te bewegen, waarheen ze willen, zich een natuur-omgeving kiezen. Maar er zijn slechts weinigen, die niet door maatscha.ppelijke positie gedwongen zijn, in een bepaalde omgeving de harmonie van hun innerlijk zijn met het natuurleven te zoeken.

Nu kan dat inderdaad meestal met zieer goed gevolg.

Gods natuur is z; oo onmetelijk rij'k, zoo' eindeloos variëerehd, dat men, zij het dan ook niet overal in dezelfde mate, toch wel schier allerwege zich

vinden kan in een omgeving, die geheel hamioniëert met datgene, w, a, t wij noodig hebben. Ook hier verloochent zicli ons innerlijk zijn niet. Wij-, • die geschapen zijn naar Gods beeld, wiji, in wie de Logos Gods spreekt, gevoelen allerwegen de verwantschap aan de natuur, die door onzen God is gemaakt, door zijn Logos.

Maar is er alzoo aanpassing van ons innerlijk zijn en de natuur schier immer te vinden, anders is het daar, waar de mensch de stof omvormt tot maaksels van zijn hand, en waar hij de dingen maakt naar het beeld van zijn geest.

De leugen is in ons leven ingekomen.

Daarom kennen en weten wij niet, wat harmonieert met de natuur rondom datgene, wat wij vormen als het werk van onze handen.

Daarom verstaan wij niet, waar wij mogen spreken, en waar wij moeten zwijgen.

Daarom „doen" onze bouwwerken zoO' onwaar dikwerf.

Bovendien, wij verstaan de sprake van onzen God zoo weinig. En da, a, rdoor komt het, dat datgene, wat de sprake is van onzen geest, zoomenigmalen vloekt tegen hetgeen de taal is van Gods werk rondom. Maar we begrijpen wellicht ook niet, dat God door allerlei vorm s p' r e e k t, óók in zijn natuur.

En dat wij dus ook voor de vormen van ons werk, leidraad kunnen hebben in Zijn werk.

Is ons wijsgeerig denken in vele opzichten een nadenken van de gedachten Gods, dan moet daaruit noodwendig volgen, dat ons scheppend werken moet zijn een beelden van datgene, wat God ons eerst uit Zijn gedachte en uit Zijn werk heeft laten grijpen.

Maax zóó gaat er een wijsbegeerte spreken, ook in de doode steen. Zoo komt er gedachte, ook in het bouwwerk van de kinderen van onzen tijd.

Veelal heeft men zich verbaasd over de nieuwe bouworde, die allerwegen baan breekt. Het is inderdaad in menig opzicht geheel nieuw, wat men ziet.

In dit nieuwe ligt een wijsbegeerte.

In de thans aangevangen artikelen-reeks, die naar het plan een zestal artikelen omvat, zullen we trachten iets van dit nieuwe te begrijpen, en dat nieuwe aan critiek te onderwerpen. Niet vanuit vakkundig, maar vanuit wijsgeerig staiadpunt.

Om dan tenslotte eenige gedachten aan te geven, volgens welke, naar christelijke wereldbeschouwing, scheppende kunst heeft te leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Reformatie | 8 Pagina's