Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De menschvormige voorstellingswijze van God en van Zijn werk wordt in, de prediking meermalen aangetroffen. De vraag rijst, in hoeverre het anthropomorfisme, afgedacht van zijn wijsgeerigen en theologisohen grondslag, dienst heeft te doen in het leerend en opvoedend element der prediking. Het tweede gebod dat beeld-vorming den mensch ontzegt ten aanzien van God, die toch zelf zich van het beeld bedient, geeft reeds eenige aanwijzing.

II.

Wil men nu zicli rekenschap geven van de waarde of de waardeloosheid van het anthropomorphisme in de prediking, dan kan men niet volstaan met de opmerking, da.t God Zich in de bchrift menschvormig voorstelt. Want — reeds herinnerden wij er aan in verband met het tweeide geboid - -wat God mag, mogen wij nog niet.

En als daarom iemand zich zou willen beroepen op de anthropomorphistische voorstellingen van op de anthropomorphistische voorstellingen van den bijbel, dan zou er plaats zijn voor de vraag, ^of hij wel den bijbel leest in zijn geheel. Juist voor hen, die de gereformeerde beschouwing omtrent de bchrift aanhangen, is er reden voor die vraag. Immers, zij willen den bijbel niet lezen als een verzameling van losse stukken en boeken, niet als een bloemlezing van litteraire of religieuse werken en geschriften, maar als een eenheid, als het ééne boek van Gods Zelfopenbaring in Jezus Christus. Gereformeerden lezen, als zij óók in hun bijbellezen gereformeerd zijn, de Heilige bchrift .niet stuk voor stuk, niet boek voor boek, niet gelijkenis voor gelijkenis, maar zij aanvaarden de eenheid der bijbelboeken; zij zien er in een voortschrijden der openbaring van Oud-naar Nieuw-Testament, van schaduw tot werkelijkheid, va, n minder licht tot sterker licht, van profetie tot vervulling, van type tot antitype, van deze eeuw tot de toekomende eeuw, van een aanbidding in letter en schijnbeeld tot een aanbidding in geest en in waarheid, van steenen tot geestelijken tempel, van eerste tot tweede komst, van vleescli tot geest, van om-manteling der waarheid „om onzer grovigheid wil" tot ontmanteling der waarheid naar haar diepste wezen, naar haar eerst verborgen kern. De openbaring Gods schrijdt met ons voort van hetgeen van de eeuwen verborgen was tot hetgeen God bereid heeft voor die Hem liefhebben. Er is een tijd, waarin Jezus spreekt door gelijkenissen, maar ook een tijd, waarin Hij vrijuit spjreekt van den Vader. En wanneer het souvereine woord klinkt, het woord, dat alleen het Nieuwe Testament schrijven kon, en waarin de apostel, dien wij 11 e f d e s apostel plegen te heeten, de verheerlijking der christelijke kennis geeft, dan klinkt het tot het kleine hoopje eenvoudige zielen, die van den Geest gegrepen zijn: gij hebt de zalving vanwege den Heilige; en gij weet alle dingen; en gij hebt niet van noode, dat iemand u leere. In zulke tijden zijn de „vronwkens, die altijd leeren en nimmer tot kennis der waarheid komen" niet alleen voorwerp vlan medelijden; zij worden ook in staat van beschuldiging gesteld. Maar in elk geval moet men die .vronwkens haastig uit haar zoete onwetendheid en zachte verwarring trachten op te voeren naar hooger plan.

