Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van en over Boeken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van en over Boeken.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Onze beschouwing van en over boeken betreft ditmaal een bekende en alom reeds populaire serie geschriften, de boeken van Ds H. J. Heynes.

Ds Heynes, predikant te Landsmeer, en dus levend te midden van noordhollandsche menschen en toestanden, heeft wat hij opmerkte en leerde kennen, in schetsen vastgelegd en in enkele Lundels verzameld, en deze bundels, waaraan voor eenigen tijd een derde werd toegevoegd, hebben zich sindslang de reputatie verworven, die ze verdienen.

't Is dan ook niet de bedoeling van dit artikel, Heynes' boeken te introduceeren; dat is niet meer noodig. Maar wel lijkt het mij geschikt eens te onderzoeken, welke nu eigenlijk de qualiteiten zijn van dit werk en waarom het zoozeer de aandacht trekt.

Beschouwing over menschen en toestanden, dat is de inhoud van Heynes' werk, samengevat in één algemeene karakteristiek. Nu kan zulks op twee manieren geschieden: in schetsvorm, zóó dat in een persoon of een zaak, waarvan verteld wordt, een karaktertrek of gewoonte is getypeerd, of zóó, dat menschen en dingen worden samengebracht in één verhalend verband. Beide vormen van dit realisme — want zoo moeten we de richting van dit werk toch benoemen — zijn in onze nationale letterkunde veelvuldig. Ik herinner slechts aan de '„Camera Obscura", „Waarheid en Droomen", „Schetsen uit de pastorie van Mastland" eenerzijds, aan de novellen van Cremer, den ouden heer Smits, Mark Prager Lindo' aan den anderen kant. Welnu, beide vormen vinden we ook bij Ds Heynes: de karakteriseerende schetsen in „Bij ons in Noord-Holland" en „Noordhollandsche Menschen en Dingen", het verbindend verhaal ia „Kinderen Noordhollands" i).

Zoo geplaatst tegen den achtergrond der geschiedenis, wordt aanstonds de eerste beteekenende eigenschap van deze boeken gezien. Ze zijn typisch nationaal, beide in opvatting en bewerking. Wat de Camera en de schetsen van Van Koetsveld in de vorige eeuw bedoelden en bereikten: 't uitbeelden van ons hoUandsche leven met de kleuren van moraliseerenden humor, dat is ook de sfeer van Heynes' werk. Vandaar dat men bij het lezen elk oogenblik aan de 19e eeuwsche realisten wordt herinnerd, en de effecten van hun humor 'terugvindt. Zoo goed nu als dezen hun beteekenis in onze literatuur danken aan dat nationale karakter, ' zoo is ook, door deze zelfde eigenschap, Heynes' werk voor onzen tijd van waarde. We zouden het kunnen noemen; 't humoristisch-realisme van de 20e eeuw.

In het licht van deze karakterbepaling worden voorts de verschillende eigenschappen van dit werk in hun juiste waarde gezien. Als we daarop wijzen in dit artikel, bepalen we ons tot de twee eerste bundels: het laatste boek, anders van constructie, bespreken we afzonderlijk, 't Gaat nu om een algemeen beeld van het soort. De paralel met de Camera doet u gemakkelijk de eigenschappen vinden.

Daar is vooreerst de eigenaardige positie van den auteur in 't verband van wat wordt verteld: soms op den voorgrond, met „ik" als verteller; dan zijdelings en op een afstand, „de dominee" ging, zei enz.; soms ook geheel verscholen achter een andere personificatie, b.v. die van een vijftienjarigen jongen, die over z'n vader spreekt. Dat brengt diezelfde levendigheid in de boeken, die de Camera zoo aantrekkelijk maakt. Ofschoon we immer zitten in Noordhollandsche dorpjes en onder noordhollandsche menschen, verveelt ons het milieu geen oogenblik, juist omdat er zooveel per-