Want dit is de lijn' der ontwikkeling in de geschiedenis der Godsopenbaring: terwijl de duivel almeer geeft voor het oog van bet lichaam en al minder voor dat der ziel, daar is Gods weg precies andersom: Hij schenkt op den duur al minder voor het lichamelijk en al meer voor het geestelijk oog. In de lijn der zondige ontwikkeling ligt aan het eindpunt der wegen van leugen een wereld, die door de satanische macht overdekt wordt met „wonderen en teekenen"; maar het zijn „wonderen en teekenen" der leugen. Daarentegen wordt op het terrein van den Geest het - wonder almeer teruggetrokken, en hetgeen uiterlijk is, meer en meer uit het gezichtsveld weggenomen door den wil van God, die ons opvoedt in den Geest. In alle beginperioden van een nieuwe „bedeeling" in de historie der openbaring is er het wonder en al wat'het oog va.n het vl eesch werk geeft; want God luidt de alarmklok en laat weten, dat , Hij er is. Maar bij doorbrekend Geesteslicht trekt zich terug hetgeen voor oogen is, opdat de aanschouwing meer geestelijk van aard zou zijn, meer geschikt tot aanvaarding van die werkelijkheden, die „geen oog gezien en geen oor gehoord en geen hart bedacht heeft". Want in dat laatste woord wordt immers duidelijk gepredikt hoe ongenoegzaam alle anthropomorphisme is?

Wie deze lijn vasthoudt, verwondert zich niet meer erover, dat bij het eerste optreden der profeten onder Israël het wonder hen begeleidt van stap tot stap, terwijl daarentegen bij de latere profeten de taal, hoezeer-nog , , beeld"-Ló'Jwend, . almeer aan zichzelf genoeg heeft en het wonder loslaat. Dat schijnt achteruitgang, maar het is vooruitgang. Wanneer straks Christus verschijnt en de eerste Pinkstergemeente zich aandient, is er weer het wonder, de „aanschouwing der oogen". Maar bij voortgaande doorwerking van de kracht van Christus' Geest trekt zich het wonder, ook het buitengewone charisma, terug. Het schijnt verarming; het is verrijking. Daar zijn er, die dan klagen: God heeft ons verlaten; er zijn er ook, die zien, dat Zijn gemeenschap zich juist in zulke perioden te beter doet genieten, dat Hij vooruitkwam met Zijn volk, omdat Hij het wist in te leiden in de school der meer geestelijke aanschouwing, nadat eerst hun kinderlijk begrip was op-gevoed in de leerkamer der openbaring, waar de wegen der ziel alleen betreden worden door de poort van oog en oor.

Is dit alles nu de ontwikkelingsgang der dingen, dan is de plaats van het anthropomorphisme in de prediking wel eenigermate te bepalen. Het is dan op zichzelf onmisbaar. Want ook wie het meest en het diepst en het zuiverst denkt over God!s wezen en Gods werk, ook die zal het niet kunnen missen. Hij zal juist inzien, dat al zijn denken er aan gebonden en al Gods spreken ervan doortrokken is, om zijnentwil. Maar hij zal tegelijk weten, dat elk anthropomorphisme een prikkel is tot een hooger standpunt; dat een anthropomorphisme, telkens weer, iets is, dat overwonnen mo'et worden; dat het zelf stuwt naar boven; dat het zelf wil dringen naa.r een meer geestelijke visie.

Derhalve mogen wij het nooit op zichzelf laten staan, wanneer wij het aantreffen in den bijbel. En tevens moeten wij ons wachten voor eigen makelij.

AVat den bijbell)etreft: alle menschvormige voorstelling, die hij geeft, kan alleen dan zuivere bediening des Woords helpen vormen, als de prediker het anthropomorphisme in verband brengt met het groote geheel der Schrift. Pirof. Hoekstra heeft eens geschreven (ik geef zijn woordeii vrij weer), dat de prediking o-ver teksten uit het Oude Testament (men kan er a; an toevoegen, ook van het Nieuwe) moet zorgen, het verband te zien en te doen gien tusschen die bepaalde plaats en het centrum der Godsopenbaring in Jezus Christus. Men kan in dezelfde lijn ook den eisch stellen, dat elk anthropomorphisme worde gebracht in samenhang met het geheel der Schrift. Doen wij dat?

Och, wij weten er alles van. Het „eenvoudige volk" is zoo zelden de eenige liefde van den dominee, omdat de eenvoudigheid des volks zoo vaak zijn liefde heeft. O zeker, liet is te begrijpen; de intellectueelen (die zo> o vaak uitgescholden worden) houden vaak hun fatsoen en blijven zitten ook bij een dominee, die aan hen niet schijnt te gedenken in de kerk; maar het „eenvoudige vblk", minder barmhartig en gehoorzaam, loopt er in 't andere geval haastiglijk vandoor. Het is te begrijpen, als hier en daax een prediker zich wat veel naar het z.g. eenvondige volk richt. Temeer, omdat het zoo echt barmhartig lijkt. Maar wat barmhartig schijnt, is vaak verschrikkelijk onbarmhartig. De prediker heeft met het eenvoudige volk geen zier meer te maken dan met alle andere volk. Zeker, als de menschen daar zitten zouden op zijn verzoek, dan moest hij naar hen zich schikken; laat hem dan maaa-de nivelleerende beeldsprakigheden uitstrooien over de hoofden; laat hem dan maar rekenen met de helft plus één. Maar tenslotte zal hij wèl doen, te bedenken, dat ook het „eenvoudige volk" daar zit krachtens Gods wil; dat de menschen daar zitten, niet om te hooren, wat ze al wisten, niet om een étalage te bezien, die vriendelijke hand naar hun smaak en bevatting daar toeschikte, een étalage van vele dierbare „waarheden", want een preek heeft geen waarheden te brengen, doch alleen de waarheid. Zij is een arbeid om voort te brengen, zij is de arbeid van wie herleiden moet al de woorden tot het Woord, al de .gedachten tot de Gedachte, al de werken Gods tot het eene Werk; zij heeft ook de roeping, om alle anthropomorphe beelden uit te werken in een zin, die van het lagere denk-standpunt opvoedt en opvoert naar het hoogere. En wie dat niet doet, maakt het alleen maar in schijn den menschen erg gemakkelijk. Men denkt aan gesneden koek; Ds Sik!kel moet eens gezegd hebben, dat er preeken zijn, die het paradijs op een fruitschaaltje presenteeren. Maar die gemakkelijkheid is dooidelijk; en verschrikkelijk onbarmhartig. „Ik heb het niet begrepen", zegt de schare gemakkelijk, omdat ze niet werken wil. Een anderen keer heeft ze gemeend het wel te begrijpen; maar dat was de groote vergissing, de waan. Wanneer ik zeg: Jezus Christus is in de wereld gekomen, om zondaren zalig te maken, dan denkt menigeen: dat is „eenvoudige" waarheid. Hij vergist zich. Zal dat woord voor hem leven, dan moet hij weten, wat Jezus en wat Christus en wat God en wat zonde en wat genade en wat zaligheid is; en daar zijn de geweld igheden van rondom. Wij kmmen nu eenmaal geen preeken houden, zonder dat het, tenminste in de begrippen, die we noemen, een roeren in de' geweldigheden is. Het is de eerste oprechtheid!, hij die prediking, de eerste bewustmaking ook, dat men moet gaan begrijpen, dat wij het niet kunnen en ook niet mogen willen „begrijpen", dat God ons bereid heeft, wat geen oog uit de natuur kan aflezen (zoodat zij geen adaequate beelden) er voor heeft), wat geen oor uit de geschiedenis beluisterd heeft (zoodat ook deze ons geen passende modellen geeft) en geen hart ooit heeft bedacht (zoodat geen allegorie ooit anders kan zijn dan verschrikkelijke verarming). En als iemand, geheel overeenkomstig den eisch van de ontvouwing van Gods Woord, tracht te worstelen met de bijbels ch e anthropomorphisme!!, om den GEESTE­ LIJKEN zin te vatten, dan kermen zoowel voorgangers als volk: wie kan deze rede verstaan? Maar als broeder Bunyan komt, dan zeggen ze: eenvoudig, maar waar Ze moesten de menschen opporren en zeggen: broeder, hier liggen verborgen voetangels en klemmen; mensch, brand uw vingers niet aan de ^allegorie; het is gelvaaaj voor üw ziel, Gods rijkdom in andere bedekking te zien dan die Hij zelf als opperst© Baedagoog over zijn wezensopenbaring heengeworpen heeft.