sonen-en decorwisseling is. Lees eens na en naast, elkaar de beschrijving van Arie Lol, die „was kaashandelaar en dienstknecht Gods te Edam", die , de ziel had van een juichenden engel ©n daarbij veelal het gezicht (zette) van een oorworm" (N. H. menschen en dingen III), met die van „Vader", in de schets „Het heerschap" (Bij ons in N. H. VI). Dan ziet ge twee typen van Noord-Hollanders, maar ook, aan den toon van goedigen humor in de beschrijving van Arie Lol, den bonkig-oprechte, en dien van bijtend sarcasme in de teekening van den huichelachtig-lieven „vader", gevoelt ge, wat de Schrijver wil en dat deze boeken niet zijn verhalenbundels zonder meer. De afwisseling, die door deze en dergelijke stukken ontstaat, houdt de boeken frisch als de noordhollandsche weiluoht zelf is. Een tweede eigenschap van Heynes' werk is de zeldzaam fijne ironie, die uit elke beschrijving straalt, dat kostelijke cynisme in de teekening van de noordhollandsche mentaliteit, dat felle, niets sparende sarcasme, wanneer typen als „vader" of „oom Jansen" worden onderhanden genomen. Daardoor komt bonte schakeering in de schetsen, zooals de noordhollandsche luchten vol zijn van' grilligen overgang.

Staaltjes te noemen van deze ironie, dit cynisme of sarcasme, is misschien 't makkelijkste deel van geheel de bespreking van Heynes' boeken: ze zijn te plukken van elke bladzij, als de weibloempjes van het grasland, 't Is ook verleidelijk, want, als ge uw gelezen exemplaar doorbladert, ziet ge allerlei soorten van strepen, als de duidelijke sporen van uw genoegen bij het lezen. We hebben echter geen ruimte voor meer dan een enkele aanwijzing: zoo b.v. na de extatische ontboezeming over het Noord-Hollandsch kanaal, dat is: „de Pison, de Gihon, de Hiddekel, en de Frath van het Noord-Hollandsche weideparadijs, deze vier in één bedding", de opmerking, dat deze „remplafant" van lenige en soepele natuurnymfen" wel wat knokig en bonkig is, ma, ar — en ziedaar de pittige ironie — „zoo behoort het bij het volk, dat leeft aan zijn boorden. Ook dat volk recht en rechthoekig van levenswijsheid, en nuchter gelijk een paslijn van vlakheid en rechtuitheid". Of, ander voorbeeld, het betoog, dat het bij uitstek Noord-hollandsche vervoermiddel, ide hondenkar, symbool is van den vooruitgang, past bij den noordhollandschen geest, want deze is er ook een van vooruitgang, „maar op eigen manier, van. vrije richting, zóó vrij, dat er noch stuur in te ontdekken, noch berekening op' te bouwen valt!" Vooral ten aanzien van dezen geest van vooruitgang is Heynes' critiek geestig, maar scherp, vlijmend sarcasme meer dan luchte ironie.

De derde trek, dien we door alle vertellen en beschrijven heen steeds weer 'in deze boeken opmerken, is het moraliseerende, dat veelal hoofddoel van beschouwen blijkt. Men leze maar eens de herhaaldelijk voorkomende begrafenistooneelen, en de toespraken van de grafredenaars; de bespiegeling over de „geestelijke kroosslool", waarin de noordhollanders in groot aantal „zakken en zitten", over de leege noordhollandsche kerken, leeg, niet „omdat de noordhollandsche menschen geestelijk koud zijn, maar juist, omdat de noordhollandsche menschen zoo bang zijn voor de geestelijke kou", over de zucht tot redekavelen, den „eeredienst van de Maag", den nationalen zin e.d. Moralisatie altijd weer, maar dikwijls stekelig toch en fel. Bij al den humor en de luchtig-geestige wijze v; an vertellen is toch de duidelijke strekking van deze boeken ernstig, waarschuwend tegen godsdienatloosheid en geestelijke kilheid, tegen materialisme en laag-bijde-grondsche levensrichting — en dat is het moraliseerende van deze schetsen.

Ten slotte moet, in verband met al wat voorafging, gewezen worden op' den zeer eigenaardigen stijl. Zooals voor een deel de waarde van'de Ca, mera ligt in den stijl en de taal, 'zoo komen oot hier de genoemde eigenschappen juist door stijl en taal uit in haar kracht, 't Is moeilijk in omschrijving met woorden dezen stijl te karakteriseeren. Men doet het best zelf te lezen, en neme als voorbeeld van 't geheel het eerste hoofdstuk van „Bij ons in Noordholland", w, aia.ï „land-en volkenkimdig onderricht" wordt gegeven in 13 paragrafen. De stijl van dat stuk is die Vian beide bundels. Eén proeve: over den godsdienst in Noordholland. „De godsdienst is verwant aan het christendom. Er zijn godgeleerden en anderen, die dit ontkennen; maar dat moet liggen aan een gebrek in hun kennis, hetzij van het christendom, hetzij van den inlandschen godsdienst. Ik ben van gevoelen, dat de bij de Noord-Hollanders inheemsche godsdienst inderdaad een soort van christendom is. Want in hun kei'ken ligt op den kansel een bijbel, en zij passen goed op. Zij zeggen, dat het er minder op a, ankomt, wat wij gelooven, dan wat wij doen."