Maar ze zeggen het nog niet.

„Bij wien zult gij Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? ".... zoo vraagt de Heere door Jesaja, gelijk de fonnule, terecht, nog luidt bij ouderwetscihe dominees. Maar het is jammer, dat zij op di© vraag netjes antwoord geven. Bij wien wie U verge-

lijken zullen, Heere? Wel, bij de baker, de moeder, den keizer. De baker doopt immers eerst in de suiker, wat zij den zuigeling in het mondeke steekt; en zoo worden de oordeelen immers gedloopt in de suiker van het Evangelie? (Zie vorig art.). En de moeder onthoudt zich wel eens aan ide oogen van het zoekende kind, opdat het temeer verblijd zou zijn, als het zijn moeder straks weer ziet; en is dit niet het geheim van 'a, lle geestelijke verlatingen? En de keizer is groot en Ahasveros was het ook eu zegt daarom "niet elke godvruchtige ziel met Esther, die den tyran Ahasveros zoekt: kojm ik om, dan kom ik om?

Maar God zegt, dat de oordeelswoorden goen versuikering behoeven: genade en gericht zijn één; het zeggen van het oordeel is al genade; ook rust de genade op' het oordeel. En Hij vo'egb er aan toe, dat de geestelijke verlatingen niet liggen aan. zijn openbaring, maar aan onze te zwakke reactie op die openbaring. Al zou een moeder ha.ar zuigeling vergeten, ik vergeet U niet! En... beleedig God niet, met uw: kom ik om, dan kom ik om. „Die tot Mij komt, zal ik geenszins (uitwerpen".

Daarom moet men meer bescheidenheid betoonen in het uitvinden van anthropomorphismen. Elk anthropomorphisme is een noodmaatregel, het bewijst onze armoede; het is een goddelijke concessie aan onze grovigheid. Diaarom ma.g niemand met wellust er in zwelgen. Niemand mak© van een noodartikel een weeldeding. Wat zijn ze brutaal geweest, zonden tegen het tweede en derda gebod, bijna alle' allegorieën, die valsch vemüit heeft uitgegeven zonder blikken en blozen! Hoe is daarin het denken in valsche beweging gebracht! En toch zijn ze volstrekt overbodig, aldie bedenkseltjes van onze povere anthropomorphe illustratie-woede in preek en toespraak. Hebben we niet onze geestelijke handen vol aan die anthropomorphe uitdrukkingen, waarmee de bijbel ons aan het werk zetten, komt? Is het al geen ontzaglijke taak, de gelijkenissen van Christus eerlijk uit te leggen, zonder iets er 'aa-n toe te voegen, zonder ooit te overschrijden het eerlijk resultaat van een onderzoek naar het punt van vergelijking? Wie weet, hoe licht zijn gebrekkig verstand ertoe overhelt, elementen in de exegese van Christus' gelijkenissen in te dragen, die niet het „derd'e der vergelijking" uitmaken, 'en die dus verwarrend op onze voorstellingen inwerken, die zal er voor huiveren, de plaats van onzen hoogsten Profeet in te nemen en tot de schare te spreken door eigengemaakte gelijkenissen. Heel wat ketterijen beginnen bij de studeerkamers der geleerden, zegt men. Ik zet er naast: heel wat ketterijen worden uitgebroed in de hersens der eenvoudige menschen, 'dlie door de dominees bedorven worden, wanneer zij het volk liefhebben op een sch.adelijke wijze: door ze wijs te maken, dat zij er achter zijn, door ze tevreden te stellen met een denkmanoeuvre, die niets anders is, dan een rondgang in eigen z'ielehofje, zonder opmarsch tot dien God, die groot is en zeer te vreezen. De „masjaal", de raadselrede, waarvaJi ook Christus zich bediend heeft, hebben \y; ij volledig afgeschaft. Niemand zal zeggen, dat wij ze moeten invoeren; want óók tegen wie dat doet, zou gelden, , dat wij niet ons mogen opiwerpen tot een profeet als Christus was. Maar daarmee behoeft de prediking nog niet in het andere uiterste te vallen en nu de antwoorden, die van boven, zijn, van beneden ophalen langs de populaire via eminentiae, d.w.z. langs het laddertje van onze gedachten, die God voorstellen als het eindpunt van onze menschelijke lievelings-ideetjes.