Zulke styleering, dit citaat diene ten bewijze, is naar ironie en sarcasme gebouwd en doet deze dus te sterker spreken.

In deze groote lijnen zijn m.i. de voornaamste trekken van het beeld dezer literatuur geteekend. Geen wonder, dat de lectuur van Heynes' werk gewild is. Elke eigenschap er van sluit aan bij onzen volksaard en de inhoud van de schetsen is bovendien altijd interessant en illustratief. In dit opzicht dienen ook genoemd te worden de stukken over den grooten watersnood en, dadehjk daaraan verbonden, de moralisatie over „hoog water" bij sommige menschen, die eigengereehtig en zelfingenomen zijn, want de natuur geeft aan de bewoners van het land hun volkskarakter. "In een volgend artikel spreken-we over Heynes' roman, maar in wat we thans zagen ligt reeds meer dan argument genoeg, om de lectuur van deze boeken aan te raden. Men zal zich stellig niet teleurgesteld gevoelen.

L. Penning.

Den 2en December is „oubaas" Piemring 70 jaar geworden en de hartelijke gelukwenschen, die hem 'van allerlei kant, door vertegenwoordigers van schier alle groepen van ons christenvolk zijn gebracht, hebben op treffende wijze bewezen, welk een groote plaats vader Plerming heeft in het hart van zijn lezers. In een aantal grootere en kleinere geschriften — de krant sprak van 73, — heeft Penning aan ons christelijk Nederland een kostelijk bezit geschonken en bij monde van vele sprekers is hem daarvoor de hulde der dankbaarheid gebracht.

De beteekenis van Pennings werk ligt wel allermeest hierin, dat hij gegeven heeft volkskunst in den besten zin van het woord, kunst, waarin de volksziel leeft en die tot de volksziel spreekt. Daardoor ook komt het, dat Pjennings boeken lectuur zijn voor oud en jong, dat de ouderen er evenzeer van genieten kunnen, als de jongeren er in „smullen". Diep-ernstig aan den eenen kant, snaaksch en vroolijk andererzijds is er de echte harmonie van het levensgebeuren in Pennings boeken en daardoor hebben ze de a.andaeht van eiken leeftijd. Ook is er een zeer eigen stijl ©n een wijze van vertellen, die boeit en bindt. En — voornaamste eigenschap — uit elk boek spreekt de gezonde geest van schriftuurlijke vroomheid, die voor christelijke boeken voorwaarde is. In ander verband wezen we op' de-moeihjkheid, die in dezen 85 de christelijke auteurs hebben te overwimien.'Welnu, Permings werk kan voorbeeld zijn en bewijs, dat niet slechts oplossing mogelijk is, maar zelfs een zeer positief resultaat te bereiken valt, bij oprecht zoeken en — dat moet er bij — technisch kunnen.

Ik herinner b.v. aan het kleine, niet algemeenbekende boekje van Penning „De Watervloed", dat m.i. proeve is van de beste christelijke kunst, die zich denken laat, aan de altijd nog gelezen „Transvaalsche Historische Verhalen", „Vredeburg", „De Olmhoeve", aan het mooie jongensboek „Onder de vlag van J. Pz. Coien", de meer voor ouderen bedoelde boeken over den Maccabeëntijd, die all© bewijs zijn van het zeer positieve, dat christelijke lamst bereiken kan.

Ook op ander gebied bewoog zich Ilenning met z'n geschriften over vaderlandsche-, kerk-, zendingsgeschiedenis. Maar z'n hoofdwerk blijft toch de historische vertelling en speciaal de Afrikaansche. Het epitheton „oubaas" is daarom even karakteristiek als juist. Onze Penning is oubaas Pemiing. Als zoodanig heeft hij veel gedaan van verder strekking, dan 't geven van .aangename lectuur over Znid-Afrika en z'n bewoners, heeft hij medegewerkt tot de verlevendiging van stam-besef en saamhoorigheidsgevoel, heeft hij meegestreden voor vrijheid en recht.

Daarom stemmen we gaar-ne mee in, in de vele blijken van. weerdeering, die hij mocht ontvangen op z'n gedenkdag.


¹) Alle uitgaven van W. ten Have, Amsterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Van en over Boeken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's