Jezus Christus zegt: God zorgt voor demusschen, de leliën. Dat is directe prediking; dat is een lijntrekken van boven naar beneden. Vele predikers zouden het precies andersom zeggen. De mussahenkoopman zorgt voor zijn diertjes; kijk, hoe hij' ze voert en aait. En de tuinman kweekt zijn p'lantjes; en zou onze God dan niet zorgen voor u, gij vromen? Maar, hoe dierbaar het klinken moge, het is bederf. Want het nivelleert het groote, en het draagt voorstellingen in het naar veel zijden uit te werken beeld in, die men later met moeite wegwerken moet. De haren uws hoofds zijn alle geteld óók dat is anthropomorph, maar het zet u in verbazing.... het maakt onrustig tot den dood uwer gedachten, en voert u zoo tot het leven van uw geloof.

Prediking blijve bij ons exegese, uitlegging der Schrift, ontvouwing van Gods gedachte. Voorzoover in die Schrift God het anthropomorphisme gesteld heeft, moge ieder toezien, dat hij niet achteruitslaat, als God vooruit brengen wil; dat hij de hersenen niet tot rust brengt, die God door het anthropiomorphisme wel tegemoetkomen wil, maar zóó, dat zij to't krachtiger inspanning komen. Want God doet als iedere paedagoog: bij voortgaand onderwijs vallen de oude leermiddelen weg, de onde hulpmiddelen heffen zichzelf op-; 'de zwakkere voorstellingen maken plaats voor betere, sterkere', en 'dat op organische manier. De bijbel werkt zelf zijn anthropomorphismen weg. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen , dat is anthropomorph. Maar.... alle „patria", alle vaderschap, wordt uit Hem genoemd, zegt Panlus; daar is de opheffing van het ectypisohe tot het archetypische. De voorbeelden. zijn te verhonderdyou: i

Üe anlhropomorphismen, die God ons geeft, zijn altijd verlies: Gods licht wordt er in verduisterd, om onzentwil, omdat wij het anders niet kunnen verdragen. Maar zonsverduisteringen mogen dan ook Gods werk blijven, en niet spel worden van eenig mensch.

Met nadruk herinner ik nog er .aan, dat ik aJleen sprak over de aanwending van het anthropomorphisme in de p r e d i k i n g. Voorzoover het vraagstuk een theologisch-philosofischen kant heeft, is het hier buiten beschouwing gebleven. Anthropomorphebeelden, die in het gebed b.v. goed kunnen zi.jn, kunnen in de prediking, die 'de oip'onbaring heeft uit te werketi, verkeerd zijn. Men kan ze dulden onder hen, die van de prediking een „getuigenis" maken O'mtrent wat ze zelf ervaren! hebben. Maar wie er'in ziet: de O'utvouvving van de geopenbaarde gedachten van God', moet niet de openbaring verdunnen en haar glans verdooven. Laten we ophouden; ook tegenover het „eenvoudige volk" barmhartiger te willen zijn dan God, dan. de 'Bijbel, Het is eigenlijk profaan. God mag wel afdalen tot O'Us. Maar ik heb het recht niet. Hem naar beneden te halen, zelfs niet onder de alloreenvoudigsten. Predikers mogen-vedicht zijn, verlichting is geen theopneustie. Wie met anthropomorphismen speelt, die moge bij zijn jubileum zeggen, dat hij vuur heeft O'ritstO'ken, maar hij kwam niet verder dan het stO'ofje. D'aarin pleegt men doovo kolen te doen. Ook vormt men ler wel te^ vreden besjes, maar geen worstelende profeten Gods mee. En het is toch heel wat, christen, gezalfde te heeten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's